Bij de aankoop door Natuurpunt bestond dit terrein voornamelijk uit grove den, zomereik, heiderelicten, spork, wilg… Na raadpleging van de Ferrariskaarten werd besloten om, op de lagergelegen zones, de oorspronkelijke vennen opnieuw open te maken en te herstellen. Het uitgegraven deel werd gebruikt om de vroegere landduin te herstellen. Hier werd een vogelkijkwand gebouwd. Het ven aan de linkerzijde is vrij ondiep en wordt gevoed door hemelwater; het andere ven is ongeveer anderhalve meter diep en bevat grondwater.
Aan de rand van de vennen groeit veenmos en haarmos en op de lage natte stukken vinden we dophei, waternavel, gevlekte orchis, moeraswolfsklauw, tormentil, kleine ratelaar, stekelbrem, veldbies, melkeppe, heidekartelblad (zeldzaam) en kleine zonnedauw (een inheems vleesetend plantje dat een kleverige zure vloeistof afscheidt en zo kleine insecten kan vangen). Kleine zonnedauw is een typische plant van de natte heide.
De heischrale graslanden achter de vennen worden gekarakteriseerd door de aanwezigheid van blauwe knoop, blauwe zegge en gevlekte orchis. Dit type grasland heeft een hoge biodiversiteit en wordt blauwgrasland genoemd.
De boomvalk wordt hier regelmatig gespot boven de vennen, op zoek naar libellen en waterjuffers. Ook de havik nestelt in de buurt.
Aan de andere kant van de vennen probeert Natuurpunt mettertijd een mantelzoom te creëren om de geleidelijke overgang naar bos te realiseren.