LIFE Kleine Nete

Antwerpen
Brussel
Afbeelding
LIFE Kleine Nete
LIFE Kleine Nete
Soort
LIFE
Looptijd
Afgerond
Werking
Natuurbeheer

Inleiding

De Kleine Nete ontspringt op de grens van de provincies Antwerpen en Limburg. Vervolgens stroomt ze door de Kempen tot Lier waar ze samenvloeit met de Grote Nete en de Beneden-Nete vormt.

 

Deze oerkempense rivier met zijn slingerend verloop bepaalt het landschap van bloemrijke beemden en ruigten, venige moerassen en mysterieuze broekbossen. De vallei is doorspekt met tal van zijriviertjes. In Herentals doorsnijdt de Kleine Nete de Kempense heuvelrug, een uitgestrekte landduinenrug waar bossen, vennen, paarse heide en open zand elkaar afwisselen. 

De Kleine Nete maakt deel uit van het Scheldebekken waarbij de tij-invloed merkbaar is tot in Grobbendonk. Deze ver landinwaarts reikende tijwerking zorgt voor een zoetwater getijde systeem dat uniek is in Europa. Tijdens hevige regenval kan de vallei enorme hoeveelheden water bergen wat essentieel is om laaggelegen woonwijken en wegen van overstromingen te behoeden.

De overgang van landduinen naar riviervallei resulteert in een grote variatie aan natte en droge biotopen waardoor de Kleine Netevallei een uniek ecosysteem vormt waarin tal van planten en dieren zich thuis voelen. Het gebied herbergt zo nog populaties van een heel aantal zeldzame soorten zoals heikikker, rivierdonderpad, beekprik, blauwborst, nachtegaal, bever, zomerklokje, moeraskartelblad, lavendelhei, ...

Grote veranderingen in landgebruik hebben er echter voor gezorgd dat veel soorten (sterk) bedreigd, of zelfs verdwenen zijn. Om de grote natuurwaarden van de Kleine Netevallei te bewaren werden grote delen aangewezen als Habitatrichtlijngebied wat deel uitmaakt van het NATURA 2000 netwerk. 

Om de bijzondere soorten van het Habitrichtlijngebied tussen Herentals en Lier een duurzame toekomst te geven, heeft Natuurpunt het LIFE-project “Grootschalig habitatherstel in de Kleine Netevallei” aangevraagd, wat gestart is op 01/01/2011. Met de projectpartners VMM (Vlaamse Milieumaatschappij afdeling Water) en de Provincie Antwerpen dienst Waterbeleid engageert Natuurpunt zich samen met zijn talrijke vrijwilligers voor het behoud en herstel van dit unieke gebied. De VMM gaat een vistrap aanleggen op de Molenbeek/Bollaak ter hoogte van de watermolen in Viersel. 

Daardoor wordt het leefgebied van vissen zoals de rivierdonderpad en de kleine modderkruiper aanzienlijk uitgebreid. De provincie Antwerpen gaat dan weer de Kleine Beek meer ruimte geven door het afgraven van te hoge oevers en andere obstakels. Daar zal niet alleen de natuur van profiteren, we creëren hierdoor meer buffering en ruimte voor water en zo verhinderen we overstromingen elders. 

In het kader van LIFE Kleine Nete zijn er verschillende maatregelen gepland om zo Europees bedreigde habitats en soorten terug kansen te geven in de vallei van de Kleine Nete. Daarnaast trachten we via deze maatregelen ook de connectiviteit tussen de verschillende habitatrichtlijngebieden in de Kempen te versterken.

Het prioritair werkingsgebied omvat drie deelgebieden, allen gelegen in de regio Herentals - Lier:

 

Nieuws over LIFE-projecten van Natuurpunt

Meer info over het Life-programma van de Europese Unie vindt u hier.

Meer info over het Natura 2000-netwerk vindt u hier.

Landschap

Een vleugje landschapsgeschiedenis

De Kleine Nete is al op kaarten van de Ferraris (1770-1777) zichtbaar als een landschapsbepalend element. De aanliggende terreinen zijn er aangeduid als ontoegankelijk moeras.

Iets ten noorden nabij Broechem, waren er reeds landbouwgronden. De zuidkant van de vallei daarentegen sloot aan op een heidegebied waarvan de Kesselse Heide nu nog een relict vormt.

Afbeelding
ferraris-nete
Kleine Nete

Uit de Vandermaelenkaarten (ca. 1850) blijkt een stijgend functioneel gebruik van de gronden als weide, akker en voor bosaanplant. Reeds toen werden delen van de Kleine Nete tussen Grobbendonk en Lier rechtgetrokken en bedijkt. De oude afgesneden meanders getuigen nog van de vroegere kronkelingen van de rivier.

In de twintigste eeuw werden grote delen van de vallei gebruikt als weiden en hooiland. Verhoging en versteviging van de dijken hadden nog meer impact op de waterhuishouding binnen het gebied. Plaatselijk is er sterke verstoring door storten, ophogen, weekendverblijven, …

In 1952 werd het Netekanaal, gelegen vlak naast de Kleine Nete, voltooid. Deze drastische ingreep had een grote impact op de waterhuishouding in de vallei. Het kanaal diende als alternatieve scheepvaartroute. Schepen die van Lier en Duffel naar het Albertkanaal wilden varen, moesten niet meer langs Antwerpen.

Doelstellingen

Met dit LIFE+ project willen Natuurpunt Beheer, Provincie Antwerpen Dienst Waterbeleid en de Vlaamse Milieumaatschappij de bedreigingen voor de natuurwaarden in de Kleine Netevallei aanpakken.

Het projectgebied zal daardoor op termijn evolueren tot één van de kerngebieden in het Natura 2000-netwerk. Een grondige herinrichting van het gebied en een adequaat beheer achteraf zijn nodig om het project te doen slagen. Via grondig onderzoek, planning en beheer streven we naar meer spontane en natuurlijke processen.

Afbeelding
s43773_viersels_gebroekt_11_2013_nicole_de_graaf_img_2666
Nicole De Graaf

Ecologische doelstellingen

De ecologische doelstellingen voor het project kunnen in vier groepen ingedeeld worden:

  • Het herstel en uitbreiding van een kwalitatief complex van overgangs- en trilveen (7140), voedselrijke ruigte (6430) en broekbossen (91E0) voor een totaal van 55ha.
  • Het herstel van een waardevol complex van duingrasland (2330), vochtige heide (4010) en droge heide (4030). Er is voorzien om 17ha te herstellen.
  • Het herstel van 3 ha vennen in functie van de doelhabitats (mineraalarme) oligotrofe wateren (3110, 3130).
  • De constructie van een vistrap ter verbetering van de connectiviteit van het doelhabitat laaglandrivier (3260) en de bijhorende visfauna.

Een belangrijk element van het habitatherstel is streven naar landschappelijke verbondenheid. De habitats maken deel uit van een complex netwerk van waardevolle natuur. Vele soorten maken daarvan gebruik. Het herstel op landschapsniveau is een enorme verbetering van de kwaliteit van de leefgebieden.

Zonder draagvlak zijn de bovenstaande doelstellingen niet haalbaar. Daarom is, naast de ecologische doelstellingen, de betrokkenheid van de omwonenden en bezoekers belangrijk. Dit kan enerzijds gerealiseerd worden door het uitbreiden van de mogelijkheden voor zachte recreatie en anderzijds via een betere socio-economische verankering van het projectgebied. Landbouwers kunnen betrokken worden bij de uitvoering van het beheer terwijl wandelpaden kunnen afgestemd worden op de lokale horeca zodat het project een impuls geeft aan de lokale economie. Een prachtig natuurgebied zorgt tot slot ook voor een grotere uitstraling van de gemeente.

Afbeelding
Infomoment
Kleine nete

Doelhabitats

De waterhuishouding beïnvloedt in sterke mate de natuur: ze speelt een sleutelrol in de ontwikkelingskansen van verschillende vegetatietypen of habitats.

Het landgebruik en het klimaat beïnvloeden op hun beurt de waterhuishouding. Door de eeuwen heen veranderden de habitats onder invloed van het gewijzigde landgebruik en het klimaat sterk.

De rijke variatie aan bodemtypen opbouwend van nat naar droog, voedselarm naar voedselrijk biedt kansrijke situaties voor de ontwikkeling van veel verschillende waardevolle habitats. Vele soorten van de verschillende habitats zijn bedreigd waardoor het projectgebied van Europees belang is.

Duingrasland (2330)   

Binnen het prioritair werkingsgebied komen duingraslanden (2330) enkel nog voor in het deelgebied Heiberg-Snepkensvijver. De landduinen van de Kempense heuvelrug vormden met hun duingraslanden (2330) één van de belangrijkste complexen in Vlaanderen omwille van hun grootte en uitgestrektheid. Het grootste deel van de voormalige duingraslanden (2330) is spontaan verbost of aangeplant met naaldhout. Tot begin de jaren negentig kon men nog op vrij uitgebreide schaal dit habitat terug vinden in open plekken, wegbermen en tijdelijk ook in kapvlakten. Begin deze eeuw was de oppervlakte duingrasland (2330) echter uitermate klein (grootteorde van enkele tientallen aren).

Dankzij herstelbeheer van de lokale vrijwilligers kan het habitat terug ontwikkelen naar een gunstige staat op twee locaties die samen circa 1,6 ha groot zijn. Dit alles neemt niet weg dat het aanwezige habitat toch al als vrij soortenrijk kunnen beschouwd worden. Bij de hogere planten treffen we o.a. volgende soorten aan: buntgras Corynephorus canescens, zandzegge Carex arenaria, zandblauwtje Jasione montana, heidespurrie Spergula morisonii en struikhei

De herstelde percelen zijn geherkoloniseerd door typische soorten zoals zandloopkevers Cicindela spec., kleine vuurvlinder Lycaena phlaea, mierenleeuw Myrmeleon formicarius, diverse soorten zandbijen Andrena spec. en graafwespen. Dit zijn vooral de mobielere soorten die kenmerkend zijn voor het habitat.

Mineraalarme oligotrofe wateren  (3110) en Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130)

Het habitat komt in het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver voor in mozaïek met andere Bijlage I habitats zoals oligotrofe tot mesotrofe wateren (3130), vochtige heide (4010), droge heide (4030), overgangs- en trilveen (7140) en slenken in veengronden (7150). Ondanks de aanwezigheid van enkele kensoorten zoals veelstengelige waterbies Eleocharis multicaulis, kleine zonnedauw Drosera intermedia en knolrus Juncus bulbosus zijn de habitats in minder goede staat en dringen herstelmaatregelen zich dus op.

Er zijn kansen voor habitatherstel in de vennenketen die ligt in de depressie tussen de stuifduinen van de Kempense heuvelrug en de Kleine Nete. Één van de vennen, de Snepkensvijver, is in eigendom van Natuurpunt Beheer. De habitatkwaliteit van dit ven is spijtig genoeg achteruit gegaan door eutrofiëring en een gebrek aan adequaat beheer. Door de jarenlange aanwezigheid van een Kokmeeuwenkolonie in het verleden is de trofiegraad van de Snepkensvijver enorm gestegen. Het adequaat beheer in functie van deze doelhabitats is het uitbaggeren van het ven om de voedingsstoffen af te voeren. Met reguliere beheermiddelen is uitbaggeren echter niet mogelijk waardoor de status van de doelhabitats slecht zijn. De kwaliteit van de andere vennen is momenteel ook ongunstig omdat ze in particuliere en openbare eigendom zijn met als hoofdfunctie bosbouw.

De geomorfologische ligging van de vennenketen is echter uniek in Europa en de kansen voor herstel van mineraalarme oligotrofe wateren (3110) en oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130) zijn groot. Met het LIFE+ project kan een belangrijke stap gezet worden voor habitatherstel in de vennenketen.

Laaglandrivier (3260)

De Kleine Nete en haar zijlopen de Aa en de Kleine beek vormt het noordelijkste kerngebied voor het zeldzame habitat laaglandrivier (3260) in Vlaanderen. Ondanks menselijke ingrepen hebben de waterlopen grotendeels hun natuurlijk karakter kunnen behouden waardoor het habitat lokaal nog zeer mooi ontwikkeld voorkomt. In het deelgebied het Schupleer vormt de Kleine Nete bv een uniek voorbeeld van een West-Europese laaglandrivier. Door beperkte menselijke ingrepen kan de rivier hier meanderen en is de watervegetatie met ondergedoken en drijvende waterplanten mooi ontwikkeld. In het matige voedselrijk tot helder stromend water zijn vele soorten terug te vinden. In het Schupleer komen typische soorten als kikkerbeet Hydrocharis morsus-ranae, pijlkruid Sagittaria sagittifolia, gekroesd fonteinkruid Potamogeton crispus, grof hoornblad Ceratophyllum demersum, veenwortel Polygonum amphibium en grote waterranonkel Ranunculus peltatus nog veelvuldig voor.

Afbeelding
laaglandbeekviersel_peter_tibax
Peter Tibax

Naast de meerwaarde voor watervegetaties komen in het prioritair werkingsgebied ook nog kernpopulaties voor van de Bijlage II-vissoorten beekprik Lampetra planeri, kleine modderkruiper Cobitis taenia en rivierdonderpad Cottus gobio.

Vochtige heide (4010)

In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver komt in de oeverzones van historische vennen zoals Snepkensvijver en het Lavendelven verspreid vochtige heide (4010) voor, in een mozaïek met oligotrofe wateren (3110, 3130), droge heide (4030), oligotroof overgangs- en trilveen (7140) en slenken in veengronden (7150). Het habitat is lokaal zeer mooi ontwikkeld met kenmerkende soorten zoals struikhei Calluna vulgaris, gewone dophei Erica tetralix, kleine zonnedauw Drosera intermedia en veenpluis Eriophorum polystachion.

Afbeelding
veenpluis_heiberg_snepkensvijver_stein_temmerman_49
Stein Temmerman

Bij gebrek aan beheer is het merendeel van het habitat echter verbost met gagel Myrica gale en vergrast met pijpenstrootje Molinia caerulea. Om de successie terug te zetten worden er in dit LIFE+ project dan ook plagwerken voorzien. Hierdoor zullen zowel vochtige heide (4010) als het pionierhabitat slenken in veengronden (7150) zich kunnen herstellen.

Het herstel van de vochtige heide (4010) is een belangrijke stap om het habitat op grotere schaal te herstellen in mozaïek met andere Bijlage I-habitats. De unieke geomorfologische ligging van de keten van vennen nabij de Kleine Nete is uniek in Europa, daarom is het dan ook van groot belang dat de ven- en heidehabitats hersteld worden.

Droge heide (4030)

In het prioritair werkingsgebied vind men droge heide (4030) op podzolbodems in het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver. Het habitat komt voor in een mozaïek met duingrasland (2330) waarbij het voorkomen afhankelijk is van de profielontwikkeling van de bodem. Momenteel is het habitat door verbossing beperkt tot bermen, open plekken en kapvlaktes. Kleinschalige werken net buiten het projectgebied toonden aan dat in bestaande naaldhoutaanplanten droge heide met succes hersteld kan worden. Meerdere kensoorten van droge heide zoals struikhei Calluna vulgaris, kruipbrem Genista pilosa, stekelbrem Genista anglica en klein warkruid Cuscuta epithymum kwamen namelijk snel terug te voorschijn vanuit de zaadbank en hebben zich hervestigd.

In LIFE Kleine Nete wordt er gepland om droge heide (4030) te herstellen met als doel een structureel netwerk van dit habitat te kunnen realiseren. Heel wat soorten (vooral fauna) typisch voor dit habitat staan namelijk zwaar onder druk en zijn vanwege habitatverlies en -fragmentatie op de Rode Lijst terecht gekomen.

Door het ontwikkelen van droge heide (4030) kan de natuurwaarde van het gebied verhoogd worden en kan de staat van instandhouding van dit habitat in het Natura 2000 netwerk van de regio (Landschap De Liereman, Vliegveld Malle, Tielenkamp- en heide, Grote Netevallei) versterkt worden.

Soortenrijke heischrale graslanden (6230+)

Momenteel komt heischraal grasland (6230+) niet tot nauwelijks voor in het werkingsgebied.

In wegbermen zijn er nog kleine restanten terug te vinden met o.a. hondsviooltje Viola canina, zandblauwtje Jasione montana en muizenoor Hieracium polisella.

In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver zijn er grote kansen om heischraal grasland (6230+) te herstellen. In het verleden werd er op de rand van de landduinen leem ontgonnen en uitgespreid over de schrale zandbodems om deze te verrijken. Hierdoor is er niet alleen een ven ontstaan met veenvorming maar ook heischraal grasland (6230+) op de omliggende gronden. De lokale verstoring van de bodem is nog zichtbaar aan de hand van de dominantie van adelaarsvaren Pteridium aquilinum. Het heischraal grasland is nadien echter opgeplant met naaldhout maar is herstelbaar door inrichtingsbeheer.
In de deelgebieden het Schupleer en de Kleine Netevallei is er kans voor habitatherstel op gronden die momenteel in landbouwgebruik zijn.

Voedselrijke ruigten (6430)

Voedselrijke ruigten (6430) worden in het prioritair werkingsgebied vertegenwoordigd door zowel het moerasspirea- als het harig wilgenroosje-verbond en zijn voornamelijk aan te treffen in het Schupleer en de Kleine Netevallei. Beide verbonden komen nog mooi ontwikkeld voor in hun natuurlijke standplaats, namelijk het dynamisch overstromingsmilieu. Hierdoor is er niet alleen een aanvoer van nutriënten maar ook een versnelde afbraak van de strooisellaag. Naast de natuurlijke standplaatsen is het habitat ook terug te vinden in verruigde voormalige graslanden die niet meer beheerd worden. Door overstromingen worden vanuit bestaande ruigten zaden en plantendelen aangevoerd.

Op plaatsen die overstromen komt het moerasspireaverbond voor met kensoorten zoals moerasspirea Filipendula ulmaria, echte valeriaan Valeriana repens, poelruit Thalictrum flavum en lange ereprijs Veronica longifolia. In de benedenloop van de riviervallei (deelgebied Kleine Netevallei) met zijn zwaardere bodems en zoetwater getijdewerking komt het verbond van harig wilgenroosje voor waar het zeldzame zomerklokje Leucojum aestivum groeit. De soorten van voedselrijke ruigten (6430) zijn aangepast aan dynamische milieus en kunnen zich op een natuurlijke wijze verspreiden in het landschap.

Afbeelding
rs43062_moerasspirea_ruigte_jonas_dillen
Jonas Dillen

De afgelopen tien jaar is er door vrijwilligers onderzoek gedaan naar nachtvlinders. In het totaal zijn er 600 soorten waargenomen. Er is nog geen wetenschappelijk beoordelingskader maar de meeste nachtvlindersoorten geven informatie over de habitatkwaliteit en de uniekheid van het gebied. Eén van de soorten is poelruitspanner Gagitodes sagittata waarvan er twee populaties gekend zijn in Vlaanderen. Ook zijn er twee nieuwe soorten voor België gevonden, namelijk de moeras-w-uil Lacanobia splendens en de micro-nachtvlinder Monochroa divisella. Beide soorten vormen indicatoren voor oude intacte moerasgebieden en zijn zeer zeldzaam in Vlaanderen. De bovengenoemde soorten zijn gebonden aan voedselrijke ruigten (6430). De aanwezigheid van deze nachtvlinders en de zeer zeldzame flora zoals zomerklokje Leucojum aestivum en lange ereprijs Veronica longifolia benadrukken hoe uniek de voedselrijke ruigten (6430) van de Kleine Netevallei zijn in West-Europa. Het habitat krijgt echter op weinig plaatsen in Vlaanderen het beheer dat het eigenlijk verdient. Het grootschalig herstel van dit habitat is dan ook één van de belangrijkste prioriteiten binnen dit LIFE+ project.

Vanwege de hoge natuurwaarde van de voedselrijke ruigten (6430) in het prioritair werkingsgebied en de potenties voor herstel, vormt het grootschalig herstel van de voedselrijke ruigten een prioriteit. Het gebied is een belangrijke schakel in het Natura 2000 netwerk in de provincie Antwerpen en vormt voor een aantal bedreigde soorten een belangrijke stapsteen met gebieden zoals de Visbeekvallei, de Grote Netevallei en het Scheldeëstuarium.

Overgangs- en trilveen (7140)

Op de valleiflanken komt overgangs- en trilveen voor in de contactzone tussen kwelwater en regen- en/of oppervlaktewater. Het habitat kan onderverdeeld worden in verschillende subtypes op basis van de zuurtegraad en de voedselrijkdom van de omgeving.

In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver komt het subtype van zure tot zwak zure, mineraalarme, oligotrofe milieus voor. Het is ontstaan door menselijk ingrijpen. Na leemontginning om de omliggende schrale bodems te verrijken ontstond er een ven waarin spontane veenvorming is opgetreden. Het habitat is zeer verwant met actief hoogveen (7110) met het voorkomen van de unieke combinatie lavendelheide Andromeda polifolia, kleine veenbes Vaccinium oxycoccos en eenarig Wollegras Eriophorum vaginatum. Momenteel is het zeer mooi ontwikkeld maar herstelmaatregelen dringen zich echter op. Enerzijds moet er kleinschalig gekapt en gemaaid worden om de successie terug te zetten. Anderzijds kan het habitat nog uitgebreid worden met 4 ha door een aangrenzende voormalige weekendvijver en historische turfputten te ontslibben zodat ook hier het verlandingsproces kan herstarten.

Afbeelding
rs35573_lavendelven_tomas_willems_1
Tomas Willems

In de deelgebieden het Schupleer en de Kleine Netevallei komt daarentegen het subtype van zwak zure tot neutrale, licht mineraalrijke, oligo- tot mesotrofe milieus voor. Het ontwikkelt zich het best op de (historische) valleiflanken in de contactzone van regen-, oppervlakte- en grondwater. Deze graslanden werden vroeger gebruikt als beemd (nat hooiland) en kwamen op grote schaal voor in de Kleine Netevallei. Er was nog geen kunstmest en daarom waren deze graslanden -die onder invloed stonden van mineraalrijk grondwater en nutriëntenrijk oppervlaktewater- interessant als leverancier van veevoeder. Na de invoering van de kunstmest, was er geen interesse meer in de beemden en bleef er slechts een beperkte oppervlakte over van het habitat dat vroeger typerend was voor de Kempense riviervalleien.

Met name in de Kleine Netevallei komt het habitat zeer mooi ontwikkeld voor met soorten zoals waterdrieblad Menyanthes trifoliata, moeraskartelblad Pedicularis palustris, moeraswederik Lysimachia thyrsiflora en draadrus Juncus filiformis. Verschillende soorten van deze gemeenschap zijn in ons land sterk bedreigd waardoor het projectgebied dan ook van West-Europees belang is voor dit habitat. Hun aanwezigheid wijst er dan ook op dat er nog veel kansen zijn voor grootschalig habitatherstel. Samen met het herstel van voedselrijke ruigte (6430) vormt het herstel van overgangs- en trilveen (7140) dan ook één van de belangrijkste prioriteiten van dit LIFE+ project.

Slenken in veengronden (7150)

Slenken in veengronden bestaan uit pioniersgemeenschappen die voorkomen op plaatsen met naakt veen zoals droogvallende venoevers en plagplekken in vochtige heide. In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver komt het habitat nog beperkt voor in mozaïek met oligotrofe wateren (3110, 3130), vochtige heide (4010), droge heide (4030) en oligotroof overgangs- en trilveen (7140). Eén van de kensoorten, witte snavelbies Rhynchospora alba, is nog terug te vinden.

Het pionierhabitat is echter zeer gevoelig aan successie. Indien er geen beheer of verstoring is, evolueert het naar vochtige heide (4010) en uiteindelijk naar Gagelstruweel. Door te plaggen in kansrijke zones voor herstel kan deze successie teruggezet worden.

Van nature is het areaal van slenken in veengronden (7150) in Vlaanderen beperkt tot de Kempen waar het habitat zeer zeldzaam is geworden. Het herstel is dan ook essentieel voor het duurzaam voortbestaan in Vlaanderen en West-Europa.

Broekbossen (91E0+)

In de beek- en rivierdalen van de Kleine Netevallei vind je natuurlijke broekbossen (91E0+), behorend tot de subtypen ruigte-elzenbos (Macrophorbio-Alnetum) en mesotrofe broekbossen (Carici elongatae-Alnetum). Historische broekbossen zijn zeldzaam en komen voor op locaties die te nat waren om te maaien. Naast de historische broekbossen komen er in het gebied broekbossen voor met variërende leeftijd die ontstaan zijn door verbossing van voormalige graslanden. Door overstroming en zoetwater getijdendynamiek worden zaden en plantendelen aangeleverd zodat de kenmerkende soorten zich relatief vlot hebben kunnen vestigen. Ondanks hun recentere leeftijd hebben ze reeds een hoge natuurwaarde die toeneemt naarmate hun leeftijd stijgt.

In de deelgebieden het Schupleer en de Kleine Netevallei komt het subtype mesotrofe broekbossen zeer mooi ontwikkeld voor met soorten zoals slangenwortel Calla palustris, dotterbloem Caltha palustris en moerasviooltje Viola palustris. Vanuit deze kernen is het mogelijk om het habitat te laten uitbreiden.

Het subtype ruigte-elzenbos komt vooral voor in het deelgebied de Kleine Netevallei op plaatsen die in het verleden onderhevig waren aan zoetwater getijdenwerking. Op deze plaatsen kwamen vroeger zachthoutooibossen voor. Na het wegvallen van de waterdynamiek zijn deze geëvolueerd naar broekbossen, gedomineerd door zwarte els Alnus glutinosa. In deze broekbossen zijn nog relicten terug te vinden van de vroegere getijdenwerking zoals het bedreigde zomerklokje Leucojum aestivum.

Het grootschalig herstel van dit habitat is dan ook een belangrijke prioriteit binnen dit LIFE+ project. Hierdoor wordt een schakel in het Natura 2000 netwerk in de provincie Antwerpen en vormt voor een aantal bedreigde soorten een stapsteen met gebieden zoals de Visbeekvallei, de Grote Netevallei en het Scheldeëstuarium.

Bedreigingen

Onze natuur wordt bedreigd door een aantal factoren. Het achteruitgaan en verdwijnen van soorten is een gevolg van de achteruitgang van zowel de oppervlakte geschikt habitat als de kwaliteit van het resterende habitat.

Door te streven naar grotere oppervlaktes natuur in een ruimer netwerk van gebieden trachten we een halt toe te roepen aan het verlies aan biodiversiteit.

In de eerste helft van de 20ste eeuw was er een plotse toename van akkers en graslanden waarbij grote oppervlaktes natte hooilanden omgezet werden tot landbouwgrond. Na het einde van Wereldoorlog II werden deze landbouwpercelen verlaten of steeds intensiever gebruikt. Ze werden beter gedraineerd, zwaar bemest en steeds vroeger bewerkt. Om de werkbaarheid van de landbouwpercelen te verhogen, werd ook het reliëf genivelleerd. In combinatie met de sterke drainage heeft dit geleid tot het verdwijnen van de unieke abiotiek die zorgt voor de rijkdom van de natuur. Hierdoor vormen deze landbouwpercelen vaak enclaves in het prioritair werkingsgebied die een zeer negatieve impact uitoefenen op de omringende habitats.

Landbouw zorgt ook indirect voor een bijkomende bedreiging, namelijk verzuring en vermesting door atmosferisch depositie, het inwaaien en inspoelen van meststoffen. Voor de atmosferische depositie tonen metingen over gans Vlaanderen aan dat de gemiddelde stikstofdepositie ongeveer 40 kg per hectare per jaar bedraagt. Ter vergelijking: de kritische drempelwaarde voor droge heide (4030) wordt op 11 kg stikstof per hectare per jaar geschat (bron: Natuurrapport 2005). In de meer stroomafwaarts gelegen delen treedt er ook eutrofiëring op door overstromingen. Ondanks de meerwaarde van overstromingen door de aanvoer van mineralen en de strooisel afvoer, vloeien deze waterlopen door landbouwgebieden waardoor ze vervuild zijn met nutriënten.

Naast een intensivering van het landgebruik, zijn er in de vallei van de Kleine Nete de afgelopen tientallen jaren ook veel habitats achteruit gegaan door een gebrek aan beheer. Omdat de graslanden en heiden te nat of te droog waren, zijn ze verlaten door de landbouw. Het gaat dan vooral over de zeer waardevolle habitats duingrasland (2330), vochtige heide (4010), droge heide (4030) en overgangs- en trilveen (7140). Deze habitats zijn gebonden aan een half-natuurlijk maai- en graasbeheer dat ontstaan is dankzij de potstaleconomie wat typisch was voor de Kempen. Eenmaal verlaten treedt verruiging en verbossing snel op en verdwijnt de soortenrijkdom.

Naast spontane verbossing door gebrek aan beheer zijn er in de vallei van de Kleine Nete vele habitats verloren gegaan door aanplantingen. Heidehabitats werden opgeplant met grove den Pinus sylvestris en corsicaanse den Pinus nigra ssp. laricio. In de natte valleidelen werden graslanden en ruigtes opgeplant met populieren en standplaatsvreemde wilgen.

Naast een intensivering van het landgebruik werd ook de natuurlijke hydrologie van het projectgebied sterk gewijzigd. Vele waterlopen werden rechtgetrokken, intensief geruimd en gebaggerd wat o.a. ten koste ging van de bodem structuur. Door de slib- en kruidruimingen ontstonden er ook ruimingswallen waardoor de band tussen vallei en waterloop onderbroken werd. De aanleg van metershoge dijken heeft er voor gezorgd dat de overstromingsproblematiek zich alleen maar verplaatst naar elders in de vallei. Hierdoor is de dynamiek toegenomen in gebieden waar Bijlage I-habitats voorkomen die niet aangepast zijn aan langdurige en/of frequente overstroming tijdens het groeiseizoen. Ook de aanleg van het Netekanaal heeft een sterk negatieve impact op de waterhuishouding van het gebied. Verder zijn er in het gebied tal van onnatuurlijke sier- en visvijvers gegraven. De grootschalige aanleg van waterzuiveringsinstallaties zorgde reeds voor een verbetering van de waterkwaliteit in het gebied. Toch kunnen de vissoorten niet of zeer moeilijk uitbreiden als gevolg van migratieknelpunten en de afwezigheid van geschikte paaiplaatsen als gevolg van vroegere ingrepen.

Verspreid in de vallei van Kleine Nete zijn er illegaal kunstmatige visvijvers en weekendverblijven aangelegd. Het hoeft geen uitleg dat de impact hiervan zeer groot is. Er is niet alleen een grondige verstoring van de abiotiek maar ook de aanplantingen zorgen voor een bijkomend negatief effect. Ook de impact van bewoning in een natuurgebied mag niet onderschat worden. Een voorbeeld hiervan is het afvalwater dat ongezuiverd geloosd wordt.

Verschillende habitats in de vallei van de Kleine Nete worden bedreigd door exoten. Op de matig droge tot vochtige zandige bodem vormen amerikaanse vogelkers Prunus serotina en amerikaanse eik Quercus rubra ongetwijfeld de meest bedreigende exoten voor de kwaliteitsvolle ontwikkeling van de heidehabitats. Op natte gronden daarentegen is reuzenbalsemien Impatiens glandulifera een grote bedreiging voor voedselrijke ruigtes (6430) en broekbossen (91E0+). De exoten werden geïntroduceerd door de mens en verspreiden zich vaak via natuurlijke processen.

Eén van de grootste bedreigingen in beekdallandschappen is de versnippering van de habitats, door een gecombineerd effect van de bovenstaande bedreigingen. De hoge mate van isolatie van de resterende habitats belemmert (her-)kolonisatie en uitwisseling van verschillende weinig mobiele doelsoorten. Dit leidt uiteindelijk tot het uitsterven van diverse soorten met afname van de soortenrijkdom als gevolg. Dit proces van versnippering speelt ook in het beek- en riviermilieu waar nog verschillende vismigratie knelpunten zijn.

Doelsoorten

De rijke variatie aan habitats zorgt ervoor dat er een enorme diversiteit aan planten en dieren voorkomt in dit gebied. Hieronder worden slechts enkele van de honderden soorten genoemd.

Planten

De plantengroei in de vallei van de Kleine Nete is bijzonder divers.

Het deelgebied Kleine Nete is gekend voor zijn ruigtevegetaties gebonden aan zoetwatergetijden. Zowel het zeldzame zomerklokje Leucojum aestivum als lange ereprijs Veronica longifolia vinden hier hun bolwerk in Vlaanderen. Het Zomerklokje bloeit in april en mei massaal in deze getijdenruigtes. Na de bloei worden de doosvruchten vaak in hun geheel door water verspreid. De zaden die vrijkomen bevatten ook luchtholten waardoor ze nog enkele maanden kunnen blijven drijven. Daarnaast kan er ook verspreiding optreden door het verspoelen van bolletjes. Water vormt dan ook de enige natuurlijke verspreidingsmogelijkheid voor deze plant.

Ook voor moeraskartelblad Pedicularis palustris is dit deelgebied van Vlaams belang. In de lente kan moeraskartelblad de hooilanden waarin het bloeit, paars kleuren. Het is niet alleen sterk gebonden aan natte groeiplaatsen, maar heeft ook andere planten nodig om te overleven. Het is namelijk een half-parasiet op grassen en zeggen met een duidelijk effect op deze gastheren. Waar hij groeit, blijven de vegetatie namelijk laag. Dit effect is zo groot dat de volgende generatie kartelblad genoodzaakt wordt om nieuwe gastplanten te parasiteren waarna de plekken waar de oudergeneratie stond zich kunnen herstellen. Dit resulteert in een verplaatsend vlekkenpatroon van kartelblad.

Afbeelding
rs43744_moeraskartelblad_leo_vaes_1210
Leo Vaes

In het deelgebied Schupleer is er recent drijvende waterweegbree Luronium natans teruggevonden. Deze plant behoort tot de Bijlage II van de Habitatrichtlijn en vormt daarom een belangrijke doelsoort van LIFE+ Kleine Nete. Naast een recente waarneming in de Aa zijn er ook historische waarnemingen uit de Bollaak. 

In het deelgebied Heiberg-Snepkensvijver vinden we voornamelijk soorten van natte en droge heide en de daarmee geassocieerde habitats zoals buntgras Corynephorus canescens, zandzegge Carex arenaria, zandblauwtje Jasione montana, heidespurrie Spergula morisonii, struikhei Caluna vulgaris, gewone dophei Erica tetralix, kleine zonnedauw Drosera intermedia, witte snavelbies Rhynchospora alba, veenpluis Eriophorum polystachion, …

 

Ook komt er het klein warkruid Cuscuta epithymum voor. Net als moeraskartelblad parasiteert het op andere planten, in dit geval voornamelijk op struikhei Calluna vulgaris. Uit studies is gebleken dat het zaad verschillende jaren kan overleven om pas te kiemen wanneer een geschikte gastheer bepaalde stoffen afscheidt.

Wanneer het kiemplantje dat er uitziet als een haarachtig rood stengeltje, in contact komt met een andere plant klimt en kronkelt het rond die andere. Vindt de kiemplant die niet binnen een dag of tien, sterft het. Omwille van zijn groeivorm en verstikkende werking op zijn gastheer wordt het ook wel eens duivelsnaaigaren genoemd.

Dieren

Insecten

De grote habitatdiversiteit wordt ook gereflecteerd in de grote variatie aan insecten. De aanwezigheid van steenvliegen Plecoptera, beekrombout Gomphus vulgatissimus en vele andere soorten wijst op de relatief goede waterkwaliteit van de Kleine Nete.

In de heidehabitats komen nog bont dikkopje Carterocephalus palaemon, heideblauwtje Plebejus argus en groentje Callophrys rubi voor. Ook qua sprinkhanen vinden we er nog belangrijke relictpopulaties van o.a. snortikker Chorthippus mollis. Op zandige plekjes in de heide kan je ook de trechtervormige valkuiltjes van de larven van de mierenleeuw terugvinden. Enkel de kaken steken nog boven het zand uit. Zoals de naam het zegt zijn het vooral mieren die in deze val lopen. De volwassen mierenleeuw is een libelachtig beestje met een smal lichaam en een spanwijdte van 5 tot 7 cm. In de venrelicten vliegt de maanwaterjuffer Coenagrion lunulatum aan de rand van open water tussen de emergente vegetatie zoals veenpluis Eriophorum angustifolium.

In de natte graslanden vinden we nog populaties van zowel moerassprinkhaan Stethophyma grossum als zompsprinkhaan Chorthippus montanus.

Vissen

Doordat de Kleine Nete en enkele zijlopen niet alleen een goed waterkwaliteit hebben maar ook nog een natuurlijk riviermorfologie met veel structuur vertonen, voelen verschillende zeldzame beek- en riviergebonden vissoorten er zich thuis. Zowel de beekprik Lampetra planeri, kleine modderkuiper Cobitis taenia als de rivierdonderpad Cottus gobio behoren tot de Bijlage II van de Habitatrichtlijn en komen er nog voor. Stroomopwaarts van het deelgebied de Kleine Nete zijn er ook vangsten van Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad. Door de bouw van een vistrap zullen de populaties van deze soorten terug met elkaar in verbinding gebracht worden. Ook de grote modderkruiper Misgurnus fossilis en de rivierprik Lampetra fluviatilis zijn reeds waargenomen. Voor deze laatste soort stijgt het belang van het projectgebied omdat het in verbinding staat met het Schelde-estuarium en de waterkwaliteit van de Kleine Nete en haar zijlopen verbetert.

Afbeelding
beekprik_hugo_willocx
Hugo Willocx

Amfibieën en reptielen

De afwisseling van open en gesloten habitats, de aanwezigheid van proper water, … maken het gebied zeer geschikt voor amfibieën en reptielen. Je kan er ondermeer de heikikker Rana arvalis, de vinpootsalamander Lissotriton helveticus, de levendbarende hagedis Lacerta agilis en de hazelworm Anguis fragilis aantreffen.

Natuurherstel

Heideherstel

Er is voorzien om 17 ha duingrasland (2330), vochtige heide (4010), droge heide (4030), heischraal grasland (6230) en slenken in veengronden (7150) (kort samengevat: heidehabitats) te herstellen:

  • Omvorming van naaldhoutaanplanten door bomen te kappen en de strooisellaag af te voeren. Het afvoeren van de strooisellaag (plaggen) is essentieel omdat de verstikkende laag de zaden van de heideplanten geen kans biedt om te kiemen. Deze zaden rusten onder de strooisellaag en kunnen 60 à 70 jaar kiemkrachtig blijven. Als de strooisellaag afgevoerd wordt zullen ze het volgende najaar kiemen en zal de heide zich spoedig herstellen.
  • Verboste en vergraste heide zal hersteld worden door de opslag te kappen, te maaien en lokaal de strooisellaag af te voeren. Op deze manier kan er snel een open heideterrein hersteld worden.
  • Exotenbestrijding. Verspreid komen exoten voor zoals amerikaanse vogelkers Prunus serotina en amerikaanse eik Quercus rubra die de ontwikkeling van kwaliteitsvolle heide verhinderen. De exoten zullen consequent bestreden worden tijdens en na het LIFE+ project.
  • Na het herstel van de heide worden sommige percelen omrasterd en wordt een begrazingsbeheer opgestart. Dankzij de begrazing kan de herstelde hei mooi in stand blijven. De grazers zorgen tevens voor een natuurlijke vegetatiestructuur die vooral geapprecieerd wordt door de fauna.    

Venherstel

Er is voorzien 3 ha (mineraalarme) oligotrofe wateren (3110, 3130) te herstellen:

  • Meerdere historische vennen zijn geëutrofieerd door bladval, atmosferische depositie, de aanwezigheid van een kokmeeuwenkolonie, … Regulier beheer volstaat in dat geval niet om de habitats te herstellen. Daarom zullen deze vennen afgelaten en nadien uitgebaggerd worden.

Herstel overgangs- en trilveen

Er is voorzien om 30 ha overgangs- en trilveen (7140) te herstellen:

  • Spontane opslag en aanplanten zullen verwijderd worden waarna een maaibeheer wordt opgestart om kieming van grauwe wilg Salix cinerea en een dominantie van snelkiemende soorten zoals pitrus Juncus effusus te vermijden.
  • Indien het herstel belemmerd wordt door te hoge nutriëntengehaltes, veraarde veenbodem, etc zal er geplagd worden. Hierbij worden ook de resultaten van de ecohydrologische studie mee in rekening genomen.
  • Een belangrijk deel van de weekendvijvers en -verblijven bevindt zich in de zone waar de optimale abiotiek aanwezig is voor herstel van overgangs-en trilveen, voedselrijke ruigtes en/of broekbossen. De huisjes zullen afgebroken worden en de vijvers zullen natuurlijk ingericht worden.
  • Het historisch microreliëf zal hersteld worden door afgraving met een rupskraan. Voor deze ingreep is er een grondige kennis vereist van de waterhuishouding. Aan de hand van de ecohydrologische studie zullen de randvoorwaarden voor deze herstelwerken bepaald worden.

Herstel voedselrijke ruigte

Er is voorzien om 23 ha voedselrijke ruigte (6430) te herstellen:

  • Aanplanten met populieren en gecultiveerde wilgen die het herstel en de ontwikkeling van voedselrijke ruigte verhinderen zullen gekapt worden. De werken zullen uitgevoerd worden met aangepaste machines om de bodem niet te beschadigen.
  • Een aangepast maaibeheer moet resulteren in verschraling van de vaak hypertrofe rompgemeenschappen. Op deze manier kunnen ongewenste dominante soorten onder controle gehouden worden.
  • Een belangrijk deel van de weekendvijvers en -verblijven bevindt zich in de zone waar de optimale abiotiek aanwezig is voor herstel van overgangs-en trilveen, voedselrijke ruigtes en/of broekbossen. De huisjes zullen afgebroken worden en de vijvers zullen natuurlijk ingericht worden.
  • De waterdynamiek die noodzakelijk is voor het herstel van kwaliteitsvolle voedselrijke ruigte wordt op lokaal niveau hersteld.

Herstel broekbos

Er is voorzien om 4 ha broekbos (91E0) te herstellen door:

  • Aanplanten met populieren en gecultiveerde wilgen die de ontwikkeling van kwaliteitsvol broekbos (91E0) verhinderen zullen gekapt worden. De werken zullen uitgevoerd worden met aangepaste machines om de bodem niet te beschadigen. Er zal tevens gewerkt worden met sleeppistes om waardevolle zones in het bos te sparen.
  • Een belangrijk deel van de weekendvijvers en -verblijven bevindt zich in de zone waar de optimale abiotiek aanwezig is voor herstel van overgangs-en trilveen, voedselrijke ruigtes en/of broekbossen. De huisjes zullen afgebroken worden en de vijvers zullen natuurlijk ingericht worden.
  • Exotenbestrijding. Verspreid komen exoten voor zoals amerikaanse vogelkers Prunus serotina die de ontwikkeling van kwaliteitsvolle broekbossen verhinderen. De exoten zullen consequent bestreden worden tijdens en na het LIFE-project.

Ontsnippering laaglandrivier

Er is voorzien om het habitat laaglandrivier (3260) te ontsnipperen:

  • Net buiten het habitatrichtlijngebied ligt de oude watermolen van Viersel die een knelpunt vormt voor vismigratie. De bouw van een vistrap zal dit knelpunt wegwerken waardoor verschillende vissoorten van Bijlage II terug vrij kunnen migreren.
  • Door het ruimen van onnatuurlijke ruimingswallen zal er ook meer ruimte komen voor dit habitattype. Ook andere habitats zoals overgangs- en trilveen, voedselrijke ruigte en broekbossen zullen hiervan profiteren.

Mijlpalen

  • Jaarlijkse open infomomenten (31 mei 2011-31 mei 2015)
  • Eerste persactie (30 september 2011)
  • Aanschaf gespecialiseerd materiaal voor LIFE- arbeiders en 2 vrijwillige beheerteams i.f.v. herstel en ontwikkeling doelhabitats (30 september 2011)
  • Aankopen eerste fase (31 december 2011)
  • Diverse éénmalige werken i.f.v. herstel doelhabitats eerste fase (31 december 2011)
  • Opzetten van kleinschalige composteereenheden (30/06/2012)
  • Aankopen tweede fase (31 december 2012)
  • Diverse éénmalige werkeni.f.v. herstel doel-habitats tweede fase (31 december 2012)
  • Tweede persactie (30 september 2013)
  • Aankopen derde fase (31 december 2013)
  • Diverse éénmalige werken i.f.v. herstel doel-habitats derde fase (31 december 2013)
  • Aanleg wandelpaden (30 juni 2014)
  • Diverse éénmalige werken i.f.v. herstel doel-habitats vierde fase (31 december 2014)
  • Aankopen vierde fase (31 december 2014)
  • Derde persactie (30 september 2015)
  • Aanmaak van tijdelijke en permanten informatieborden (30 september 2015)
  • Diverse éénmalige werken i.f.v. herstel doel-habitats vijfde fase (30 september 2015)

Publicaties

Infobrochure LIFE Kleine Nete.pdf

Na de infofolder is nu ook de Infobrochure voor LIFE Kleine Nete beschikbaar. Deze zal uitgedeeld worden diverse infomomenten en happenings maar is ook hier te bekijken.

Infofolder LIFE Kleine Nete.pdf

De eerste Infofolder over LIFE Kleine Nete is gedrukt. Later dit jaar volgt er nog een uitgebreide infobrochure.

Ecohydrologische studie (31 juli 2012)

Het deelgebied de Kleine Netevallei is een hydrologisch complex gebied waar er rekening gehouden moet worden met processen zoals kweldruk, overstroming en getijdenwerking bij het bepalen van de beheerdoelstellingen. In het gebied komen namelijk een aantal Bijlage I-habitats voor die zeer gevoelig zijn voor deze processen. Deze studie zal niet enkel dienen om de optimale locaties voor het herstel van deze habitats aan te duiden, maar ook de alternatieven voor kruidruiming onderzoeken. De studie wordt opgeleverd op 31 juli 2012. Op deze website wordt een samenvatting met kaarten weergegeven.

Artikel Natuur.blad (31 december 2013)

Een artikel met uitleg over de doelen en ondernomen acties in het kader van LIFE Kleine Nete zal verschijnen in het Natuur.blad dat verspreid wordt onder alle leden van Natuurpunt. De digitale versie van het artikel zal op deze website te vinden zijn.

Wandelfolders Heiberg-Snepkensvijver, Schupleer en Kleine Netevallei (30 juni 2014)

De wandelfolder voor Heiberg-Snepkensvijver is reeds afgewerkt, en kan je onderaan ook downloaden.

De wandelfolders van de andere deelgebieden zijn voorzien tegen het voorjaar van 2015.

Lekenrapport (30 december 2015)

Het lekenrapport is een rapport over LIFE Kleine Nete voor het brede publiek. Het rapport geeft uitleg over het LIFE project zoals de achtergrond, doelstellingen, methoden en resultaten. Het wordt op 30 december 2015 gepubliceerd in het Nederlands en Engels. De digitale versie van het rapport zal op deze website te vinden zijn.

Ontdek

Natuur voor iedereen! is het motto van Natuurpunt. We voegen daarbij de daad bij het woord door onze natuurgebieden open te stellen voor het publiek. We houden hierbij rekening met de natuur zodat deze niet geschaad wordt.

Natuurgebieden binnen dit project 

Wandelpaden

Om bezoekers nog meer van onze natuurgebieden te kunnen laten genieten, werden onze wandelpaden voorzien van infoborden in de huisstijl van Natuurpunt. Naast de symbooltjes (ruit, rechthoek en vierkant) en de kleuren van de afpijlingen, zijn alle wandelroutes ook aangeduid met een wit-groene verfmarkering. Een kwestie van vandalen te ontmoedigen...
Enkele bankjes bieden onze bezoekers de kans nog meer van de rust te genieten. Poortjes houden "harde recreanten" uit onze kwetsbare percelen.

Heiberg - Snepkensvijver

Kleine Netevallei: Steenbeemdenpad

Kleine Netevallei: Broekpad

Schupleer

Activiteiten

Er worden regelmatig activiteiten zoals begeleide wandelingen georganiseerd om te informeren over het natuurgebied en het LIFE-project.

In English

The Kleine Nete is a lowland river situated in the Flemish Campine region (Kempen) and runs from the edge of the Campine plateau to the Scheldt basin. The valley is characterised by a high geomorphological and natural diversity which is surprisingly well preserved.

The area is without doubt unique in Western-Europa and featured by (former) heath land and moors in the higher parts and valley ecosystems along the upper, middle and lower stream, accompanied by land dunes lying parallel to the river. Depending on the distance between the land dunes and the river, there is a poor or steep gradient with high seepage pressure where peat development occurs. Furthermore, the most downstream part of the Kleine Nete is a freshwater tidal river, a rare and vulnerable habitat within the European Union.

The exceptional abiotic conditions in the valley of the Kleine Nete have led to several endangered Annex I habitats. The most important among them within the boundaries of the project area are sand dune vegetations on land dunes (2330), oligotrophic to mesotrophic standing waters (3130), watercourses of plain levels (3260), wet and dry heathland vegetation (4010, 4030), species rich Nardusgrasslands (6230+), hydrophilous tall herb communities (6430), transition mires and quacking bogs (7140) and forests on extremely wet soils with a high epiphyte flora (91E0+).

The wide variety of Annex I habitats is also reflected in the presence of several rare and threatened species from Annex II and IV of the Habitat Directive. The river valley of the Kleine Nete is for instance one of the most important river ecosystems in the Flemish region for many fish species, especially for Cobitis taenia, Cottus gobio, Lampetra fluviatilis and Lampetra planeri. Furhtermore, the project area holds an impressive and healthy population of the frog Rana arvalis while the aquatic plant Luronium natans can also be found.

The creation of good habitats and stepping stones in the strategically located valley of the Kleine Nete will be of great importance to maintain a favourable conservation status for the populations of all these species in this part of the EU.

Unfortunately, the presence of these extremely diverse and unique habitats and species has drastically decreased within the project area.
At the end of the 19th and the first half of the 20th century, the heath landscape on the land dunes was lost due to afforestation with conifer plantations.

From the second half of the 20th century the number of extensively managed hay meadows significantly declined due to the intensification of agriculture or abandonment. Hay meadows were drained and fertilized on a large scale for corn production, afforested with poplar plantations or abandoned with subsequent encroachment by scrubs and trees. Nevertheless, some of these former meadows transformed into valuable, species rich alluvial alder or willow forests.

From the 1960’s onwards a further habitat loss was initiated due to the construction of illegal weekend houses, often accompanied by artificial ponds.

More recently, invasive alien species pose a new threat as they prevent the development of valuable habitats. These alien species can thus also form a threat to the survival of sustainable populations of the Annex II and IV species of the Habitat Directive.

A lot of habitat has been lost as a consequence of these combined threats. On top of this, the small remnants of Annex I habitats have become very fragmented. In fact, fragmentation is the most important threat for maintaining high nature values in the valley of the Kleine Nete. This fragmentation is not only observed on a local scale, but also on the regional scale of the Campine region as a whole. Especially hydrophilous tall herb communities (6430), transition mires and quacking bogs (7140), forests on extremely wet soils with a high epiphyte flora (91E0+), European dry heaths (4030), inland dunes with open Corynephorus and Agrostis grasslands (2330), Northern Atlantic wet heaths (4010) and species rich Nardusgrasslands (6230) are seriously affected. Several invertebrates typical for these habitats nowadays only survive in very small populations.

After a period of protecting the remaining high quality relicts trough intensive care management, Natuurpunt wishes to make a major step forward into the protection and restoration of the Annex I-habitats in this pSCI-area.

Objectives

The central objective of this LIFE+ proposal is the large scale restoration of the different Annex I habitats characteristic for the valley of the Kleine Nete. To realise this, we propose the following concrete objectives:

  • Large-scale restoration of a complex of Annex I-habitats which depend on seepage, flood and/or (in the lower stream) freshwater tide: especially watercourses of plain levels (3260), 23 ha hydrophilous tall herb fringe communities (6430), 25 ha transition mires and quacking bogs (7140) and 4 ha forests on extremely wet soils with a high epiphyte flora (91E0+). In particular, this LIFE+ proposal is important for the restoration of hydrophilous tall herb fringe communities (6430) dependent on freshwater tidal dynamics. These communities harbour several endangered plant species like Veronica longifolia and Leucojum aestivum.
  • Large-scale restoration of 17 ha Annex I-habitats on a poor sandy soil typical for the region: Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), wet heathlands (4010) and dry heathlands (4030).
  • Restoration (3 ha) of the valuable Annex I-habitats oligotrophic to mesotrophic standing waters (3130). As a result of our efforts, the Kleine Nete valley will become internationally known for its Nanocypertalia fen vegetations (3130), and their associated species like Rana arvalis.

Due to its location to the regional cities Herentals and Lier, the project area also plays an important role for people. The creation of a significant increase of the socio-economic potential of this Natura 2000 area, through an optimal usage of the possibilities for nature-oriented recreation, an integration of volunteers into nature management, information of local people, visitors and authorities about the project and the creation of new partnerships as an example of best practice, is therefore another important objective of LIFE+ Kleine Nete.

Actions and means involved

Preparatory actions

Preparatory actions are essential to achieve quality results in this project. First of all, we need a better scientific reference framework on which we can base our decision to choose the optimal location for the restoration of watercourses of plain levels (3260), hydrophilous tall herb fringe communities (6430), transition mires and quacking bogs (7140) and forests on extremely wet soils with a high epiphyte flora (91E0+). All these habitats have stringent hydrological requirements. The Kleine Nete valley is a complex hydrological system with seepage, flooding and tidal processes which need to be taken into account when setting the conservation goals. A new scientific study shall thus point out where the best conditions are for the re-establishment of these habitats in the project area.

Furthermore, the following preparatory actions are foreseen:

  • Development of integrated conservations plans for the acquired land, based on a detailed vegetation map and field research.
  • Design study of fish passage
  • Realisation of preparatory field research to determine the occurrence of soil pollution.
  • Realisation of preparatory field research to determine whether phosphor levels in the soil might prevent the re-establishment of certain Annex I habitats.
  • Writing of detailed plans for efficient and effective habitat restoration.
  • Development of a new plan for the visitors and the socio-economic potentials of the project area.

Land purchase

The acquisition of 40 ha in the project area to start large scale habitat restoration by specific short-term management, to protect and connect the target habitats, to establish the favourable conservation status of these Annex I habitats and to develop sustainable populations of the target species. Without acquisition, the restoration of the Annex I habitats in the pSCI is not possible, due to the high fragmentation of the habitats. Furthermore 0.5ha will be purchased for the implementation of the fish passage.

Concrete conservation actions

  • Large-scale restoration (ca. 75 ha), especially on the land acquired in this project, of the target Annex I habitats in the project area. These restored sites will serve as good habitat for several species of the Habitat Directive.
  • Acquisition of specialised equipment to carry out habitat restoration in extremely difficult situations, e.g. restoration of Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), wet heathlands (4010) and dry heathlands (4030), hydrophilous tall herb fringe communities (6430) and quacking bogs and transition mires (7140).
  • To create small-scale compost units to turn valueless management residues into economic valuable compost.
  • Construction of a fish passage to restore the connection for the fauna of the Annex I-habitat watercourses of plain levels (3260), e.g. the Annex II fish species.
  • Installation of new fences on a surface of 12 ha (circa 3.5 km) in the project area, which enables us to start appropriate grazing management.
  • Removal of pine plantations and sod-cutting for the restoration of heathland and associated habitats (17 ha).
  • Restoration of an historical fen complex (3 ha).
  • Restoration of transition mires and quacking bogs (25ha).
  • Restoration of hydrophilous tall herb fringe communities (23 ha)
  • Restoration of alluvial forests by the removal of (poplar) plantations (4 ha).
  • Integration of sites with weekend houses and accompanying artificial ponds (3 ha).
  • Restoration of river valley by the excavation of unnatural embankments resulting from dredging activities (app 5.5 ha, 500m).
  • Removal of invasive alien species in heath land and associated habitats (20 ha).

Public awareness and dissemination of results

  • The development and realisation of a wide range of measures to create a larger support for Natura 2000, to promote the tourist and socio-economical potential of the area and to promote this LIFE project by the publication of leaflets, information for the general public, new information panels, the development of new tracks, the writing of a layman’s report, the publication of several articles in membership magazines and the organisation of public activities.
  • The organisation of several activities to exchange knowledge and experience with local people and several authorities and to network with other LIFE projects. Moreover, we do not only wish to exchange purely technical experience about habitat restoration, but we also want to promote our approach which is based on the involvement of local people and volunteers.
  • It is evident that we will monitor the results of our actions with a well-structured monitoring scheme. At the end of the project, an ‘After LIFE conservation plan’ shall focus on the long term perspectives for the project area, to prevent the loss of our efforts during LIFE Kleine Nete.

Expected results

  • Large-scale restoration and sustainable development of the above mentioned Annex I habitats in the project area. After LIFE Kleine Nete, the valley of the Kleine Nete will be one of the core areas in lowland Europe for several Annex I habitats, especially for Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), oligotrophic to mesotrophic standing waters (3130), watercourses of plain levels (3260), wet (4010) and dry heathlands (4030), hydrophilous tall herb communities (6430), quacking bogs and transition mires (7140) and alluvial forests (Macrophorbio-Alnetum and Carici elongatae-Alnetum (91E0+).
  • Restoration of habitats shall increase the populations of species of Annex II and IV Habitat Directive such as Luronium natans, Leucorrhinia pectoralis, Rana arvalis, Lampetra planeri, Cottus gobio and Cobitis taenia.
  • Better visitor facilities and more information (brochures, leaflets, flyers) about the area, a better socio-economic support and involvement of local people and other stakeholders of the Natura 2000 area and the LIFE project.

Auf Deutsch

Die Kleine Nete ist ein Tieflandfluss in der flämischen Region Kempen. Sie fließt vom Rand der Hochebene Kempens bis in das Becken der Scheldt. Das Tal ist gekennzeichnet durch eine hohe geomorphologische und biologische Diversität, die überraschend gut erhalten ist.

Das Gebiet ist zweifelsohne einzigartig in Westeuropa und zeichnet sich aus durch (ehemaliges) Heideland und Moore in den höhergelegenen Teilen und Talökosysteme entlang des mittleren und unteren Flusslaufs, begleitet von Landdünen parallel des Flusses. Abhängig vom Abstand zwischen Landdünen und Fluss besteht ein geringes oder steiles Gefälle mit hohem Sickerdruck, der Tofbildung auslöst. Des Weiteren bilden die meisten unteren Teile der Kleine Nete Süßwasser, das den Gezeiten unterworfen ist- ein seltener und gefährdeter Lebensraum in der Europäischen Union.

Die außergewöhnlichen abiotischen Bedingungen im Tal der Kleinen Nete haben zum Entstehen einiger gefährdeter Annex I Habitate geführt. Die wichtigsten im Projektgebiet sind Sand- und Dünenvegetationen von Landdünen (2330), oligotrophe und mesotrophe stehende Gewässer (3130), Wasserläufe in flachen Ebenen (3260), feuchte und trockene Heidevegetationen (4010, 4030), artenreiches Borstelgrasland (6230), wasserliebende, hochwachsende Krautzonen (6430), Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140) und Wälder auf extrem nassen Böden mit viel epiphytischer Flora (91E0+).

Die große Vielfalt der Annex I Habitate wird auch widergespiegelt durch die Anwesendheit mehrerer seltener und gefährdeter Arten der Annex II und IV Habitatsrichtlinie. Das Flusstal der Kleine Nete ist zum Beispiel eines der wichtigsten Flussökosysteme in Flandern für viele Fischarten, vor allem für Steinbeißer (Cobitis taenia), Groppe (Cottus gobio), Flussneunauge (Lampetra fluviatilis) und Bachneunauge (Lampetra planeri). Des Weiteren besitzt das Projektgebiet eine beeindruckende und gesunde Population des Moorfroschs (Rana arvalis) und auch die Wasserpflanze Froschkraut (Luronium natans) kann angetroffen werden.

Das Schaffen von guten Lebensräumen und von Trittsteinen im strategisch günstig gelegenen Tal der Kleinen Nete ist von außerordentlicher Wichtigkeit, um den vorteiligen Schutzstatus der Populationen all dieser Arten in diesem Teil Europas aufrecht zu erhalten.

Leider haben diese extrem vielfältigen und einzigartigen Lebensräume und Arten im Projektgebiet drastisch abgenommen. Am Ende des 19. Jahrhundesrts und in der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts verschand die Heidelandschaft der Landdünen aufgrund von Bepflanzung mit Koniferen komplett.

Ab der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts verringerte sich die Zahl der großflächig bewirtschafteten Heuwiesen drastisch aufgrund der Intensivierung der Landwirtschaft oder Verwahrlosung. Heuwiesen wurden trocken gelegt und im großen Stil für den Maisanbau gedüngt, mit beliebten Bäumen bepflanzt oder verlassen mit anschließender Überhandnahme von Stäuchern und Bäumen. Nichtsdestotrotz entwickelten sich einige dieser ehemaligen Wiesen zu wertvollen Auenwäldern mit Erlen- und Weidenbeständen.

Ab den 1960er Jahren kam es zu weiten Habitatsverlusten durch den illegalen Bau von Wochenendhäusern, die oftmals über einen künstlich angelegten Teich verfügten.

In letzter Zeit stellen invasive, eingewanderte Arten eine neue Gefahr da, denn sie verhindern die Entwicklung wertvoller Lebensräume. Diese eingewanderten Arten können folglich auch eine Gefahr für das Überleben zukunftsfähiger Populationen von Annex II und IV Arten der Habitatsrichtlinie sein.

Viele Lebensräume sind als Folge dieser Bedrohungen verloren gegangen. Zusätzlich wurden die geringen Überreste der Annex I Habitate sehr zerstückelt. Tatsächlich ist Aufspaltung die größte Bedrohung für die Aufrechterhaltung des hohen ökologischen Werts der Kleinen Nete. Diese Aufspaltung konnte nicht nur regional, sondern auch auf höherer Ebene in der ganzen Region Kempen beobachtet werden. Besonders wasserliebende, hochwachsende Krautzonen (6430), Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140), Inlanddünen mit offenem Grasland aus Corynephorus und Agrostis (2330), nordatlantische feuchte Heiden (4010) und artenreiches Borstelgrasland (6230+) sind ernsthaft betroffen. Etliche Invertebraten, die typisch für diese Lebensräume sind, können heutzutage nur noch in sehr kleinen Populationen überleben.

Nach einiger Zeit, in der Natuurpunt die verbliebenen hochwertigen Überbleibsel bereits durch intensive Pflege geschützt hat, besteht nun der Wunsch, einen weiteren Schitt nach vorne zum Schutz und zur Wiederherstellung von Annex I Habitaten in diesem pSCI-Gebiet zu gehen.

Zielsetzung

Das Hauptziel dieses LIFE+ Projekts ist die großflächige Wiederherstellung der verschiedenen Annex I Habitate, die charakteristisch für das Tal der Kleine Nete sind. Um das zu verwirklichen, planen wir folgende konkrete Schritte:

  • Großflächige Wiederherstellung von Annex I Habitaten, die von Sickerwasser, Flut und/oder (am unteren Flusslauf) Süßwassergezeitenstömung abhängig sind: besonders Wasserläufe in flachen Ebenen (3260), 23 ha wasserliebende, hochwachsende Krautzonen (6430), 25 ha Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140) und 4 ha Wälder auf extrem nassen Böden mit viel epiphytischer Flora (91E0+). Insbesondere ist dieses LIFE+ Projekt wichtig für die Wiederherstellung von wasserliebenden, hochwachsenden Krautzonen (6430), welche von Süßwassergezeitenstömungen abhängig sind. Diese Lebensräume beherbergen etliche gefährdete Pflanzenarten wie langblättriger Ehrenpreis (Veronica longifolia) und Sommer-Knotenblume (Leucojum aestivum).
  • Großflächige Wiederherstellung von 17 ha Annex I Habitaten auf dem typischen nährstoffarmen und sandigen Boden: Dünengrasland mit Corynephorus und Agrostis (2330), feuchtes Heideland (4010) und trockenes Heideland (4030).
  • Wiederherstellung (3 ha) des wertvollen Annex I Habitats oligotrophe und mesotrophe stehende Gewässer (3130). Als Ergebnis unserer Arbeit wird die Kleine Nete international bekannt werden für ihre Marschvegetationen mit Nanocypertalia (3130) und die damit verbundenen Arten wie Moorfrosch (Rana arvalis).

Aufgrund seiner Lage in der Nähe der Städte Herentals und Lier, spielt das Projekt ebenfalls eine wichtige Rolle für die Bevölkerung. Das Steigern des sozioökonimischen Potentials dieses Natura 200 Gebiets durch das optimale Nutzen der Möglichkeiten für naturorientierte Erholung, Einbinden von Freiwilligen in Naturplanung, Information der Ortsansässigen, Besucher und Behörden über das Projekt und das Ausbilden von neuen Partnerschaften, ist daher eine weitere wichtige Zielsetzung von LIFE+ Kleine Nete.

Maßnahmen und verwendete Mittel

Maßnahmen zur Vorbereitung

Maßnahmen zur Vorbereitung sind essentiell um Qualitätsergebnisse in diesem Projekt zu erreichen. Zunächst ist ein besserer wissenschaftlicher Bezugsrahmen notwendig, auf dem wir unsere Entscheidung für den optimalen Platz für die Wiederherstellung von Wasserläufen in flachen Ebenen (3260), wasserliebenden, hochwachsenden Krautzonen (6430), Übergangssümpfen und Mooren im Wandel (7140) und Wälder auf extrem nassen Böden mit viel epiphytischer Flora (91E0+) basieren können. Alle diese Lebensräume haben strikte hydrologische Anforderungen. Die Kleine Nete ist ein komlexes hydrologisches System mit Faktoern, wie Sickerwasser, Überflutung und Gezeitenströmung, welche beim Setzen der Ziele in Betracht gezogen werden müssen. Eine neue wissenschaftliche Studie soll weiterhin anzeigen, wo die besten Bedingungen innerhalb des Projektgebiets für die Wiedereinrichtung dieser Habitate gefunden werden können.

Darüber hinaus sind folgende Maßnahmen zur Vorbereitung vorgesehen:

  • Entwicklung eines ganzheitlichen Schutzplans auf der Basis einer detaillierten Vegetationskarte und Feldforschung für das erworbene Land
  • Bau eines Modells der Fischschleuse
  • Feldstudie im Vorfeld um das Vorkommen von Bodenverschmutzung zu ermitteln
  • Feldstudie im Vorfeld um festzustellen, ob der Phosphorgehalt im Boden das Wiedereinrichten bestimmter Annex I Habitate verhindern könnte
  • Schreiben von detaillierten Plänen für die effiziente und effektive Habitatwiederherstellung
  • Entwicklung eines neuen Plans für Besucher und das sozioökonomische Potential des Projektgebiets

Landerwerb

Der Ankauf von 40 ha im Projektgebiet ist geplant, um großräumige Habitatwiederhestellung durch spezielle kurzzeitige Verwaltung möglich zu machen, die Zielhabitate zu schützen und zu verbinden, einen vorteiligen Schutzstatus für diese Annex I Habitate zu erreichen und zukunftsfähige Populationen der Zielarten zu entwickeln. Ohne Landankauf ist die Wiederherstellung von Annex I Habitaten im pSCI nicht möglich, weil die Habitate sehr stark aufgesplittert sind. Des Weiteren, werden 0,5 ha für die Umsetzung der Fischschleuse angekauft.

Konkrete Schutzmaßnahmen

  • Großflächige Wiederherstellung (ca. 75 ha), vor allem auf dem für dieses Projekt angekauften Land mit Annex I Habitaten der Habitatrichtlinie.
  • Erwerb von Spezialwerkzeug, um die Habitatwiederherstellung auch in extrem schwierigen Situationen ausführen zu können, z.B. Wiederherstellung von Dünengrasland mit Corynephorus und Agrostis (2330), feuchtem Heideland (4010), trockenem Heideland (4030), wasserliebenden hochwachsenden Krautzonen (6430) und Übergangssümpfen und Mooren im Wandel (7140)
  • Schaffen von kleinen Komposteinheiten, um wertlose Überreste von Schutzmaßnahmen in ökonomisch wertvollen Kompost umzuwandeln
  • Bau einer Fischschleuse, um die Verbindung zum Annex I Habitat Wasserläufe in flachen Ebenen (3260) für die Fauna wiederherzustellen, z.B. für Annex II Fischarten
  • Installation von neuen Zäunen auf einer Oberfläche von 12 ha (circa 3.5 km) im Projektgebiet, was uns die Möglichkeit gibt, eine geeignete Begrasung zu gewährleisten
  • Entfernen der Pinienpflanzungen und Mähen für die Wiederherstellung von Heideland und damit verknüpften Lebensräumen (17 ha)
  • Wiederherstellung eines historischen Marschgebiets (3 ha)
  • Wiederherstellung von Übergangssümpfen und Mooren im Wandel (25 ha)
  • Wiederherstellung von wasserliebenden, hochwachsenden Krautzonen (23 ha)
  • Wiederherstellung von Auenwald durch Entfernung von populären Bepflanzungen (4 ha)
  • Eingliederung der Grundstücke rund um die Wochenendhäuser und einschließen der künstlich angelegten Teiche (3 ha)
  • Wiederherstellung des Flusstals durch Abgraben unnatürlicher Aufschüttungen von Baggerarbeiten (circa 5.5 ha, 500m)
  • Entfernen der invasiven, eingewanderten Arten im Heideland und den dazugehörigen Lebensräumen (20 ha)

Öffentliche Aufmerksamkeit und Verbreitung der Ergebnisse

  • Die Ausarbeitung und Realisierung einer breiten Paltette an Maßnahmen, um mehr Unterstützung für Natura 2000 zu erzeugen, das touristische und sozioökonomische Potential des Gebiets und das LIFE Projekt durch Flyer zu fördern, Informationen für die allgemeine Öffentlichkeit, neue Informationsausschüsse, den Ausbau neuer Pfade, das Schreiben eines Layman’s Reports, die Veröffentlichung von mehreren Artikeln in Mitgliederzeitschriften und die Organisation von öffentlichen Veranstaltungen
  • Die Organisation von mehreren Veranstaltungen, um Wissen und Erfahrung mit Ortsansässigen und verschiedenen Behörden auszutauschen und sich mit anderen LIFE Projekten zu vernetzen. Wir wollen nicht nur rein technische Erfahrungen über Habitatwiederherstellung austauschen, sondern auch unser Anliegen bewerben, das auf das Einbinden Ortsansässiger und Freiwilliger basiert.
  • Es ist notwendig, dass wir die Resultate unserer Arbeit mit einem gut strukturierten Monitoringplan beobachten. Am Ende des Projekts wird sich ein ‘Post LIFE Schutzplan’ mit den Langzeitperspektiven des Projekts beschäftigen, um zu verhindern, dass unsere Errungenschaften währen LIFE Kleine Nete wieder verloren gehen

Erwartete Ergebnisse

Großräumige Wiederherstellung und zukunftsfähige Entwicklung der oben genannten Annex I Habitate im Projektgebiet. Nach LIFE Kleine Nete wird das Tal der Kleine Nete das Herzstück Tieflandeuropas für viele Annex I Habitate sein, vor allem für Sand- und Dünenvegetationen von Landdünen (2330), oligotrophe und mesotrophe stehende Gewässer (3130), Wasserläufe in flachen Ebenen (3260), feuchte und trockene Heidevegetationen (4010, 4030), wasserliebende, hochwachsende Krautzonen (6430), Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140) und Auenwälder mit Macrophorbio-Alnetum und Carici elongatae-Alnetum (91E0+)

  • Die Wiederherstellung von Lebensräumen soll die Populationen von Annex II und IV Arten der Habitatrichtlinie wie große Moosjungfer (Leucorrhinia pectoralis), Steinbeißer (Cobitis taenia), Groppe (Cottus gobio), Flussneunauge (Lampetra fluviatilis), Bachneunauge (Lampetra planeri), Moorfrosch (Rana arvalis) und Froschkraut (Luronium natans) erhöhen
  • Bessere Besuchereinrichtungen und mehr Informationen (Broschüren, Flyer) über das Gebiet, eine bessere sozioökonimische Unterstützung und Einbeziehen von Ortsansässigen und anderen Interessengruppen des Natura 2000 Gebiets und des LIFE Projekts