Verslag van de werken
Aantal deelnemers: 12
Plaats van afspraak is opnieuw de weide van Stierke noord. Het is een prachtige morgen met veel zon en een aangename temperatuur. Niet alleen de deelnemers maar ook de zangvogels denken dat de lente al aangebroken is, we konden de zang van veldleeuwerik, zanglijster, koolmees, roodborst, groene specht en boomklever horen. Er vlogen 2 miauwende buizerds boven het perceel.
De omheining is de vorige keer reeds grotendeels vrijgezet van bramen en ander woekerend kruid. Vandaag werd de ursusdraad verder losgemaakt waarbij de krammen uit de weidepaaltjes en uit de dikke bomen werden gehaald en verzameld. Bovendien bleek dat in het verleden waarschijnlijk op verschillende tijdstippen prikkeldraad gebruikt werd als afscheiding naar het bos toe. We hebben inderdaad massa's oudere, totaal verroeste, en meer recente prikkeldraden verwijderd waarvan een deel in de bodem gegroeid was. Indien hier in de toekomst begrazing door schapen zal plaatsvinden moet dat allemaal uit het terrein verwijderd worden om ongelukken te vermijden.
Bij het opruimen vielen 2 zaken op
Ten eerste, tussen de prikkeldraad had zich in het verleden een grote hoeveelheid dood hout opgestapeld dat reeds in ontbinding verkeert. Dit vormt een uitgelezen biotoop voor paddenstoelen en ongewervelden die als voedsel kunnen dienen voor vogels en reptielen zoals levendbarende hagedis en hazelworm. Deze laatste prefereert naaktslakken en wormen die zich in dit dood hout schuilhouden.
Ten tweede, heel het perceel lag bezaaid met speenkruid waarbij de blaadjes door de bodem priemden, nog zonder bloemen. Daarvoor is het te vroeg op het jaar. Binnen enkele weken zal hier een spektakel van gele bloemen te zien zijn. Wie legt dat vast op foto?
Nochtans was het hier vorig najaar, voor er met de beheerwerken gestart werd, een wildernis van bramen, grassen en brandnetels die de bodem volledig bedekten. Speenkruid vermenigvuldigt zich voornamelijk vegetatief door middel van broedbolletjes in de bladoksels die verspreid worden door verplaatsing van bodemmateriaal. Dat is exact wat hier gebeurd is: de vegetatie en dood hout werden op de vorige beheerwerken met de bobcat afgevoerd waarbij de bodem natuurlijk omgewoeld werd en de broedbolletjes over het hele terrein verspreid werden.
Enkele sfeerbeelden van de dag
Weetje van de maand
U dacht misschien dat ik het hier over paddenstoelen zou hebben, maar u vergist zich. Het paddenstoelenseizoen is, gezien het jaargetijde, voor even voorbij, behoudens enkele nog zeldzaam resterende houtzwammen.
Maar zie, het mossenseizoen is volop aangebroken! Deze stelling klopt maar ten dele, omdat mossen altijd groen zijn, maar hun voortplantingsseizoen is wel volop aan de gang. Mossen vallen nu wel beter op in het winterse kale landschap omdat bomen en struiken hun blad verloren hebben en ze dus beter zichtbaar zijn zowel aan de boomvoet of op takken als op de bosbodem. Zie foto van mos op kale takken.
Eerst een woordje over de ecologie van mossen en daarna over hun voortplanting, want volgens een bericht in de Standaard van enige tijd geleden, sex doet verkopen, niet alleen bij de mens maar ook bij de chimpansees.
Mossen zijn de meest primitieve sporenplanten, en deze laatste zijn bovendien de eerste landplanten die vermoedelijk ongeveer 470 miljoen jaar geleden ontstaan zijn uit groenwieren, meer specifiek in het Ordovicium, het tweede tijdvak na het Cambrium in het Primair Tijdperk, heden ten dage het Paleozoïcum genaamd. Inderdaad is alle leven, zowel plantaardig als dierlijk, ontstaan in de zee om nadien pas het land te koloniseren.
Mossen hebben geen wortels waarmee ze water en mineralen kunnen opnemen en geen vaatstelsel waarmee ze deze stoffen kunnen transporteren naar al hun lichaamscellen. Wel hebben ze rhizoïden, kleine celdraadjes waarmee ze zich hechten aan de ondergrond. Die zijn zeer effectief waardoor mossen kunnen groeien op plaatsen waar andere planten ontbreken, zoals op boomschors of steen. Daar hebben ze enkel concurrentie te ondervinden van korstmossen of lichenen, wat niet verwante organismen en dus eigenlijk geen mossen zijn.
Bovendien hebben mossen geen vaatstelsel. Het transport van water en mineralen vindt plaats door absorptie via hun stengel en bladeren. Dit wordt vergemakkelijkt omdat een opperhuid ontbreekt en omdat een blad slechts één of hooguit enkele cellagen dik is wat diffusie vergemakkelijkt. Een mosblad functioneert dus tegelijkertijd als blad (fotosynthese) en als wortel (wateropname).
Dat alles impliceert dat mossen in de evolutie nooit tot grote afmetingen zijn kunnen uitgroeien en dat ze altijd gebonden zijn aan een vochtig milieu. Bij dat laatste moet evenwel een kanttekening gemaakt worden omdat vele mossen aanpassingsstrategieën ontwikkeld hebben voor het overleven van tijdelijke droogte:
- Veel mossen verschrompelen waarbij de blaadjes dicht tegen de stengel aangedrukt staan om zo het verdampingsoppervlakte te verkleinen. Nadat ze weer nat worden kunnen ze binnen enkele minuten weer opzwellen. De eigenschap van veel mossen om water te kunnen opslaan is van belang voor de waterhuishouding van bossen en ook van venen. De kampioenen in wateropname zijn inderdaad de veenmossen die tot 20x hun drooggewicht aan water kunnen opnemen. Sommige indianenstammen in Noord-Amerika gebruikten gedroogde veenmossen als babyluiers.
- Andere mossen hebben op hun bladtop een lang, wit glashaar dat het zonlicht weerkaatst om zo het mosplantje te behoeden voor uitdroging. Deze mossen kunnen groeien op open zonnige plaatsen zoals zandduinen of de top van betonnen paaltjes, bvb Gewoon muisjesmos.
- Bij nog andere mossen staan bij droogte alle levensprocessen op een zeer laag pitje totdat de omstandigheden weer verbeteren.
Ook uit hun manier van voortplanting blijkt dat de mossen als eerste landplanten uit het water getrokken zijn. Voor de bevruchting is water nog altijd noodzakelijk. Vergelijk het met de amfibieën die als eerste gewervelde dieren het land koloniseerden maar voor hun voortplanting nog altijd naar het water terugkeren.
Mossen kunnen zich op 2 manieren voortplanten: geslachtelijk en ongeslachtelijk of vegetatief. Vooral de geslachtelijke is erg belangrijk omdat zo de genen die de dragers zijn van de erfelijke eigenschappen tussen 2 verschillende individuën uitgewisseld worden. Hierdoor kan het nieuwe plantje net iets andere eigenschappen hebben dan zijn ouders waardoor meer gunstige genetische varianten kunnen ontstaan die beter aangepast zijn aan een wijzigende leefomgeving (bvb. klimaatverandering).
Bij ongeslachtelijke voortplanting vindt geen uitwisseling van erfelijk materiaal plaats zodat het nieuwe plantje een exacte kopie is van het origineel, inclusief alle eigenschappen. Veranderen de milieuomstandigheden, dan is er geen enkel individu dat mogelijk beter aangepast is aan die nieuwe omstandigheden zodat de soort op die plaats gemakkelijker kan uitsterven.
Wat nu volgt is behoorlijk moeilijke materie. Wie erg haastig en hitsig is, doet best eerst bla, bla en dan boem, boem, om Mieke Vogels te parafraseren, alvorens verder te lezen.
Geslachtelijke voortplanting veronderstelt het samensmelten van een mannelijke en een vrouwelijke geslachtscel. De geslachtscellen of gameten bij mossen zijn enerzijds eicellen en anderzijds spermatozoïden die zoals bij de mens zweepdraden bevatten waarmee ze kunnen zwemmen. Hiervoor is een waterig milieu vereist zodat ze de eicellen al zwemmend kunnen bereiken. Het voortplantingsseizoen van de mossen is niet voor niets in het vroege voorjaar wanneer het normaal gezien kletsnat is.
Bij sporenplanten, zowel bij de mossen als bij de meer ontwikkelde sporenplanten met een vaatstelsel zoals ondermeer varens, doet zich het fenomeen voor van de zogenaamde generatiewisseling. Enerzijds hebben we sporen en anderzijds gameten.
Een spore verschilt van een zaad bij de meer ontwikkelde zaadplanten. Een spore is microscopisch klein en bestaat enkel uit een haploïde voortplantingscel (een cel met slechts één set chromosomen ofwel n), zonder reservevoedsel, die door reductiedeling of meiose ontstaat uit een diploïde ouderplant (een plant met twee sets gelijke chromosomen ofwel 2n), de zogenaamde sporofyt. Een zaad, hoe klein of groot het ook is, bevat steeds een kiem of embryo, dat meestal diploïd is (2n, maar kan ook 3n of 4n zijn) en reservevoedsel, denk maar aan een eikel of zelfs een kokosnoot. Op dit reservevoedsel teert de jonge kiemplant voordat er normale bladeren ontwikkeld zijn en er dus nog nauwelijks fotosynthese is.
De levenscyclus van een mos begint zodra een spore ontkiemt. Het groeit uit tot een kluwen van groene celdraden, het protonema. Op dit protonema ontstaan na verloop van tijd groene mosplantjes, de gametofyten, die uiteraard ook haploïd zijn.
De gametofyt vormt ofwel mannelijke geslachtsorganen of antheridiën ofwel vrouwelijke geslachtsorganen of archegoniën. Hierin worden dus ofwel spermatozoïden ofwel eicellen gevormd, beide haploïd. Zie foto van mos met rode antheridiënbekers. Als deze bekers tijdens een regenbui geraakt worden, spatten fijne druppeltjes met spermatozoïden ver weg en bereiken zo vrouwelijke planten; daar zwemmen de zaadcellen, geleid door lokstoffen, naar de archegoniën en voeren de bevruchting uit.
Uit de bevruchte eicel (2n) groeit een kapsel op een kapselsteel, de sporofyt, waarin zoals reeds gezegd door reductiedeling de sporen (n) gevormd worden. Deze sporofyt groeit als een parasiet bovenop de gametofyt waardoor de cyclus gesloten is.
Momenteel kan je overal mosplantjes aantreffen waarop soms zeer mooie sporenkapsels te zien zijn. Zie foto's van mos met sporenkapsels.
Tenslotte kunnen sommige mossen ook aan ongeslachtelijke voortplanting doen. Deze kan verschillende vormen aannemen:
- vormen van nieuwe spruiten aan een bestaand mosmatje, dus een soort van klonen.
- een stukje van een mosplantje breekt om één of andere reden af en kan na verplaatsing op een andere plaats een nieuw mosplantje vormen.
- vormen van speciale broedlichamen, bvb. broedkorrels in sikkelvormige broedbekers bij het halvemaantjesmos die in vochtige omstandigheden aan de vacht van dieren of de kledij van mensen blijven plakken en zo verspreid worden. Zie foto. Dit mos is een algemeen voorkomende soort in door de mens gewijzigde standplaatsen zoals tuinpaden tegenaan een betonnen schutting of zelfs in bloempotten. In onze streken is bij dit mos nog nooit geslachtelijke voortplanting waargenomen.
Extra toemaatje
In het verslag van de vorige werkdag van januari had ik het over het verschil in klimwijze tussen klimop en kamperfoelie. Deze laatste omschreef ik als de 'boomwurger' aangezien hij spiraalsgewijs de waardplant omklemt. Dit kan hij niet als alleenstaande stengel die immers slechts enkele milimeters dik is en op zichzelf onvoldoende sterk. Maar, l'union fait la farce, pardon, force. Meerdere stengels bundelen hun krachten en zijn er zo toe in staat een boom volledig te wurgen. Zie het resultaat in begeleidende foto's.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief