Afbeelding
Koheide_Beheerdag_20240727
Dominik De Buyser

Beheerdagen in tekst en beeld

27 jul 2024
Categorieën
Lokaal nieuws
Organisatie

Maandelijks verslag van de beheerdag door Johan Van Meerbeek, aangevuld met leuke weetjes over de soorten die we aantreffen.

Verslag van de werken

Aantal deelnemers: 7

Voor de eerste keer verzamelden we op het perceel 'de Kleine wasplatenweide' gelegen aan de linkerkant van de Grote Reedelle. Dit is een oplopend grasland met daarop een steil talud dat op het zuiden gericht is en dus veel zonlicht krijgt. Bovenop dit talud is er een naar het westen gerichte minder steile helling. Vandaag beperkten we ons tot het vrijmaken van het talud van opslag van bramen en het verwijderen van enkele kleine zomereiken, meidoorns en dennen, met de bedoeling dat het talud in de toekomst blijft genieten van vol zonlicht.

Hier zijn er immers veel bloemrijke kruiden aanwezig zoals Sint-Janskruid, Geel walstro, Beemdkroon, Ruige anjer, Muizenoor, Knoopkruid, Gewone rolklaver, Speerdistel, Gewoon biggenkruid, Duizendblad en Rapunzelklokje, al dan niet op het moment van de werken reeds uitgebloeid. Bij inspectie vooraf fladderden er steeds talrijke vlinders rond zoals Bruin zandoogje en vlak tegenaan het bos Bont zandoogje. Ook meerdere soorten hommels en bijen bezochten vooral de Speerdistels. De zandbijen zullen ook profiteren van de vrijgekomen kale bodem om hierin hun nesten te graven. Kortom, het is er een oase voor de insecten die zwaar onder druk staan tegenwoordig.

Het gedeelte bovenop het talud moet later op het seizoen nog gemaaid worden om verruiging door grassen tegen te gaan. Hopelijk zien we hier in de toekomst terug wasplaten verschijnen, waarover later meer.

Tijdens de werken hoorden we vaak kreten van juveniele roofvogels aan de overkant van de Grote Reedelle vanuit het Corsikaanse dennenbos, waarbij gespeculeerd werd welke vogels dit konden zijn: jonge Ransuilen, Torenvalken of …
Bij het verlaten van het perceel werd door onze vogelkenner ter plaatse het raadsel opgelost: hij zag een adult koppel sperwer, waarvan één met een pas gevangen muis en een juveniele sperwer in volle vlucht.

De volgende 3 waarnemingen gebeurden op dit perceel half juni:

De Grote klokjesbij

Afbeelding
Grote klokjesbij

Johan Van Meerbeek
de (niet zo heel) Grote klokjesbij

De Grote klokjesbij is een solitaire bij, wat wil zeggen dat ze niet zoals honingbijen in kolonies broedt. Ondanks haar naam is ze een eerder kleine bij met een slanke lichaamsbouw, slechts 1 cm groot ongeveer. Ze is zwart gekleurd met wat korte bruine beharing.

Ze is een zogenaamde oligolectische soort. Dit woord komt uit het oud-Grieks: oligo betekent 'weinig' en lektos 'uitgekozen, verzameld'. Hiermee wil men zeggen dat deze bijensoort een hoge mate van specialisatie heeft wat betreft bloembezoek. Ze bestuift enkel planten uit een bepaalde familie of zelfs geslacht. In het geval van de Grote klokjesbij gaat het om soorten uit de Klokjesfamilie of Campanulaceae.

Helemaal extreem zijn zogenaamde monolectische soorten, zoals de Knautiabij die (vrijwel) uitsluitend stuifmeel en nectar verzamelt van bloemen van Beemdkroon of Knautia arvensis. Onnodig te zeggen dat dit gevaren inhoudt wat betreft overleving van een soort bij onvoldoende aanwezigheid van de drachtplant! 

Het tegengestelde begrip is polylectie (poly betekent veel), wat staat voor bijen die weinig tot geen voorkeur hebben voor bloemtypen die ze bezoeken, zoals de honingbij.

De mannetjes van de Grote klokjesbij slapen vaak in de bloemen van de klokjes (ze schuilen hier zelfs in bij slecht weer) door zich met hun kaken vast te klemmen in de bloemkroon. De foto is genomen van een rustende bij in een Rapunzelklokje.
Het vrouwtje nestelt in natuurlijke nestgangen zoals rietstengels of in hout waarin keverlarven gangen gegraven hebben. Het zijn dus geen zandbijen.

Het nest bestaat uit cellen die gescheiden zijn door lemige wandjes. Cel per cel wordt een eitje gelegd waarbij stuifmeel en nectar als voedsel wordt aangevoerd. Voor de afdichting gebruikt het vrouwtje vochtig zand, waarin kleine kiezelsteentjes verwerkt zijn.

Nadat de larve volgegeten is met stuifmeel en nectar spint ze een cocon waarin ze overwintert als larve. Zoals bij alle bijen (en bij vlinders) neemt er een volledige metamorfose of gedaantewisseling plaats: de cyclus ei-larve-pop- adult. De verpopping bij deze soort vindt pas kort voor het uitvliegen in de maanden mei- juni plaats.

Afbeelding
Rapunzelklokje

Johan Van Meerbeek
Rapunzelklokje

De Grote koekoekshommel

Afbeelding
Grote koekoekshommel

Johan Van Meerbeek
Grote koekoekshommel

Deze hommelsoort is een broedparasiet, ze handelt als een echte koekoek: ze maakt zelf geen nest maar bouwt in het nest van een gasthommel, meestal de aardhommel waarmee ze veel gelijkenis vertoont, van de aanwezige bouwmaterialen (bijenwas) een eigen broedcel. Ze legt daarin een ei om vervolgens de broedzorg over te laten aan de gasthommel.

De Grote koekoekshommel is alleen succesvol als een jong nest zonder werksters wordt bezocht. Bij een hommelkolonie die al werksters bevat maakt ze waarschijnlijk geen kans. Ze kan zich dan moeilijk verweren tegen de aanvallende werksters. Als ze erin slaagt om haar eieren af te zetten in een jong nest waarin de werksters van de geparasiteerde soort nog als larven leven worden haar eieren door deze werksters grootgebracht. Om te voorkomen dat ze alsnog toch als vijand zou herkend worden wrijft ze met haar lichaam tegen de nestwanden om zo de nestgeur aan te nemen en de andere bewoners te misleiden.

Het geslacht Koekoekshommel is van de gewone hommelsoorten te onderscheiden door het ontbreken van een pollenverzamelapparaat aan de achterpoten van het vrouwtje. Ze hebben dit immers niet nodig omdat ze zelf niet instaan voor het voederen van hun larven.

De Grote koekoekshommel heeft een lengte van 15 tot 22 mm. De beharing is vrij kort en pelsachtig dicht. Op de voorkant van het borststuk is er een brede bruingele band, het achterlijf is wit behaard. Tussenin is er veel zwart.

Sint-Janskruid

Afbeelding
sint-janskruid

Johan Van Meerbeek
Sint-janskruid

Sint-Janskruid is het meest bekende en meest algemeen voorkomende kruid van de Hertshooifamilie. De wetenschappelijke naam luidt Hypericum perforatum. De naam Hypericum zou afgeleid zijn van het oud-Grieks 'hypo' wat 'onder of tussen' betekent en 'ereiko' wat 'heide' betekent om aan te geven dat vele soorten van dit geslacht op heidegronden voorkomen. De familienaam van de heideachtigen is trouwens Ericaceae. 'Perforatum' betekent in het latijn 'doorboord' en dit wijst op de gaatjes die we in het blad kunnen waarnemen cfr. infra.

De Nederlandse naam heeft het kruid te danken aan het feit dat het steevast op het feest van Sint-Jan of Johannes De Doper op 24 juni in bloei staat.

De naam Hertshooi heeft niets te maken met een hert, maar slaat op het feit dat de stengels hard zijn en dus ongeschikt om tot hooi gedroogd te worden (in het Duits Hartheu). Het Sint-Janskruid komt voor op de Koeheide in de verschillende reservaatspercelen en is verder zeer algemeen langs wegbermen.

Wrijft men de jonge, gele bloemknoppen fijn dan komt er een paarsrood sap, een etherische olie hypericine genaamd, te voorschijn. Er is een sage uit de middeleeuwen, waarin het heet dat de plant ontstond uit het bloed dat Johannes De Doper bij zijn onthoofding verloor.

Op het Oudgermaanse midzomerfeest rond 24 juni werd er door jonge maagden, getooid met een krans gemaakt van dit kruid, om het vreugdevuur gedanst. Dit gebruik werd gekerstend: het kerkaltaar werd op de feestdag van Sint-Jan met deze kransen versierd. Priesters zegenden boeketten van Sint-Janskruid en acht andere kruiden om mensen te vrijwaren van ziekten en andere verzoekingen van de duivel. De duivel gaf zich echter niet direct gewonnen: hij perforeerde door middel van doorntakken de blaadjes van deze plant met duizenden gaatjes, in de hoop dat de plant daarvan dood zou gaan. Deze gaatjes kan men zien als doorschijnende puntjes als men een blad tegen het licht in bekijkt. Deze puntjes zijn gevuld met een etherische olie. Om de duivel uit te drijven kregen de heksen tijdens hun folteringen een mengsel te drinken van Sint-Janskruid en distelzaad, vandaar de bijnaam jaag-den-duvel.

Komen we nu bij de geneeskrachtige eigenschappen van deze plant: de helderrode Sint-Jansolie wordt bekomen door de gele bloempjes te overgieten met olijfolie en deze 6 weken in een afgesloten glazen pot in de zon te laten staan. Nadien koel en droog bewaren en als wrijfmiddel te gebruiken bij huidkwalen, insektenbeten, reumatische pijn, bloeduitstortingen, verstuikingen en verwondingen.

Wel opletten in de zon bij gebruik van deze olie omdat hypericine fotosensibiliserend werkt, wat wil zeggen dat de huid gevoeliger wordt voor UV-bestraling en er gemakkelijker brandwonden kunnen ontstaan. Gebruik dus tegelijkertijd een zonnebrandmiddel.

Als thee gedronken vormt dit kruid met de intens gele bloemen een mild antidepressivum in het koude jaargetijde. In de moderne geneeskunde wordt het inderdaad als antidepressivum gebruikt bij milde tot matige klachten. Het werkt langzaam maar het geeft een duurzaam resultaat zonder veel schadelijke nevenwerkingen, zoals bij veel synthetische middelen wel het geval is. Ook hier heeft dit middel echter een fotosensibiliserend effect. De naam van het middel bij de apotheek is Hyperiplant. Hiervoor is wel een voorschrift van een arts noodzakelijk.

Dankzij Johan staat hier gelukkig geen andere onzin.