Voornamelijk aan de zuiderkant van het perceel werden bramen en opslag van Amerikaanse vogelkers verwijderd om toegang te krijgen tot het hoog opgaand struweel dat in februari volledig moet verdwijnen. Ook sneuvelden al enkele zieke lijsterbessen door de kettingzaag van onze conservator. Stilaan zijn er meerdere enorme hopen beheerafval verschenen. Hopelijk krijgen we van de gemeente op de volgende werkdag een container om toch een deel hiervan te kunnen afvoeren.
Onze voorzitter had als tussendoortje zelfgemaakte warme thee meegebracht. Wegens vermoeden van thee gebrouwen van sparrennaalden, zoals aangeraden door de stad Gent ter verwerking van afgedankte kerstbomen, verkozen meerdere deelnemers toch ons vertrouwde medicament tegen de koude, met name kruidenjenever.
De Koeheide doet zijn naam eer aan
Waaraan denken de meeste mensen als ze het woord 'heide' horen? Aan paarse heidevelden in de droge, zanderige Kempen.
In het geval van de Koeheide in Bertem is dit evenwel een begripsverwarring: de oude betekenis is namelijk 'gemeenschappelijke grond' die door de hele dorpsgemeenschap gebruikt mocht worden om er hun vee - in dit specifieke geval koeien, Bertem is van oudsher een gemeente van koeienkooplieden - op te laten grazen zonder dat iemand er eigendomsrecht op mocht claimen. Het gaat in dit gebied om eerder schrale overkantjes die voor reguliere landbouw van geen nut waren.
De beperking van het begrip 'heide' tot Ericaceaevegetaties (cfr. lager) dateert pas uit de 19 de eeuw. Toch gaan we in de volgende bespreking op de oorspronkelijke betekenis geen acht slaan.
Op een vorige werkdag in augustus 2024 observeerden we vier organismen op het perceel De Helling in wiens naam heide en zijn zanderige ondergrond weerklank vinden. We hebben het hier over struikhei, zandblauwtje, echt zandhaarmos en gevorkt heidestaartje. Struikhei is wel bij iedereen bekend zodat we onze bespreking hiermee beginnen.
Struikhei

De heidefamilie of Ericaceae bestaat in Vlaanderen uit meerdere soorten waarvan struikhei in een droog milieu en gewone dophei in een vochtig milieu de meest voorkomende soorten zijn. Alle leden van de heidefamilie vormen ericoïde mycorrhiza met een specifieke bodemschimmel waarmee ze in symbiose leven om in het voedselarme milieu waarin ze leven voldoende nitraat en fosfaat te kunnen opnemen in ruil voor suikers die ze via fotosynthese aanmaken en aan de schimmel geven.
Ericoïde mycorrhizaschimmels dringen in tegenstelling tot ectomycorrhiza's binnen in de wand van de plantencel. Ze vormen geen vruchtlichamen, dus geen paddenstoelen zoals ectomycorrhiza's. Ze bezitten enzymen die complexe organische moleculen kunnen afbreken tot anorganische stikstofverbindingen zoals nitraat. Doordat deze nitraat- en fosfaatbron voor planten zonder ericoïde mycorrhiza ontoegankelijk is, zijn Ericaceae op zeer voedselarme en zure bodem waarin heideplanten gedijen in het voordeel ten opzichte van bijvoorbeeld grassen.
Stikstoftoevoer via de atmosfeer (de gekende stikstofproblematiek) berooft heidesoorten van hun concurrentieel voordeel zodat grassen zullen woekeren en gauw de bovenhand krijgen: in droge heide vooral bochtige smele en in natte heide het meer bekende pijpenstrootje. Daarom is het zeer belangrijk dat heide beheerd wordt met afvoer van voedingsstoffen, bijvoorbeeld door maaien, begrazen of plaggen. Om de heidestruikjes te bewaren op de Helling moeten we dus blijven maaien en begrazen!
Struikhei heeft ook aanpassingen aan het leven in droge omstandigheden, zoals vaak het geval is in een zanderige ondergrond: hun blaadjes zijn klein, leerachtig en smal en liggen dakpansgewijs opeengedrongen. Bovendien hebben ze een naar beneden omgebogen rand zodat de huidmondjes in een windstille ruimte zitten, waardoor waterdamp moeilijk kan ontsnappen. Ze is een echte xerophyt (aan sterke droogte aangepaste plant).
Struikhei groeit op open, zanderige gronden. Deze hebben sterk wisselende temperaturen in één dag, van brandende zon overdag tot vorst 's nachts, omdat de kale bodem de warmte van overdag niet kan vasthouden.
Stuikhei bloeit in de nazomer wanneer vele andere bloemrijke kruiden uitgebloeid zijn. Ze vormt een belangrijke nectarbron voor laat vliegende insectensoorten. Bij imkers is struikhei geliefd voor de productie van heidehoning, een kwaliteitsproduct met een zeer kruidige smaak. Imkers plaatsen hun bijenkorven in het najaar graag in heidevelden.
De paarse gloed van bloeiende heide wist talrijke kunstenaars te bekoren, zowel schilders, dichters als musici. De Vlaamse componist Armand Preud'homme (1904-1986) vereeuwigde de heide in het volgende lied:
In de stille Kempen op de purperen hei,
Staat een eenzaam huisje, met een berk erbij,
En een zomeravond, in gedroom alleen,
Kwam ik ongeweten langs dat huisje heen.
Refrein:
Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei,
Dat is hier op aarde de hemel voor mij!
Zandblauwtje

Deze plant behoort tot de klokjesfamilie, doch is daar duidelijk een buitenbeentje. Op het eerste zicht heeft het niets gemeen met de ons beter bekende klokjes zoals het rapunzelklokje en het grasklokje. Het doet in tegendeel denken aan vertegenwoordigers uit de kaardenbolfamilie, zoals duifkruid (ook in dit perceel aanwezig), beemdkroon of Knautia arvensis (in de Kleine Wasplatenweide aanwezig) en blauwe knoop (bij mijn weten niet in Bertem aanwezig). Het heeft echter een doosvrucht wat een typisch kenmerk is van de klokjesfamilie.
De bloeiwijze van zandblauwtje bestaat uit een afgeplat tot bolvormig hoofdje met aan de voet een vlak, bleekgroen omwindsel. Op elk hoofdje staan tientallen, kleine, meestal gesteelde, kleine bloempjes met een hemelsblauwe kleur. Na bevruchting steken de stijlen ver buiten de bloemkroon uit: de stuifmeelklompjes op de stijltoppen bepalen het karakteristieke uiterlijk van de hoofdjes.
Zandblauwtje groeit op open tot licht grazige, zanderige, kalkarme terreinen.
Deze plant is door onze terreinbeheerder in dit perceel aangetroffen op 8 augustus 2024. De eerlijkheid gebiedt mij te bekennen dat ikzelf ze in 2024 niet meer heb teruggevonden. Wel vond ik 3 jaar geleden enkele exemplaren vlak bij de in 2024 uitgeplante grote tijm. Indachtig het gezegde 'één is geen' of toch zeker wetend dat heel kleine populaties van zowel planten als dieren niet levensvatbaar zijn door gebrek aan genetische diversiteit moet er toch gevreesd worden dat het hier voorgoed gedaan zal zijn met het zandblauwtje.
Misschien biedt de zaadbank van deze plant nog enig soelaas. Met zaadbank bedoelen we de in de grond aanwezige zaden die wachten op een geschikt moment om tot kieming te komen. De periode dat het zaad kiemkrachtig blijft is zowel van de soort als van de omstandigheden afhankelijk. Van struikhei is het gekend dat de zaden in gunstige omstandigheden meerdere decennia kiemkrachtig blijven maar van zandblauwtje vind ik hierover geen gegevens.
We kunnen niet veel anders doen dan de omstandigheden voor kieming te bevorderen door het terrein open te houden.
Echt zandhaarmos

Een ster onder de mossen is het echt zandhaarmos. Het vormt losse, zachte en helder groene zoden op droge, zonnige zandgrond. Door het stervormige groepje blaadjes aan de top van de stengel noemt men dit mos in de volksmond ook wel 'sterretjesmos', niet te verwarren met gewoon sterrenmos.
Mossen hebben geen wortels en kunnen geen water uit de grond halen. Ze kiezen daarom voor gezelligheid: hoe meer plantjes bij elkaar staan, hoe langer ze elkaar vochtig houden. Treedt er toch droogte op, dan zal het haarmos zich beschermen door de blaadjes opwaarts te richten, dicht tegen de stengel, om verdamping van water te beperken.
Er zijn meerdere soorten haarmos die alle gekenmerkt worden doordat het sporenkapsel, dat zichtbaar is vanaf december, een harig huikje - kap op de top van het sporenkapsel - heeft. De Latijnse naam van dit mos is Polytrichum juniperum wat betekent: veel haren, gelijkend op jeneverbes.
De blaadjes zijn lang met omgeslagen bladrand en versmallen geleidelijk, met op de top een kort roestkleurig glashaar. Door dit 'kwastje' van glasharen wordt de verdamping afgeremd en het zonlicht gereflecteerd. De warmtestraling wordt dan ook teruggekaatst. De jeneverbesplant heeft analoge naaldvormige bladeren. Na een droge periode kan het mos er zo slecht uitzien dat je denkt dat de plantjes dood zijn, maar na een flinke regenbui herstelt het mos zich en krijgt het zijn frisgroene uitstraling terug.
Mos is een indicator voor een niet-concurrentiekrachtige grasmat. Dat komt doordat mos bladgroen aanmaakt bij lage temperaturen, maar ook na een stresssituatie (droogte, hitte, koude) start de fotosynthese veel sneller dan bij grassen. Hoe meer mos, hoe minder de grasmat kan floreren.
Mos kan zich snel uitbreiden omwille van zijn sneller en efficiënter fotosyntheseproces dan grassen.
Dat biedt in de heischrale graslanden van de Helling of Kleine Heiberg het voordeel dat er zich schraalgraslandpaddenstoelen kunnen vestigen (zie verslag december 2024), als ook diverse planten van schraalgrasland zoals schapengras, muizenoor, havikskruiden en gewoon reukgras.
Gevorkt heidestaartje

Dit is een korstmos, maar de benaming 'korstmos' is misleidend, want hoewel korstmossen en mossen vaak in één adem genoemd worden, zijn ze helemaal niet aan elkaar verwant. Bovendien kunnen ze vele groeivormen aannemen zoals korstvormig, maar ook bladvormig, struikvormig, schubvormig en bekervormig. De benaming 'korstmos' dekt de lading dus niet zodat korstmosspecialisten de naam 'lichenen' verkiezen.
Korstmossen vormen een dubbelwezentje bestaande uit een alg (eencellig groenwier) of een blauwwier (eigenlijk betreft het een cyanobacterie) en een schimmel. Deze leven nauw verstrengeld met elkaar, wat met een microscoop duidelijk te zien is. Een dergelijk samenlevingsverband van verschillende organismen met wederzijds voordeel heet symbiose. De alg of het blauwwier zorgt voor de aanmaak van suikers door fotosynthese, de schimmel zorgt voor opname van water en mineralen en behoedt het duo-organisme voor uitdroging, UV-straling en vraat door dieren.
De schimmelcomponent is in dit organisme in overmaat aanwezig, bepaalt er de groeivorm van en is verantwoordelijk voor de naamgeving van het korstmos omdat er in de verschillende soorten korstmos talrijke soorten schimmels kunnen voorkomen. De schimmelcomponent kan nooit zelfstandig overleven en is dus genoodzaakt tot samenleven met de alg of blauwwier.
Deze laatste is in het organisme slechts in beperkte mate aanwezig en wordt eigenlijk door de schimmel uitgewrongen om zoveel mogelijk suikers af te geven. We spreken dus beter van een 'hongersymbiose'. De algcomponent kan meestal wel zelfstandig leven maar profiteert van het samenleven met de schimmel om zo droge tijden te kunnen overbruggen.
Onderzoekers vermoedden al heel lang dat korstmossen extra symbiotische partners hebben. Toch werden er geen nieuwe, stabiele partnerschappen beschreven, tot 2016: toen trof men in een bepaald korstmos een partner aan die tot dan niet opgemerkt geweest was. Dit trok de duale hypothese van een korstmos sterk in twijfel. Die nieuwe partner bleek een gist te zijn, wat een eencellige schimmel is. Deze bleek niet zomaar een tijdelijke bewoner te zijn maar wel een belangrijke bijdrage te leveren tot de fysiologie van het gehele korstmos. Nadien werden er in symbiose levende bacteriën aangetroffen dewelke een vierde partner bleken te zijn. De conclusie was dan ook dat het oneindig veel ingewikkelder bleek te zijn dan tot dan toe aangenomen was. De 'basisset' van partners verschilt in elke korstmossengroep. Sommige hebben meer bacteriën, andere minder; sommige hebben één gistsoort, andere twee, weer andere geen enkele. Al gauw bleek dat het korstmos dat voldoet aan de definitie van één alg en één schimmel nog moet gevonden worden.
Korstmossen zijn echte pionierorganismen. Als eerste levensvorm zijn ze in staat een naakte bodem zoals steen te koloniseren en deze te bedekken met een tapijt waarin andere organismen kunnen gedijen. Meestal zijn dat eerst mossen en pas nadien hogere planten wanneer een geschikte bodem aangemaakt is waarin deze laatste kunnen wortelen.
Korstmossen zijn extremofielen, wat wil zeggen dat ze in staat zijn te overleven onder extreme omstandigheden: in de heetste en droogste delen van de woestijn tieren ze welig op een naakte, zanderige bodem. Verschillende korstmossoorten doen het goed in de Dry Valleys op Antarctica, waar omstandigheden heersen die lijken op die van Mars. Lange perioden met extreem lage temperaturen, hoge UV-straling en het nagenoeg ontbreken van niet bevroren water lijkt ze niet te deren. Experimenteel werd bewezen dat ze ruimtereizen kunnen overleven. En korstmossen worden veel ouder dan de meeste andere organismen. Het korstmos dat het record in handen heeft is negenduizend jaar oud.
Niet alleen op steen groeien korstmossen, ook op bomen (de epifyten) en op de grond, de terrestrische soorten (van het Latijn terra = grond). Het gevorkt heidestaartje is een terrestrisch licheen dat profiteert van de lage mossenvegetatie om zich hier te kunnen vestigen. In een grasvegetatie maakt het geen schijn van kans. Normaal gezien is het een bewoner van naakte zandbodem op de heide.
Er staan slechts enkele exemplaren ter hoogte van het klappoortje aan de afrastering tussen beide percelen op de Kleine Heiberg. Deze moeten dan ook gekoesterd worden. Het heeft slechts uitzonderlijk enkele grondschubben maar bestaat vrijwel uitsluitend uit struikvormig vertakkende podetiën die grijsgroen gekleurd zijn met spitse toppen die vaak nog op het einde in tweeën vertakt zijn en bruin aanlopen.
Beatrix Potter
Beatrix Potter (1866-1943) is algemeen bekend als schrijfster van jeugdboeken zoals de reeks Pieter Konijn. Minder gekend is het feit dat ze een befaamde natuuronderzoeker was, zowel op gebied van dieren en planten als paddenstoelen en zelfs korstmossen.
Ze werd geboren in een chique Londense wijk in een welgestelde familie. In die Victoriaanse tijd was het de gewoonte dat meisjes niet naar school gingen maar thuisonderwijs kregen van een gouvernante. Die onderwees haar in meerdere talen en in geologie. Zo groeide haar belangstelling in de natuur. Ze verdiepte zich in boeken over allerlei wetenschappelijke onderwerpen en begon te schrijven aan kinderboeken die ze zelf illustreerde. Ze had geen contact met leeftijdsgenoten.
Met lede ogen aanzag ze het verdwijnen van parken en hoogstamboomgaarden in de stad die plaats moesten ruimen voor nieuwbouw. Op volwassen leeftijd kon ze een buitengoed in het Lake District kopen waar ze zich terugtrok in het midden van de natuur. Ze werd een ervaren mycologe en lag mee aan de basis van het onderzoek naar de juiste aard van korstmossen.

Tot dan toe werd de theorie van Linnaeus aanvaard dat korstmossen planten zijn. Linnaeus noemde ze 'de arme boeren van de plantenwereld'. Maar korstmossen kunnen niet ingedeeld worden in één van de verschillende rijken van de levende organismen omdat ze een samenlevingsvorm van verschillende soorten organismen zijn.
Het begrip 'symbiose' is wel niet van haar hand maar van de Duitse botanicus Albert Frank in 1877. Door haar tijdgenoten werd ze niet erkend omdat ze een vrouw was. Haar wetenschappelijke publicaties werden niet aanvaard door de vaktijdschriften. Postuum kreeg ze uiteindelijk erkenning. Bij haar overlijden schonk ze haar landgoed in het Lake District aan de National Trust.
Zie hierbij de tekening van haar hand van een Cladonia-soort, een bekervormend korstmos.
De houtsnip

In het vorige verslag van december 2024 werd melding gemaakt van een overvliegende houtsnip op de Helling. Zelf heb ik op 24 januari 2024 op dezelfde plek eveneens een 'snip' zien opvliegen. Omdat ik niet zo goed vertrouwd ben met vogels had ik direct mijn Petersons-vogelgids geraadpleegd om te weten te komen welke soort het juist betrof. Ik kon kiezen tussen houtsnip, watersnip, poelsnip en bokje. Gezien het biotoop en de grootte van de vogel moest het wel om een houtsnip gaan.
De houtsnip is een unicum onder de steltlopers omdat hij als enige steltloper in het bos leeft. Het is een solitair levende, nogal teruggetrokken soort. Hij is ongeveer zo groot als een tortelduif. Opvallend is zijn trage, uilachtige vlucht met afgeronde, brede vleugels, zijn lange, rechte snavel, relatief korte poten en grote, donkere ogen. Aan dat laatste kan je zien dat het eigenlijk een nachtdier is.
De vogel heeft een prachtig getekend verenkleed waardoor hij nauwelijks opvalt tussen de afgevallen bladeren op de grond. Bij gevaar rekent hij op zijn camouflagekleuren en drukt zich tegen de bodem om pas op het laatste ogenblik, luid klepperend met de vleugels, op te vliegen om vlug weer in dekking neer te strijken.
Hij baltst in de ochtend- en avondschemering waarbij hij met vertraagde, stijve vleugelslag over het bos vliegt met kenmerkende roep onder vorm van knorrende en sissende geluiden.
De houtsnip broedt in bossen van tenminste enkele tientallen hectaren groot en heeft een voorkeur voor bos met open plekken, een plaatselijk natte bodem en een dikke humuslaag. Buiten de broedtijd is hij ook wel te zien in kleinere bosjes en dichte struwelen (zoals op de Helling). Het vrouwtje broedt alleen en zorgt voor de jongen. Het nest is op de grond gelegen en dus vatbaar voor predatie, onder meer door vossen. De jongen zijn nestvlieders en zijn na ongeveer 30 dagen vliegklaar.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit regenwormen die hij zoekt door met zijn snavel op de tast in de zachte grond te boren. Hiertoe heeft hij op zijn snavel tastorgaantjes. Ook eet hij kevers, oorwormen, naaktslakken, spinnen, pissebedden en duizendpoten. Hij zoekt 's nachts buiten de dekking van het bos voedsel in weilanden. De nabijgelegen hoogstamboomgaard van Natuurpunt Bertem is dus ideaal om te foerageren.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief