LIFE Vlaams Veldgebied

West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Afbeelding
life_vlaams_veldgebied_-_header
LIFE Vlaams veldgebied
Soort
LIFE
Looptijd
Afgerond
Werking
Natuurbeheer

Inleiding

In het Vlaams Veldgebied loopt momenteel een LIFE+ project waarvan de nadruk ligt op natuurherstel om de Europees bedreigde doelhabitats en doelsoorten terug kansen te geven in het Vlaams Veldgebied en het netwerk van habitatrichtlijngebieden in Oost- en West-Vlaanderen.

Tot het midden van de 19de eeuw bedekten het Bulskampveld, Maldegemveld en andere open landschappen met heiden, schrale graslanden, bossen en moerassen grote delen van West- en Oost-Vlaanderen. In de 19de eeuw zijn deze veldgebieden ontgonnen voor landbouw. Een deel ontwikkelde spontaan tot waardevol eiken-berkenbos maar een grote oppervlakte werd beplant met naaldhout. Nu vinden we kleine relicten heide en schraal grasland in bosranden en langs dreven en in enkele natuurgebieden.

Nochtans moeten deze heiderelicten in soortenrijkdom niet onderdoen voor de meer gekende heidegebieden in de Kempen. Binnen de West-Europese heidehabitats vormt Zandig-Vlaanderen immers een overgang tussen de Noord-Atlantische heide van de Kempen tot Noord-Duitsland en de Atlantische heide zoals die voorkomt van Bretagne tot Noordwest-Spanje. Het belang van deze intermediaire habitats ligt precies in de geïsoleerde plaats die ze innemen als uitlopers van de euro-atlantische heidevelden. Dit weerspiegelt zich in de aanwezigheid van enkele bijzondere soorten zoals Rode dopheide en Tweenervige zegge.

Vinspootsalamander - Hugo WillockxHoe fragmentair ook, deze habitats hebben een hoge en specifieke biodiversiteit met tal van Rode Lijstsoorten en regionaal bedreigde soorten.
Bossen en heiden van Zandig-Vlaanderen herbergen bovendien regionaal belangrijke populaties van boomleeuwerik, nachtzwaluw, wespendief en zwarte specht, allen soorten die vermeld worden in Annex I van de Vogelrichtlijn. Ook voor tal van andere regionaal zeldzame en bedreigde soorten hebben deze gebieden een belangrijke betekenis. Voorbeelden zijn boompieper maar ook insecten zoals aardbeivlinder en groentje en reptielen zoals levendbarende hagedis.

Omdat het gebied zo uniek is en er actie moest ondernomen worden, heeft de Europese Commissie het Vlaams Veldgebied aangeduid als habitatrichtlijngebied, samen met andere gebieden in de omgeving die een netwerk vormen. Daarom heeft het gebied een Europese bescherming gekregen en zal er tussen 2009 en 2013 een LIFE-project doorgaan. De nadruk van het project ligt op natuurherstel om de Europees bedreigde doelhabitats en doelsoorten terug kansen te geven in het Vlaams Veldgebied en het netwerk van habitatrichtlijngebieden in Oost- en West-Vlaanderen.

Het project wordt gecoördineerd door Natuurpunt Beheer vzw.

 

Binnen dit projectgebied liggen volgende natuurgebieden:

Meer info over het Life-programma van de Europese Unie vindt u hier.

Meer info over het Natura 2000-netwerk vindt u hier.

Landschap

De Vlaamse zandstreek was in de late bronstijd grotendeels bedekt met gemengd loofwoud. Vanaf 10 000 jaar voor Christus verminderde het aandeel bos in het landschap behoorlijk, vooral door kappen en overbeweiding. Onder invloed van overbeweiding evolueerden de resterende bossen in de late middeleeuwen tot boomrijke heiden.

Deze mix van bos en heide werd ‘wastine’ genoemd. De gronden werden door een eerste ontginningsgolf in de 10de en 11de eeuw deels terug ingeplant met loofbos. Speciaal voor de ontginning werden abdijhoeven gesticht, die we nu nog terugvinden in de buurt van Brugge en het Maldegemveld.

Vanaf de 13de eeuw vonden we hier ook visvijvers terug. Die waren gelegen in (al dan niet) natuurlijke laagten in het landschap of ontstonden door het afdammen van beken.

Op de laatmiddeleeuwse kaarten van Ferraris vinden we de term ‘veld’ terug. De resterende heide werd vanaf de tweede helft van de 18de eeuw aan een ijltempo omgezet tot akkers of ingeplant met naaldhout terwijl de vijvers in onbruik raakten en evolueerden tot bos, natte graslanden of zelfs akkerland. De grootschalige veldontginning ging gepaard met de aanleg van kaarsrechte dreven. Die tekenen nog steeds een dambordpatroon in het huidige landschap. De dreven hebben naast een landschappelijke waarde ook een ecologische functie. Heel wat heiderelicten bleven er immers bewaard.

Dankzij LIFE Vlaams Veldgebied kan het landschap van de Vlaamse veldgebieden terug in zijn oude glorie hersteld worden

Projectgebied

Dit LIFE-project is gericht op het behoud en het herstel van bijzondere Natura2000-habitats binnen de Habitatgebieden “Bossen, heiden en valleigebieden van Zandig-Vlaanderen: westelijk deel” en pSCI “Bossen en heiden van Zandig-Vlaanderen: oostelijk deel”.

Deelgebieden LIFE Vlaams Veldgebied

Binnen dit projectgebied situeren we volgende natuurgebieden.

  • Heidebos (Wachtebeke-Moerbeke) (project 6636)
  • Maldegemveld (Maldegem) (project 6627)
  • Vorte Bossen (Ruiselede) (project 5521)
  • Gulke Putten (Wingene-Ruiselede) (project 5540)
  • Heideveld-Bornebeek (Beernem) (project 5559)
  • Zevenkerken (project 5542), Rode Dopheireservaat (project 5513) en Schobbejakshoogte (rond Brugge) (project 5528).

Doelstellingen

Met dit LIFE-project wil Natuurpunt de bedreigingen voor de natuurwaarden in het Vlaams Veldgebied aanpakken, waardoor het projectgebied op termijn zal evolueren tot één van de nieuwe kerngebieden in het Natura 2000-netwerk.

Een grondige herinrichting van het gebied en een adequaat beheer achteraf zullen nodig zijn om het project te doen slagen.

De ecologische doelstellingen voor het project kunnen in vier groepen ingedeeld worden:

  • Het herstel van een kwalitatief complex van heischrale graslanden en duingrasland (6230+, 2330). Er is gepland om 46 ha te herstellen dankzij het herstel vanuit voormalige landbouwgrond en de opstart van extensieve begrazing.
  • Het herstel van een waardevol complex van duinheide (2310), vochtige heide (4010) en droge heide (4030). Er is voorzien om 70 ha te herstellen wat een veelvoud is van de huidige oppervlakte die aanwezig is in het projectgebied.
  • Herstel van oligotrofe, mineraalarme wateren (3130). Er worden 7 grotere en 9 kleinere vennen aangelegd of hersteld.
  • De uitbreiding en kwaliteitstoename van de oppervlakte natuurlijke bossen (9120, 9190 en 91E0) voor een totaal van 82 ha.

Dit landschapsherstel zal ook een positieve invloed uitoefenen op enkele Annex I-soorten van de Vogelrichtlijn. Habitatherstel zal ook een gunstig effect hebben op de populaties van Poelkikker (Rana lessonae, bijlage IV van de Habitatrichtlijn).
   
Zonder draagvlak zijn de bovenstaande doelstellingen niet haalbaar. Daarom is naast de ecologische doelstellingen de betrokkenheid van de omwonenden en bezoekers een belangrijke doelstelling. Enerzijds beogen we een betere toegankelijkheid en openstelling aangepast aan de draagkracht van het projectgebied. Anderzijds zal er gewerkt worden aan de socio-economische verankering van het projectgebied. Zo kunnen landbouwers betrokken worden bij de uitvoering van het beheer.

Om de doelstellingen van dit project te bereiken zullen tot 2013 in het projectgebied tal van acties uitgevoerd worden met de steun van het LIFE-Natuurfonds van de EU. Deze acties gaan van aankopen van grond en natuurherstel tot activiteiten in functie van de maatschappelijke verankering van het natuurgebied.

Duinheide (Habitattype 2310)

Binnen het Vlaams veldgebied rekenen we de droge heidevegetaties op open zand tot dit type. Dit habitattype wordt als zeer zeldzaam in Vlaanderen beschouwd. Allerlei factoren zoals aanplanten van naaldhout, bebouwing, overwoekering door invasieve exoten, invloed van bemesting… deden de meeste van deze heidehabitats verloren gaan.
Kensoorten van de duinheide (2310) zijn Stuikheide (Calluna vulgaris), Kruipbrem (Genista pilosa) en Stekelbrem (Genista anglica).

De grootste oppervlakte vinden we nog in het Heidebos. Hier herbergt dit habitat nog belangrijke populaties van Boomleeuwerik(Lullula arborea), Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) en Boompieper (Anthis trivialis).

Duingrasland (Habitattype 2330)

De oppervlaktes van duingraslanden (2330) in het projectgebied zijn weliswaar erg beperkt maar hebben een grote waarde door hun geïsoleerde ligging binnen het Vlaamse areaal. Op iets drogere en/of iets voedselrijkere vinden we grazige vegetaties van het Dwerghaververbond terug. Goed ontwikkeld, soortenrijk Dwerghavergrasland is een belangrijk vegetatietype in het Heidebos en wordt ook aangetroffen in Schobbejakshoogte.
Ondanks de geringe oppervlakte kunnen de aanwezige habitats als vrij soortenrijk beschouwd worden. De volgende kensoorten worden aangetroffen: Zandblauwtje (Jasione montana),  Vroege haver (Aira praecox), Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulus), Dwergviltkruid (Filaga minima) en heel wat korstmossen (Cladonia).
   
Binnen het intermediair Atlantische karakter van het Vlaams Veldgebied,  illustreert de aanwezigheid van Driekleurig viooltje (Viola tricolor) in dit habitat een meer boreale invloed.

Oligotrofe wateren (Habitattype 3130)

Hoewel volgens de historische botanisten oligotrofe wateren (3130) nadrukkelijk aanwezig waren in het Vlaams Veldgebied, zijn deze hier en elders nagenoeg volledig verdwenen. Oorzaken hiervoor zijn grootschalige ontginning, landbouwintensivering, drainage en in de laatste decennia verzuring en eutrofiëring. Dit habitat is nu in heel Vlaanderen uiterst zeldzaam en hoofdzakelijk beperkt tot de Kempen.
Historisch onderzoek heeft uitgewezen dat zich in de late middeleeuwen heel wat vijversystemen in het Vlaams Veldgebied bevonden. Deze vijvers werden gebruikt voor de kweek van karpers. Desondanks waren dit nog steeds voedselarme, soortenrijke wateren.

In het Vlaams Veldgebied zijn er duidelijke potenties voor herstel en ontwikkeling van vennen en vijvers gebleken. Bij recente herstelprojecten werden nieuwe vijvers gegraven met flauw aflopende oevers die spontaan gekoloniseerd werden door tal van zeldzaamheden. Kenmerkende soorten zoals Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum), Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), Borstelbies (Scirpus setaceus), Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis), Moerashertshooi (Hypericum elodes) en Pilvaren (Pilularia globulifera) keerden terug. Het Vlaams Veldgebied kent ook grote populaties Vinpootsalamander (Lissotriton helveticus), die graag in vijvers aan bosranden vertoeven.

Dat er toch nog kansen zijn tot herstel van dit uiterst zeldzaam habitat in een gebied dat geïsoleerd ligt ten opzichte van het areaal van de Kempen is dan ook opmerkelijk. Gedurende het LIFE project zullen op diverse plaatsen vijvers en vennen geherprofileerd worden en zullen op dieper gelegen stukken nieuwe waterpartijen gecreëerd worden.

Vochtige heide (habitattype 4010)

Goed ontwikkelde vochtige heide (4010) komt momenteel slechts op één locatie voor in het Vlaams Veldgebied en dat over een oppervlakte van 1 ha. Vochtige heide (4010) wordt dan ook als zeer zeldzaam in Vlaanderen beschouwd. Het is ook erg versnipperd en beperkt zich meestal tot de Kempen.
Tal van erg zeldzame planten- en diersoorten zoals Beenbreek (Narthecium ossifragum), Veenpluis (Eriophorum polystachion) en Groentje (Callophrys rubi) zijn nog aanwezig in de Gulke Putten. Atlantische soorten als Tweenervige zegge (Carex binervis) komen er voor samen met meer Noord-Atlantische elementen als Gagel (Myrica gale). In Maldegemveld werden recent vochtige heidehabitats hersteld in het kader van het LIFE-project Intermediair Atlantische heide in Vlaanderen. Deze zijn momenteel in volle ontwikkeling en duiden de potenties van het gebied voor dit habitat aan. Ook in de directe omgeving hiervan zijn er kansen om aan herstel van dit zeldzame habitat te doen.

Terwijl dit habitat in Vlaanderen reeds uiterst zeldzaam is, maakt de bijzondere Atlantische overgangspositie van de vochtige heide  in het Noord-Vlaamse veldgebied dit habitat werkelijk uniek. Negatieve factoren hebben het areaal echter systematisch doen afnemen tot enkele kleine relicten De verantwoordelijkheid voor het behoud en uitbreiding van dit habitat is dan ook zeer groot, ook wanneer het om kleine oppervlakten of minder ontwikkelde vormen gaat.

Droge heide (habitattype 4030)

Lange tijd bestond het grootste deel van het Vlaams Veldgebied uit uitgestrekte woeste gronden. Deze kregen namen zoals Maldegemveld, Bulskampveld, Sint-Andriesveld en Sijseleveld. De ‘veldgebieden’ waren eigenlijk een mozaïek van bos en heide. Het grootste deel van de historische heide verdween de voorbije decennia door verbossing en bosaanplant.
Ook de droge heide is dus in Vlaanderen zeer zeldzaam en bijzonder versnipperd.
Kensoorten voor de droge heide zijn onder meer Struikheide (Calluna vulgaris), Brem (Cytisus scoparius), Gaspeldoorn (Ulex europaeus) en Kruipbrem (Genista pilosa)

Het intermediair Atlantisch karakter komt in het Vlaams Veldgebied tot uiting door de aanwezigheid van Rode dopheide (Erica cinerea). Deze komt in de heiderelicten ten zuiden van Brugge voor en kent daar zijn meest noordoostelijke vindplaats. Rode dopheide groeit hier zowel in open grazige heide, waar ze vaker domineert, als in meer gesloten heiden gedomineerd door Struikheide (Calluna vulgaris).

Ook hier geldt dat de waarde van deze bijzondere en geïsoleerde overgangsvormen moeilijk onderschat kan worden.

Onder de typische diersoorten die van heideherstel profiteren bevinden zich onder andere Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara), Boomleeuwerik (Lullula arborea), Boompieper (Anthus trivialis) en Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus).

Hoewel grote heidevlakten heel belangrijk zijn voor het behoud van vele heidesoorten, komen de heidesoorten nog op kleine schaal voor in wegbermen, overhoekjes,  perceelsgrenzen en kapvlakten. Deze relicten zijn te klein om duurzaam de behouden. Om het verlies van biodiversiteit een halt toe te roepen, zal met het Life-project de oppervlakte heide substantieel vergroot worden.

Heischrale graslanden (habitattype 6230+)

De soortenrijke heischrale graslanden in het Vlaams veldgebied zijn zonder meer van onschatbare waarde. Dit habitat is immers beperkt tot 0.01% van de oppervlakte in Vlaanderen.
De oppervlakte aan goed ontwikkelde heischrale graslanden in Vlaanderen bedraagt nauwelijks enkele hectare. Vooral de vochtige variant, die afhankelijk is van een constant grondwaterpeil én voldoende gebufferd grondwater, is uiterst kwetsbaar.
De plantenrijkdom van heischrale graslanden is aanzienlijk hoger dan die van de droge en vochtige heidehabitats. Vooral vertegenwoordigers op wat rijkere bodem  zijn duidelijk soortenrijker. De grootste soortenrijkdom is aan te treffen in gradiënten naar andere types grasland. Het bloemenrijke aspect zorgt ook voor een grote rijkdom aan insecten, waaronder een aantal Rode Lijstsoorten.
   
Drie van de vier Vlaamse populaties van Aardbeivlinder (Pyrgus malvae) bijvoorbeeld zijn gebonden aan heischrale graslanden, allen gesitueerd in het Vlaams veldgebied en waarvan Gulke Putten één van de belangrijkste is.
   
De vochtige heischrale graslanden in Gulke Putten behoren daarbij overigens duidelijk tot de meest soortenrijke van Vlaanderen. Hier vinden we onder andere Tormentil (Potentilla erecta), Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia), Borstelgras (Nardus stricta) en Stijve ogentroost (Euphrasia stricta). Een enorme oppervlakte aan goed vergelijkbare vegetaties in het militair domein van Drongengoed is door bemesting midden jaren 80 van de vorige eeuw op enkele m² na totaal verdwenen. Dit maakt inspanningen voor het behoud en waar mogelijk de uitbreiding van dit prioritair habitattype in het Vlaams veldgebied absoluut noodzakelijk.

Zure beukenbossen (habitattype 9120)

Hoewel goed ontwikkeld natuurlijk bos nagenoeg afwezig is, zijn er tussen de kunstmatige bosaanplanten hier en daar elementen van zuurminnende Atlantische beukenbossen terug te vinden. Vooral in de cuestadistricten zijn er potenties voor een verbetering van de kwaliteit van dit habitat in combinatie met herstel van heidevegetaties. Dit zal ook een gunstig effect hebben op Zwarte specht (Dryocopus martius) die hier nu reeds voorkomt.     
Zure eikenbossen op zandgrond (habitattype 9190)
Strikt genomen komt dit habitat nauwelijks voor in het Vlaams veldgebied omdat deze bossen niet oud genoeg zijn. Bijna alle bossen betreffen namelijk jongere naaldhoutaanplanten en komen dus niet in aanmerking.

Wat betreft de standplaats zijn er echter wel ontwikkelingsmogelijkheden voor dit habitat in het Noord-Vlaams zandruggendistrict. In het Heidebos kan het ontwikkeld worden in mozaïek met de beoogde heidehabitats, vanuit naaldhoutaanplanten en mits bestrijding van invasieve exoten zoals Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina). Soorten zoals Wespendief (Pernis apivorus) en Zwarte specht (Dryocopus martius) die hier nu reeds voorkomen, zullen ongetwijfeld baat hebben bij dergelijke ontwikkeling.

Alluviaal bos (habitattype 91E0+)

Alluviaal bos blijft in het Vlaams Veldgebied beperkt tot enkele beekvalleien. Vooral de Vorte Bossen in de vallei van de Wantebeek zijn in deze context vermeldenswaard. We vinden er zeer goed ontwikkeld valleibos met voorjaarsbloeiers en eeuwenoude hakhoutstoven in dit historisch middelhoutbos.
In de Vorte Bossen behoren de meeste alluviale bossen tot het type van de Elzen-Essenbossen. Het zijn beekbegeleidende bossen op komgronden met oeverwallen. Zomereik (Quercus robur) en Gewone es (Fraxinus excelsior) de meest voorkomende hooghoutsoorten. In het hakhout komen Gewone es (Fraxinus excelsior), Hazelaar (Corylus avellana), iep (Ulmus sp.) en Zwarte els (Alnus glutinosa) voor. Vooral de oude essenstoven zijn ecologisch bijzonder waardevol. Hun grillige vormen met bulten en holtes zijn bijzonder interessant voor tal van mossen. In de kruidlaag vinden we een rijke vegetatie met veel Bosanemoon (Anemone nemorosa), Speenkruid (Ranunculus ficaria) en Muskuskruid (Adoxa moschatellina). Verder vinden we er Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Kleine maagdenpalm (Vinca minor), Gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon), Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana) en de zeldzame Eenbes (Paris quadrifolia) en Hemelsleutel (Sedum telephium).

Vlaanderen heeft voor dit habitattype een grote verantwoordelijkheid. In het verleden degradeerde een grote oppervlakte door verdroging, vervuiling en eutrofiëring door o.a. massale aanplant van Canadapopulieren. Alluviaal bos dient ook in de Noord-Vlaamse veldzone bij prioriteit beschermd te worden.

Doelsoorten

Hieronder worden de doelsoorten opgelijst van het LIFE-project Vlaams Veldgebied. Het zijn soorten die typisch zijn voor de habitats die de centrale doelstelling vormen van dit project. Deze soorten zijn vrijwel allemaal Rode Lijstsoorten op Vlaams niveau.

Doelsoorten voor de droge heide (4030) en duinheide (2310) zijn onder meer struikheide (Calluna vulgaris), brem (Cytisus scoparius), gaspeldoorn (Ulex europaeus), kruipbrem (Genista pilosa), stekelbrem (Genista anglica) en pilzegge (Carex pilulifera). Een belangrijke doelsoort in de omgeving van Brugge is rode dopheide (Erica cinerea), een Atlantische heidesoort.

Afbeelding
rode_dopheide_marcel_bex.

Voor duingrasland (2330) zijn onder andere zandblauwtje (Jasione montana), vroege haver (Aira praecox), klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulus) en dwergviltkruid (Filaga minima) doelsoorten.

In het doelhabitat vochtige heide (4010) behoren dopheide (Erica tetralix), beenbreek (Narthecium ossifragum), veenpluis (Eriophorum polystachion), trekrus (Juncus squarrosus), blauwe zegge (Carex panicea) en gagel (Myrica gale) tot de doelsoorten. Een belangrijke doelsoort in dit habitat is de Atlantische soort tweenervige zegge (Carex binervis).

Afbeelding
beenbreek_marcel_bex

Doelsoorten voor de heischrale graslanden (6230+) zijn onder meer tormentil (Potentilla erecta), liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia), blauwe knoop (Succisa pratensis), trekrus (Juncus squarrosus), borstelgras (Nardus stricta), stijve ogentroost (Euphrasia stricta), blauwe zegge (Carex panicea) en tweenervige zegge (Carex binervis).

Voor het doelhabitat oligotrofe wateren (3130) zijn de doelsoorten onder andere ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum), duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), borstelbies (Scirpus setaceus), veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis), knolrus (Juncus bulbosus), moerashertshooi (Hypericum elodes) en pilvaren (Pilularia globulifera).

Doelsoorten voor het doelhabitat alluviale bossen (91E0+) (in het projectgebied vooral Elzen-Essenbossen) zijn onder andere bosanemoon (Anemone nemorosa), speenkruid (Ranunculus ficaria), muskuskruid (Adoxa moschatellina), slanke sleutelbloem (Primula elatior), donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana) en de zeldzame eenbes (Paris quadrifolia) en hemelsleutel (Sedum telephium).

Amfibiën en reptielen

Een belangrijke doelsoort van LIFE Vlaams Veldgebied is poelkikker (Rana lessonae).

Hij verkiest kleine waterpartijen in o.a. heidegebieden en langs bossen. Hij blijkt sterk gebonden te zijn aan oligotrofe tot mesotrofe waters op de zandgronden en komt in Vlaanderen vooral voor in de vennen op de heidegebieden in de Kempen. Binnen het projectgebied vinden we  een zeer belangrijke populatie van poelkikker (Rana lessonae) in de venhabitats van het Heideveld-Bornebeek. Het herstel van venhabitats zal rechtstreeks leiden tot een uitbreiding van potentiële habitats voor deze bijlage IV-soort.

Ook vinpootsalamander (Triturus helveticus) is een doelsoort voor voedselarme waters binnen het projectgebied. Actueel komen verschillende populaties voor, o.a. in Maldegemveld. De soort wordt opvallend vaak aangetroffen in zuur water. Onder andere venhabitats zijn geschikte voortplantingsplaatsen. Hij komt vooral voor in of nabij heide-en boshabitats op zandige bodem.

Afbeelding
vinpootsalamander_hugo_willocx

Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) prefereert vooral vochtige heideterreinen. Zeer hoge dichtheden worden o.a. waargenomen in Maldegemveld. In het projectgebied is de verspreiding gefragmenteerd met belangrijke populaties in het Maldegemveld en het Heidebos. 

Afbeelding
levendbarende_hagedis_hugo_willocx

Hazelworm (Anguis fragilis) wordt vooral aangetroffen in droge tot matig vochtige boshabitats en heiden. Regelmatig worden waarnemingen gedaan in het projectgebied, o.a. in de Gulke Putten

Vleermuizen

Twee zeer belangrijke soorten vleermuizen binnen het projectgebied zijn mopsvleermuis (Barbastella barbastellus)  en ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus). Beide soorten zijn vermeld op bijlage II van de Habitatrichtlijn. De recentste Vlaamse waarnemingen van mopsvleermuis zijn afkomstig uit het projectgebied, namelijk de regio ten zuidoosten van Brugge. In West-Europa is de soort wijd verspreid, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam. Ingekorven vleermuis heeft een algemene verspreiding in Europa maar bevindt zich in ons land op de noordelijke grens van haar verspreidingsgebied. In Vlaanderen zijn tien zomerkolonies gekend, onder andere in het projectgebied. Door het herstel van Annex I heide- en boshabitats zal de oppervlakte aan potentieel jachtgebied voor beide soorten uitbreiden.

Dagvlinders

De aardbeivlinder (Pyrgus malvae) leeft op droge en vochtige, heischrale graslanden of heiden. De eitjes worden vooral op tormentil (Potentilla erecta) afgezet. De aardbeivlinder (Pyrgus malvae) is nu zeer zeldzaam in Vlaanderen (Rode Lijst-cat. Bedreigd). In Vlaanderen resten nu nog maar vier populaties, waarvan 2 in het pSCI ‘Heiden, bossen en valleigebieden van Zandig-Vlaanderen: westelijk deel’ (o.a. Gulke Putten).  Eén populatie komt voor in het pSCI ‘Heiden en bossen van Zandig-Vlaanderen: oostelijk deel’. In Gulke Putten houdt de populatie van deze bedreigde dagvlindersoort goed stand en is een zeer voorzichtige tendens tot uitbreiding waargenomen dankzij reeds gerealiseerde habitatherstel.

Het groentje (Callophrys rubi) (Rode Lijst-cat. kwetsbaar) leeft in droge en vochtige heide. In het projectgebied wordt vooral gewone dophei (Erica tetralix) gebruikt als waardplant. In Gulke Putten komt groentje (Callophrys rubi) nog voor. groentje (Callophrys rubi) is verder bijna volledig beperkt tot de Kempen.   

De duingraslanden (2330) vormen een geschikt habitat voor soorten zoals bruin blauwtje (Aricia agestis) (Rode Lijst-cat. Kwetsbaar), kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas) en hooibeestje (Coenonympha pamphilus).     kleine_vuurvlinder_arnout_zwaenepoel

Afbeelding
kleine_vuurvlinder_arnout_zwaenepoel

Bruine eikepage (Satyrium ilicis) (Rode Lijst-cat. kwetsbaar) heeft een voorkeur voor bosranden en struwelen met zomereik op arme zandgronden waar voldoende nectar (braamstruwelen) te vinden is. In het projectgebied is de soort momenteel beperkt tot de Schobbejakshoogte.

Kleine ijsvogelvlinder (Lemenitis camilla) (Rode Lijst-cat. Kwetsbaar) leeft in vrij open boshabitats en aan bosranden met wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) met zowel zonnige als schaduwrijke plekken. De soort heeft zich weten te handhaven in de omgeving van Maldegemveld. Ze slaagt er zelfs in zich hier plaatselijk uit te breiden.

Libellen

Op regionaal vlak zijn de venhabitats in het projectgebied zeker ook waardevol voor libellen.

Het Maldegems en het Houtlands cuestadistrict zijn het soortenrijkst met ook de meeste rodelijst soorten. Meest opmerkelijk zijn waarnemingen van smaragdlibel (Cordulia aenea) en venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia)  

Na recent habitatherstel is Maldegemveld geëvolueerd tot een regionale hot-spot voor libellen en kreeg zelfs op Vlaams niveau betekenis. In totaal werden er recent 23 soorten waterjuffers en libellen geïnventariseerd.  Naast de meer algemene soorten werd ook een aantal bijzondere soorten waargenomen. Dit betreft tengere grasjuffer (Ischnura pumilio) (Rode Lijst-cat. Bedreigd), zwervende pantserjuffer (Lestes barbarus), tengere pantserjuffer (Lestes virens) (Rode Lijst-cat. Zeldzaam), plasrombout (Gomphus pulchellus) en de in Oost-Vlaanderen weinig talrijke zwarte heidelibel (Sympetrum danae).

Broedvogels

Het projectgebied is belangrijk voor volgende soorten: boomleeuwerik (Lullula arborea), nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus), wespendief (Pernis apivorus) en zwarte specht (Dryocopus martius). Al deze soorten worden vermeld op de Annex I van de Vogelrichtlijn

Wespendief (Pernis apivorus) en zwarte specht (Dryocopus martius) prefereren de boshabitats, terwijl boomleeuwerik (Lullula arborea) en nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) broeden in open (heide)habitats.

Hier is ook boompieper (Anthis trivialis) een doelsoort (Rode Lijst cat. Achteruitgaand).

Bedreigingen

In het projectgebied zijn er een aantal bedreigingen die een negatieve impact hebben op de Europese en habitats soorten. De meeste bedreigingen zijn vooral sinds 1950 ontstaan door een veranderd landgebruik.

Eén van grootste bedreigingen is de versnippering van de habitats in het Vlaams Veldgebied. Versnippering en isolatie bedreigen niet alleen de heidehabitats in het studiegebied, maar vormen ook voor de beoogde boshabitats een ernstige bedreiging. Deze versnippering is vooral een gevolg van aaneengesloten, intensieve landbouwarealen en de aanwezigheid van exploitatiebossen met dichte, kunstmatige aanplanten. Voor de fauna-elementen zijn de gevolgen op korte termijn dramatisch. Voorbeelden zijn het uitsterven van lokale populaties van Groentje, Aardbeivlinder, Bruine eikenpage en Kleine ijsvogelvlinder.
Habitatherstel moet zich onder meer richten op het tegengaan van versnippering, waarbij ook kleinere habitatfragmenten van belang zijn, zeker als er voldoende andere fragmenten in hun omgeving liggen.

Door de ontginning van het vroegere veldgebied zijn heel wat habitats verloren gegaan in het Vlaams Veldgebied. Het grootste verlies zien we bij de venhabitats, maar ook de heide- en boshabitats kregen rake klappen. De natuurlijke habitats werden omgevormd tot landbouwgronden en bosaanplanten.
De historische ontginning wordt nu echter gevolgd door een intensivering van het grondgebruik. Natte gronden worden gedraineerd via drainagesystemen zodat intensieve landbouw of economische bosbouwexploitatie mogelijk is. Zowel bij bosbouwexploitatie als bij intensief landbouwgebruik wordt ook het natuurlijke microreliëf genivelleerd.  De unieke abiotiek, die voor de rijkdom van natuur zorgt, verdwijnt hierdoor.

Landbouw zorgt ook indirect voor een bijkomende bedreiging, namelijk verzuring en bemesting via atmosferische depositie, inwaaien en inspoelen van meststoffen. De atmosferische stikstofdepositie is in Vlaanderen overal aanwezig, maar is vooral hoog in regio’s met veel intensieve veehouderij zoals de Vlaamse zandstreek. De toevoer van stoffen zoals zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak veroorzaakt tevens bodemverzuring.
Verzuring en bemesting zijn vaak aanleiding van vergrassing en verbraming van heide- en boshabitats. Hierdoor is een intensiever beheer noodzakelijk. Vergrassing gebeurt voornamelijk door Pijpenstrootje of Bochtige smele. Vergrassing kan echter ook veroorzaakt worden door het wegvallen van beheer van heiden en schraalgraslanden.

Naast een intensivering van het landgebruik, zijn er in het Vlaams Veldgebied de afgelopen tientallen jaren ook veel habitats achteruit gegaan door onaangepast beheer. Kleine heidefragmentjes worden onvoldoende open gehouden en schrale vegetaties in dreven worden bedreigd door overschaduwing van het aangrenzende bos.
Terwijl verbraming en verstruweling vooral een bedreiging vormen voor heischraal graslanden treedt in heideterreinen die niet actief worden opengehouden naast verbraming ook verbossing op met vooral berk. Het verharden van natte bospaden zorgt voor een ernstig habitatverlies van de vegetaties die hier voorkomen.

Naast spontane verbossing door gebrek aan beheer zijn er in het Vlaams Veldgebied vele habitats verloren gegaan door aanplantingen. In deze monotone, dichte aanplanten van vooral naaldhout en in mindere mate exoten zoals Amerikaanse eik is er geen ruimte voor open plekken met heidehabitats of voor goed ontwikkelde bosranden. Ook natuurlijke boshabitats worden bedreigd door kunstmatige aanplanten en de intensieve exploitatie ervan. Dit gaat namelijk gepaard met ingrijpende verstoring en verdichting van de bodem, het heraanplanten van homogene bestanden op kapvlakten en overexploitatie waardoor geen ouden bomen of dood hout overblijven en waardoor elke structuurdiversiteit verdwijnt. Op natte plaatsen is er bovendien vaak sprake van drainage waardoor er ook nog eens een sterke verdroging kan optreden.

De resultaten van eerdere herstelmaatregelen in het Vlaams Veldgebied tonen duidelijk aan dat er van heel wat soorten een levensvatbare zaadbank aanwezig is onder aanplanten. De beperkte houdbaarheid van zaadbanken blijkt uit verschillende onderzoeken. Slechts enkele soorten kunnen een periode van 10-tallen jaren overbruggen. Bovendien neemt bij deze soorten de kiemkracht in de loop der jaren af. De mogelijkheden voor herstel vanuit de zaadbank moeten dus absoluut op korte termijn aangesproken worden. De afname van de kiemkracht van de zaadbank vormt een ernstige bedreiging voor de duurzame instandhouding van heidehabitats in het Vlaams Veldgebied.

De waterhuishouding is erg belangrijk voor natuurlijke habitats en bepaalde waterstanden en waterkwaliteit zijn noodzakelijk voor bepaalde natuurtypen van heide en bossen. Verdroging is in de eerste plaats zeer bedreigend voor de vochtige en natte habitats. Grondwaterdaling brengt ook een verandering in de beschikbaarheid van voedingsstoffen teweeg. Bij verdroging wijzigt dus niet enkel de beschikbare hoeveelheid water maar ook de samenstelling ervan, hetgeen uiteindelijk leidt tot het verdwijnen van het habitat.

Alle habitats in het Vlaams Veldgebied worden bedreigd door exoten. Door de aanwezigheid van exoten zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en Amerikaans krentenboompje neemt de habitatkwaliteit af. Ook in de mosvegetatie treden exoten meer en meer op de voorgrond. Het bekendste voorbeeld is het Grijs kronkelsteeltje, dat doordat het dichte matten vormt in de heidevegetatie, de vestiging van pionierssoorten verhindert.

Heideterreinen en gevarieerde bossen zijn voor het publiek doorgaans zeer aantrekkelijke gebieden die uitstekend in aanmerking komen voor zachte recreatie. Anderzijds betreft het vaak kwetsbare habitats die door hun beperkte oppervlakte extra gevoelig zijn voor effecten als verstoring of overbetreding. Via bewegwijzerde wandelpaden, informatieborden, rustbanken,… dient deze zachte recreatie gekanaliseerd te worden en zal ze mee een maatschappelijk draagvlak creëren voor het behoud van deze gebieden. Extra problemen worden echter veroorzaakt door ‘harde’ vormen van recreatie zoals crossmoto’s en quads. Heel wat grondbroedende vogelsoorten zoals Nachtzwaluw en Boomleeuwerik zijn extra gevoelig voor deze vormen van recreatie.

De grootste recreatiedruk wordt ervaren in het Heidebos, Heideveld-Bornebeek en Maldegemveld.

Natuurherstel

Er is gepland om 46 ha heischraal grasland en duingrasland (6230+ en 2330) te herstellen door:
 

  • Door het afgraven van de sterk aangerijkte bouwvoor worden maximaal kansen geboden aan schrale vegetaties. Bij de uitvoering van deze werken worden tevens eventuele drainagesystemen opgeheven en de grootschalige nivelleringen tenietgedaan. Het historische microreliëf kan hierdoor worden hersteld of een nieuw microreliëf wordt aangebracht.
  • Opstart van een aangepast begrazings- of hooilandbeheer. Na het afgraven van de bouwvoor wordt een begrazings- of maaibeheer opgestart. Dankzij de begrazing kan een structuurrijk grasland tot ontwikkeling komen. Verschraling door een intensief maaibeheer zorgt er dan weer voor een bloemrijke situatie.
Afbeelding
schapen_heidebos_benny_cotelle
Benny Cottele

Heideherstel

Er is voorzien om 70 ha duinheide (2310), vochtige heide (4010) en droge heide (4030) te herstellen door:

  • Omvormen naaldhoutaanplanten. Door kappen van de bomen en afvoeren van de strooisellaag. Na de kapwerken zal het terrein in functie van het beheer eventueel maaibaar gemaakt worden door het uitfrezen van de stronken. Nadien wordt de strooisellaag machinaal weggenomen (plaggen). Dit is essentieel omdat de verstikkende laag de zaden van de heideplanten geen kans biedt om te kiemen. Deze zaden rusten onder de strooisellaag en kunnen 60 à 70 jaar kiemkrachtig blijven. Na afvoer van de strooisellaag zullen ze het volgende najaar kiemen en zal de heide zich spoedig herstellen.
  • Openhouden verboste en vergraste heide. Door kappen van de opslag, het maaien van de heide en lokaal afvoeren van de strooisellaag kunnen snel open heideterreinen hersteld worden.
  • Opstart van een aangepast begrazingsbeheer. Na het herstel van de heide worden de percelen omrasterd en een begrazingsbeheer opgestart. Dankzij de begrazing kan de herstelde heide mooi in stand blijven. De grazers zorgen tevens voor een natuurlijke vegetatiestructuur die vooral geapprecieerd wordt door de fauna.

Venherstel

Er worden7 grotere en 9 kleinere vennen voorzien 4 ha (mineraalarme) oligotrofe wateren (3110, 3130) te herstellen vanuit twee uitgangssituaties:

  • Historische vennen zijn meestal zichtbaar op oude kaarten of zijn nog terug te vinden als laagtes in het landschap. Op deze locaties zitten vele zaden van venplanten in de bodem te wachten op betere omstandigheden. Daarom zal hier het historische profiel hersteld worden met een graafmachine waarna de grond wordt afgevoerd. Uit eerdere ervaringen in het Vlaams Veldgebied is gebleken dat dit prachtige resultaten oplevert.
  • Bestaande vennen, vijvers en veedrinkpoelen die goed gelegen zijn in het landschap kunnen waardevolle uitgangssituaties zijn voor de ontwikkeling van nieuwe vennen. Door het afschuinen van oevers en het verwijderen van bomen op de oevers kunnen zon en wind het open water beïnvloeden en worden de gunstige voorwaarden voor venherstel hersteld.

Herstel bossen

Er is voorzien om 82 ha natuurlijke bossen (9120, 9190 en 91E0) te herstellen door:

  • Exotenbestrijding. Verspreid in het Vlaams Veldgebied komen exoten voor zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaans krentenboompje en Amerikaanse eik die de ontwikkeling van kwaliteitsvolle, natuurlijke bossen (9120, 9190 en 91E0) verhinderen. De exoten zullen consequent bestreden worden tijdens en na het LIFE-project.
  • Dunnen.  Monotone naaldhoutaanplanten worden sterk gedund. Hierdoor krijgen inheemse bomen en struiken als Ruwe berk, Zomereik en Lijsterbes licht en ruimte. Een natuurlijk, gemengd bos is hiervan het resultaat.

Resultaten

De resultaten van het project zijn ondertussen te bewonderen. Verschillende grote en kleine vennen hebben opnieuw hun plaats in het landschap ingenomen en krioelen reeds van de amfibieën en libellen. Vinpootsalamander heeft reeds verschillende nieuwe poelen gekoloniseerd. Ook de vegetatie herstelt verrassend snel. Overal kiemen struikheideplantjes en pilzegge op de geplagde plekken. Op percelen die in het begin van het project werden geplagd heeft zich reeds een mooie heidevegetatie ontwikkeld met heel wat bijkomende doelsoorten zoals pijpenstrootje, tormentil, mannetjesereprijs, gewone dopheide, tweenervige zegge en trekrus. Op de vochtige plekken kiemden veelstengelige waterbies, waterpostelein, geelgroene zegge, kleine en ronde zonnedauw en moeraswolfsklauw. Ook de belangrijke Atlantische soorten tweenervige zegge en rode dopheide breiden zich reeds uit!

Ook bij een aantal vogelsoorten zijn reeds positieve trends merkbaar. Het aantal broedgevallen van boomleeuwerik, wespendief, zwarte specht en boompieper gaat in stijgende lijn. Deze vogelsoorten zijn typisch voor een gevarieerd landschap met bos, heide en grasland en reageren snel op landschapswijzigingen. Zowel in het Heidebos als in het Maldegemveld is voor het eerste in jaren de nachtzwaluw waargenomen! Ook hazelworm en levendbarende hagedis breiden zich uit in heel het projectgebied.

 

Tabel: realisatie projectdoelen

Doel

Doel habitat

Gerealiseerd doel (ha)

Aankoop terreinen

2310, 2330, 4010, 4030,6230+, 9120, 9190

42,4 ha

Herstel vochtige en droge heide

4010, 4030

81 ha

Herstel duinheide en duingrasland

2310, 2330

43 ha

Herstel heischrale graslanden

6230+, 6410

45 ha

Herstel venhabitats

3130

3,7 ha

Herstel kwalitatieve bossen

9120, 9190, 91E0+

168 ha

Naast de effectieve herstelmaatregelen werden ook heel wat publieksacties georganiseerd met als doel het grote publiek te informeren, o.m. over Natura 2000, het LIFE-fonds, de projectgebieden, de herstelmaatregelen en het duurzaam behoud van bijzondere habitats en soorten.

Door het aanleggen en markeren van nieuwe wandelpaden werd de toegankelijkheid van de gebieden vergroot. Ook werden talrijke infoborden geplaatst en wandelfolders (zie Publicaties) gerealiseerd om de wandelaars zo goed mogelijk te informeren over het LIFE+ project en de herstelwerken.

 

Hieronder enkele opvallende resultaten per deelgebied.

In de Gulke Putten heeft ondergedoken moerasscherm nieuwe plaatsen gekoloniseerd.  Ook kiemplanten van koningsvaren zijn gevonden. De habitat van de aardbeivlinder en het groentje is sterk toegenomen. We verwachten dan ook dat deze populaties de komende jaren verder zullen  uitbreiden.

In Maldegemveld hebben belangrijke doelsoorten als tweenervige zegge, kleine en ronde zonnedauw en moeraswolfsklauw zich kunnen uitbreiden op de eerst geplagde percelen. De vooruitzichten voor de recent herstelde percelen zijn dus zeer goed. De nachtzwaluw werd er in 2014 voor het eerst in jaren waargenomen. De nieuwe vennen worden volop gekoloniseerd door de talrijke libellensoorten.  De populaties van de meer dan 30 soorten in het gebied kunnen nu aangroeien. De tangpantserjuffer (rode lijst) is sinds 2013 aanwezig.

In het Heidebos zijn de doelhabitats droge heide, duinheide en duingrasland mooi ontwikkeld op de eerst geplagde percelen. Deze habitats zullen zich de komende jaren nog sterk uitbreiden. Nachtzwaluw is sinds 2013 terug waargenomen. De driehoornmestkever is toegenomen in aantal.

In Heideveld-Bornebeek is de Rode Lijstsoort pilvaren verschenen aan een nieuw ven! Poelkikker is sterk uitgebreid en kruipbrem is terug verschenen.

In Vorte bossen werden in 2013 voor het eerst de kleine ijsvogelvlinder en de wespendief waargenomen.

In de drie reservaten rond Brugge, het Rode Dopheidereservaat, Zevenkerken en Schobbejakshoogte, is de belangrijke doelsoort Rode Dophei sterk kunnen uitbreiden. In Rode Dopheidereservaat werd recent de Rode Lijstsoort Duinsteekmier waargenomen. In Zevenkerken werd sinds 2013 de smaragdlibel waargenomen. Een belangrijke sprinkhanensoort in Schobbejakshoogte is Schavertje. Deze zal kunnen uitbreiden dankzij de werken.

Publicaties

Bekijk de planning van LIFE Vlaams Veldgebied tot december 2013 met betrekking tot de rapporten,  brochures, studies en wandelfolders.

Voortgangsrapport

  • 30 september 2009, 2010, 2011 en 2012 en 31 maart 2014
  • Jaarlijks wordt er eind september een voortgangsrapport afgewerkt met een stand van zaken van het project. Het laatste rapport wordt 3 maanden na het projecteinde gepubliceerd. Op deze website wordt een samenvatting met kaarten van deze rapporten weergegeven.

Monitoringrapport

  • 30 september 2009, 31 maart 2011 en 31 december 2013
  • Bij aanvang van het project wordt een monitoringrapport afgewerkt om de uitgangssituatie van de doelhabitats en -soorten weer te geven. Daarnaast worden er halverwege en op het einde van het project monitoringrapporten gepubliceerd om de evolutie van de doelhabitats en  -soorten weer te geven. Op deze website wordt een samenvatting met kaarten van deze rapporten weergegeven.

Infobrochure LIFE-project

  • 30 juni 2010
  • Een knappe brochure met uitleg over het Vlaams Veldgebied, de bijzondere habitats en soorten, de herstelmaatregelen, het LIFE- project Vlaams Veldgebied en het Natura 2000-netwerk werd gepubliceerd op 30 mei 2010.

Infobrochure Heidebos en Gulke Putten

  • 30 juni 2011
  • Een knappe brochure met uitleg over de respectievelijke deelgebieden, de bijzondere habitats en soorten, de herstelmaatregelen, het LIFE- project Vlaams Veldgebied en het Natura 2000-netwerk wordt gepubliceerd op 30 juni 2010. De digitale versie van de brochure over het Heidebos vind je hier.

Beheerplan

  • 31 januari 2010
  • Geïntegreerde beheerplannen met een visie op beheer en openstelling voor de verschillende gebieden in het Vlaams Veldgebied worden voorzien tegen 31 januari 2010. Hierna worden doorlopend aanpassingen doorgevoerd bij nieuwe grondverwervingen.

Wandelfolder Gulke Putten, Maldegemveld, Heideveld-Bornebeek, Vorte Bossen, Heidebos en fietsfolder kleinere heidereservaten rond Brugge

  • 30 juni 2009, 30 juni 2010, 30 juni 2011, 30 juni 2012, 30 juni 2013
  • Gedurende de hele projectduur worden verschillende fraai geïllustreerde wandelfolders (en één fietsfolder) gepubliceerd met uitleg over het nieuwe wandelpadennetwerk, het natuurgebied in kwestie, LIFE Vlaams Veldgebied en het Natura 2000-netwerk.

Lekenrapport

  • 31 december 2013
  • Een lekenrapport is een rapport over LIFE Vlaams Veldgebied voor het brede publiek. Het rapport is een mooi geïllustreerde informatiebrochure met uitleg over het Life-project, Natura 2000, het projectgebied, de herstelmaatregelen en het behoud van habitats. Het rapport wordt op 31 december 2013 gepubliceerd.

After-Life beschermingsplan

  • 31 maart 2014
  • Het after-LIFE beschermingsplan beschrijft hoe de natuurgebieden in het Vlaams Veldgebied duurzaam zullen beheerd worden na het LIFE-project. Het plan wordt gepubliceerd drie maanden na het projecteinde.

Infofolders over herstelmaatregelen

  • 30 juni 2010
  • Informatieve en fraai geïllustreerde infofolders met uitleg over de verschillende maatregelen in het kader van het habitatherstel. Zal worden uitgedeeld tijdens open infovergaderingen en gerichte infoacties in het kader van geplande en lopende werken.

In English

The Bulskampveld, Maldegemveld and other open landscapes of mixed heahtlands, poor grasslands, forests and ponds, covered large areas of West and East Flanders until the middle of the 19th Century.

In the 19th Century, this landscape was cleared to make way for agriculture. Some of the land developed naturally into valuable oak and birch forests but a large part was planted with conifers. Small remnants of heath and Nardus grassland can now only be found along forest lanes, in non-“developed” areas, but most of these areas are not protected nor managed properly.

The main raison why the woods and heaths in the sandy areas of eastern Flanders were given pSCI status is the presence of intermediate Atlantic heath and scrub. These heath habitats are quite exceptional in phytogeographic terms because they form the north-eastern extremity of the geographical distribution of many Altantic plant species.

Among these habitats, the most important are Atlantic wet heath (4010), European dry heaths (4030) and the priority habitat species-rich Nardus graslandss (6230+), Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330) and psammofillous heathlands with Calluna and Genista species (2310). Also oligothophic to mesotrophic fen-habitats with Nanocyperetalia (3130) vegetations are present in the project area. Near wet heath and species-rich poor grassland even fragments of EU-Molinion- (6410) and Rhynchosporion (7150)-habitats do occur.

Without doubt, all these habitats are rare and threatened in the whole of the European Union.

The heathland habitats in the project area always have been directly related to woodland. Most important are Atlantic acidophilous beech-oak forests (9120), old acidophilous oak woods on sandy plains (9190) and on valley grounds also the priority habitat Alnion glutinosa-incanae (91E0+).

The wide variety of Annex I habitats is also reflected in the presence of several rare Annex-species from the EU Habitat and Bird Directive. For example, there are different species of bats (Annex II and IV of the Habitat Directive), amphibians including Rana lessonae (Annex IV Habitat Directive), and breeding populations of Caprimulgus europaeus, Lullula arborea, Pernis apivorus and Dryocopus martius (all Annex I-species of the Bird Directive).

Effective protection of the heathland habitats is made difficult by the fact that the viability of the seed bank is rapidly deteriorating after years in the ground under trees or in fields. Other threats that are harming the prospects for the area’s recovery are the isolation and the fragmentation of the habitats and associated plant and fauna species, the eutrophication by the very high levels of atmosptheric depositions in this region, the implant of mainly larch and pine plantations, the intensification of the land-use (both farm land and woodland), an unnatural hydrology, the presence of invasive exotic plant species and improper management.

Objectives

The main objective of this project is:

  • to restore, develop, expand and preserve the Intermediate Atlantic type of the following Annex I-habitats in the project area: Atlantic wet heath (4010), European dry heaths (4030) and the priority habitat species-rich Nardus graslands (6230+), Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), psammofillous heathlands with Calluna and Genista species (2310) and also the restoration of fen habitats (Nanocyperetalia 3130).
  • to restore and to connect a mosaic of these unique heathland habitats (4010, 4030, 6230+, 2330, 2310 in combination to several woodland-habitats (Atlantic acidophilous beech-oak forests (9120), old acidophilous oak woods on sandy plains (9190), and locally Alnion glutinosa-incanae (priority habitat 91E0+))
  • to increase the quality of woodland habitats (9190, 9120, priority habitat 91E0+)
    For these habitats, we also want to establish a sustainable grazing management and mechanical management with a large involvement of local volunteers.

The large scale restoration of these Annex I habitats in the project area has to led to an increasement of populations of target Annex-species of the EU Habitat and Bird Directive, such as Lullula arborea and Caprimulgus europaeus.

maaien adelaarsvlakte heidebos benny cotteleBesides these objectives, which have a direct relation to the restoration of the Annex I habitats, we will also increase the socio-economic potential of this Natura 2000 area, optimise the possibilities for nature-oriented recreation, integrating volunteers into nature management and informing local people and visitors about the project and building new partnerships as an example of good practice.

Actions and means involved

  • Development of integrated conservation plans for the acquired land, based on a detailed vegetation map and field research, management schemes for daily restoration actions and at the end of the project an ‘after LIFE conversation plan’ which highlights the long term perspectives.
  • Monitoring of the first results.
  • The evaluation and follow-up of the “Rescue plan” Intermediate Atlantic Heathland relics as a result of LIFE-project “Intermediate Atlantic heathlands in the Flanders” (1999 – 2003, Life99 NAT/B/006298).
  • Acquisition of 40 ha in the project area to start large scale habitat restoration through specific short-term management, to protect and connect the target habitats, to preserve the favourable conservation status of these Annex I habitats and to preserve sustainable populations of the target species.
  • Large-scale restoration (+/- 200 ha) of the target Annex I habitats in the project area, - especially on the newly acquired land - which, in turn, also forms good habitat for several species of the Bird and Habitat Directive, by removing softwood and sod-cutting on cleared larch and pine plantations for the restoration of all heath types and associated habitats (25 ha), by removing the nutrient rich top soil and restoration of the original soil profile of former agricultural land (12 ha), by restoration and connecting a mosaic of heath- and woodland habitats (45 ha), by restoration of several fen habitats, by removing exotic invasive species in heathland- and woodlandhabitats (65 ha), by fencing circa 70 ha (circa 14 km) to start grazing management in different prior subsites, and by purchasing the necessary equipment to restore and manage the heathland vegetations, especially by preserving large equipment for local volunteers.
  • Development and realisation of a wide range of measures to promote the tourist and socio-economical potentiel of the area and to create a larger support for Natura 2000 and this LIFE-project through the publication of leaflets, door-to-door information to the surrounding households, information on tracks, the development of new tracks, the writing of a layman’s report, the publication of several articles in membership magazines and scientific journals and the organisation of public activities.
  • Organisation of several activities to exchange knowledge and experience with the local people and several authorities, networking with other Life projects.

Expected results

  • Large-scale restoration and sustainable management of the following Annex I habitats: Atlantic wet heath (4010), European dry heaths (4030) and the priority habitat species-rich Nardus graslandss (6230+), Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), psammofillous heathlands with Calluna and Genista species (2310) in the project area.
  • Increase in the quality of woodland habitats: Atlantic acidophilous beech-oak forests (9120) and old acidophilous oak woods on sandy plains (9190), priority habitat Alnion glutinosa-incanae (91E0+).
  • The implementation of this project will also be beneficial for breeding populations of several regionally threatened bird species which are included in Annex I of the EU-Bird Directive such as Lullula arborea and Caprimulgus europaeus.
  • Better visitor facilities and more information (brochures, leaflets, flyers) about the area, a better socio-economic support and involvement of local people and other stakeholders (also other landmanagers) of the Natura 2000 area and the LIFE-project.

Contact