Aantal deelnemers: 12
Verslag van de werken
Plaats van afspraak is 'De Jacht of Grote Heiberg' gelegen aan de Kleine Reedelle. Dit is een hoog gelegen, vlak perceel omgeven door een akker en reguliere weilanden, begraasd door koeien. Om inwaai van nutriënten en pesticiden tegen te houden is er rondom een houtkant aangelegd met onder meer Hazelaar, Sleedoorn, Zoete kers, Zomereik, Sporkehout en Hondsroos.
Centraal zijn er een aantal hoog opgeschoten bomen met een nestkast voor Torenvalk. Hoewel deze vogel regelmatig in de omgeving gespot wordt, is deze nestkast tot nu toe niet in gebruik genomen.
Vroeger was er op dit perceel een rijkelijk bemeste akker, deels beplant met maïs. Jagers gebruikten dit als voedsel voor fazanten om deze te lokken en gemakkelijk te kunnen afknallen. Daarom wordt dit perceel nog steeds 'De Jacht' genoemd.
Hoewel het een hoog gelegen perceel is treffen we er vochtminnende planten aan zoals Moerasspirea, Pitrus, Biezenknoppen, Koninginnekruid, Harig wilgenroosje en de landvorm van Veenwortel. Vermoedelijk zit er dan ook een ondoordringbare kleilaag in de ondergrond.
Het verslag van de werken zelf werd mij bezorgd door Hilde Geeraerts omdat ikzelf op vakantie was:
Het weer was ons goed gezind: een frisse ochtend maar de zon was van de partij en door het werken kregen we het al snel warm. Er werd gemaaid, voornamelijk met de zeis en ook met de bosmaaier door Eric die daarbij zelfs 'dampte'. Er werd geharkt en afgevoerd naar één plaats waar dus een hoop groen”afval” ligt. Dominik zou mogelijk contact opnemen met de gemeente om dit eventueel te laten afvoeren.
Vooral brandnetels die hoog opgeschoten waren werden gemaaid, maar ook bramen en zelfs een enkele rozelaar werden gesnoeid. Ook een volwassen eik werd ingesnoeid om meer lichtinval toe te laten.
Johan De Rycke was met zijn zwaarder materiaal aanwezig om aan de poort te werken die toegang geeft onderaan het gebied. Tijdens onze bezigheden, en de welgekome pauze waarin Dominik en Eric voor een natje en een droogje zorgden, deden we enkele toch wel fijne waarnemingen, de ene al makkelijker te identificeren dan de andere (o.a. rups brandnetelmot).
Er werd veel werk verzet maar er blijft nog heel wat te maaien, te snoeien en af te voeren, dit ook doordat de schapen hier (nog) niet komen grazen zijn omwille van het blauwtongvirus. De volgende werkdag zal dus vermoedelijk opnieuw hier doorgaan.
Hilde Geeraerts en Johan Van Meerbeek
De grauwe klauwier

De Grauwe klauwier is een zangvogel met het gedrag en uitzicht van een kleine roofvogel. Hij is in Vlaanderen een zeer schaarse broedvogel en staat op de Rode Lijst. Hij komt voornamelijk nog voor in Limburg.
Zijn habitat bestaat uit halfopen tot open landschappen met structuurrijke vegetaties van doornstruwelen (sleedoorn, meidoorn, bramenkoepels en rozenstruiken) met afwisseling van bosjes en grazige vegetaties met deels korte grasmat en deels opgeschoten bloemrijke ruigtes. Ook kleine waterpartijen worden gewaardeerd. Hierin is een rijke flora en fauna aanwezig met ruim aanbod van grote insecten en kleine zoogdieren. Het perceel 'De Jacht' lijkt alleszins geschikt als potentieel broedgebied. We kunnen maar hopen op een mogelijke terugkeer van deze iconische vogelsoort.
Sinds de jaren '50 van de vorige eeuw is er een sterke terugval van deze soort, waarschijnlijk tgv het verdwijnen van geschikte broedbiotopen. Het Vlaamse landschap heeft inderdaad grote veranderingen ondergaan als gevolg van een tendens naar grootschaligheid en de overgang naar monoculturen. Dit ging gepaard met ontwatering en toenemend gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen waardoor de typische landschapsstructuren van vroeger met vele kleine landschapselementen op de schop gingen. De bloem- en insectenrijke hooilanden verdwenen. Belangrijke voedselbronnen, zoals grote keversoorten, bvb mestkevers werden schaars tgv het gebruik van ontwormingsmiddelen in grote grazers die uitgescheiden werden in de mest en dodelijk bleken voor deze mestkevers.
Het mannetje van deze vogel heeft een kastanjebruine rug, een wit-roze gekleurde borst, een blauwgrijze kruin en stuit en een dikke, zwarte oogstreep met een lange, zwarte staart met witte randen. Zijn roofvogeluitzicht wordt bepaald door een krachtige, donkere haaksnavel en klauwpoten. Het vrouwtje is meer valer bruin van kleur en dus minder opvallend. Het voedsel bestaat uit meikevers, mestkevers, hommels, solitaire bijen, sprinkhanen, hagedissen, hazelwormen, salamanders, kikkers en soms jonge vogels. Wanneer hij langs heggen en dergelijke jaagt, glijdt en bidt hij, ter plaatse fladderend zoals torenvalken, maar meestal stort hij zich op zijn prooi vanop een hoger gelegen zitplaats, zoals een weidepaal, telefoonpaal of solitaire boom. Op deze uitkijkpost zit hij vaak rechtop en beweegt zijn staart nerveus heen en weer. Op de grond is hij vrij onbeholpen en met de buit in de snavel, soms in de klauwen vliegt hij dadelijk op om deze rustig op de vertrouwde eetplaats te verorberen. De buit wordt vastgehouden met één poot of zo mogelijk vastgehecht aan een tak, in de oksel van een twijg of op een doorn. Weinig kieskeurig wordt alles doorgeslikt, terwijl de harde chitinedelen van de insecten, beenderen of andere onverteerbare prooiresten als braakballen worden uitgescheiden.
Wat hij niet meteen op kan wordt als voedselvoorraad opgeslagen. Hiervoor spietsen ze hun prooi op prikkeldraad of in doornstruweel. De grootte van deze prooivoorraad van de mannetjes zou de vrouwtjes leiden bij het kiezen van hun partner. Niets menselijk is dit vogelvrouwtje vreemd. Deze vogels nestelen bij voorkeur in grote braamkoepels waar ze onbereikbaar zijn voor vijanden. De Grauwe klauwier is een trekvogel die overwintert in zuidelijk Afrika. Hij komt meestal pas terug in mei en vertrekt weer in de loop van augustus.
Een vrouwtje Grauwe klauwier werd in 2015 meerdere malen door meerdere waarnemers gespot in de buurt van het perceel 'De Jacht', maar zonder mannetje is er natuurlijk geen sprake van een broedgeval.
De sleedoornpage
De Koninginnepage is een algemeen gekende vlindersoort. Deze behoort tot de familie van de Grote pages. Dat zijn grote, bont gekleurde vlinders gekenmerkt door een staartje op de achtervleugels. Vroeger was dit een algemeen voorkomende soort die zoals zeer veel vlinders sterk achteruitgegaan is door verloedering van hun leefmilieu. Vlinders gelden hiervoor als 'kanaries in de koolmijn' omdat ze zeer snel reageren op wijzigingen in hun leefmilieu, wat jammer genoeg meestal betekent dat ze zeldzamer worden.

De Sleedoornpage behoort daarentegen tot de groep van de kleine pages die een totaal andere vlinderfamilie vormen. Deze zijn zoals hun grote 'broers' vrijwel allemaal gekenmerkt door aanwezigheid van een kort, breed staartje aan de achtervleugels maar zijn veel kleiner en bovendien hebben ze smalle, witte banden op de onderzijde van beide vleugels. Deze kleine pages zijn moeilijk waar te nemen daar ze overwegend hoog in de boomkruinen vertoeven en daar leven van honingdauw, uitgescheiden door bladluizen. Alle kleine pages (vb.Eikenpage, Iepenpage, Groentje) zijn relatief zeldzaam, de Sleedoornpage is een meer frequent voorkomende soort.
De Sleedoornpage komt voor in sleedoornstruweel, houtwallen en bosranden. Ze vliegen van eind juli tot eind september in één enkele generatie en sterven dan. De mannetjes komen zelden naar beneden om zich te voeden of om te drinken. De vrouwtjes drinken ook nectar van onder meer Guldenroede en Koninginnekruid, wat ze nodig hebben voor de ontwikkeling van de eitjes.
De mannetjes scholen samen in de kruinen van alleenstaande bomen, de zogenaamde ontmoetingsbomen of bruidsbomen en maken van daaruit korte, dwarrelende vluchten. Ook de vrouwtjes komen enkel op warme dagen tegen het einde van de zomer of in de vroege herfst naar de ontmoetingsbomen om daar zonder voorafgaande baltsvlucht te paren met de mannetjes.
De eitjes worden gelegd op sleedoornstruiken (Prunus spinosa) maar ook soms op andere Prunussoorten zoals gekweekte pruimen. Dit gebeurt meestal op de zonnige zijde van beschutte struiken. De rupsen zijn zeer kieskeurig wat betreft hun voedsel, ze zijn wat men noemt monofaag. Hun waardplant betreft één soort of hooguit één geslacht (Prunus), waarvan ze de jonge blaadjes verorberen. Dit in tegenstelling met polyfage rupsen die planten uit verschillende families of geslachten als voedsel accepteren.

Het vrouwtje legt haar eitjes meestal één per één, zelden per twee of drie in de oksels van een doorn of tak op de overgang van ouder naar jonger hout. Het zoeken van eitjes in de wintermaanden, wanneer de Sleedoornstruiken niet meer in blad staan is, gezien de verborgen levenswijze van de vlinder de beste manier om te bepalen of deze soort aanwezig is.
De platte, witte eitjes overwinteren en hebben een ribbelpatroon als een soort golfballetje. De rupsen komen pas uit als, na de witte bloei in het vroege voorjaar, in april het jonge groene blad van Sleedoorn tevoorschijn komt. Ze eten een aantal maanden van dat blad en verpoppen eind juni- begin juli in de strooisellaag onder de struik.
Achteruitgang van deze vlinder is meestal te wijten aan veroudering van Sleedoornstruiken die maar weinig jonge uitlopers meer hebben. Best is dit struweel gefaseerd terug te zetten, éénmaal per 3 tot 5 jaar, waarbij de oudste Sleedoorns gespaard blijven omdat deze in het vroege voorjaar waardevol zijn als nectarbron voor andere insecten.
Nog een woordje over de wetenschappelijke benaming van deze soort, Thecla betulae. Betula is de Latijnse naam voor berk. Dit heeft waarschijnlijk betrekking op de ontmoetingsboom, zeker niet op de waardplant van deze vlinder. Een waardplant is de plant waarmee een rups zich voedt.
Zowel de volwassen vlinder of imago, als eitjes op Sleedoorn zijn op 'De Jacht' al waargenomen.
Rozenbottels

Het najaar is de typische tijd voor smakelijke vruchten zoals appelen, peren, noten, kastanjes en allerlei bessen. Tal van plantensoorten die door de mens worden gekweekt omwille van hun lekkernijen in het najaar, hebben een voorouder die bij ons in het wild voorkomt. Deze vruchten worden in de natuur gewaardeerd door tal van dieren die zorgen voor de verspreiding.
Over verspreiding van planten (verbreiding zeggen de botanici) heb ik al gesproken in het verslag van de werkdag van juni 2024. De zaden van planten zijn structuren waarmee een volgende generatie zich kan ontwikkelen. Het is van groot belang dat ze op een gunstige plaats terechtkomen om te kunnen kiemen en te overleven, vaak ver van de moederplant verwijderd. Hiertoe heeft de natuur verschillende strategieën ontwikkeld om de zaden te voorzien van bijzondere aanpassingen die helpen bij de verspreiding.
Eén van die strategieën is het vormen van vruchten: het vruchtbeginsel groeit uit tot een gesloten, vlezige structuur rondom het zaad. Die worden door dieren gegeten die zorgen voor de verspreiding. Het is een vorm van zoöchorie, namelijk endozoöchorie (zie verslag juni 2024), letterlijk 'inwendig-dier-verspreiding'. De passage door het darmkanaal van dieren zou de kieming van deze zaden immers bevorderen.
Nu de herfst met rasse schreden nadert kunnen we op de Koeheide talrijke vruchtdragende bomen en struiken bewonderen: Meidoorn, Sleedoorn, Lijsterbes, Gelderse roos, Vlier, Kardinaalsmuts, Sporkehout en Rozenbottels, waarover ik het nu uitgebreid ga hebben.
Als inheemse Rozensoorten kennen we: Hondsroos, Bosroos, Egelantier, Viltroos, Duinroosje en de zeer zeldzame Kraagroos. De meest voorkomende is de Hondsroos.
Het correct op naam brengen van wilde rozen is specialistenwerk en vereist het beoordelen van meerdere kenmerken van stekelvorm, kliertjes,tanden op het blad, bottelvorm en beharing. Ik leg duidelijk de klemtoon op 'stekels'. Rozen hebben namelijk stekels en geen doornen:

Stekels zijn harde, kegelvormige uitsteeksels van de opperhuid van een stengel en dus niet verbonden met het inwendig deel van de stengel. Ze zitten op de stengel en zijn er gemakkelijk af te trekken. Het aftrekken laat enkel een langwerpig litteken achter. Je vindt ze bij rozen en bramen.

Doornen zijn scherp gepunte zijtakken op een tak zoals bij Meidoorn en Sleedoorn. Als je de doorn probeert af te breken beschadig je de hoofdtak.
Zeg dus nooit meer 'Doornroosje' en 'geen rozen zonder doornen' maar 'Stekelroosje' en 'geen rozen zonder stekels'.
De Hondsroos is zeer algemeen op de Koeheide. De Viltroos staat vermeld op waarnemingen.be in het perceel 'De Jacht'. De Viltroos heeft gebogen én rechte stekels, terwijl de Hondsroos enkel gebogen stekels heeft. De Egelantier is het gemakkelijkst te determineren door de zurige appelgeur van de kliertjes op de onderkant van de bladeren.
Verwilderde cultivars zoals Veelbloemige roos en Rimpelroos heb ik wel al in natuurlijke habitats op het grondgebied van Bertem gevonden, maar gelukkig niet op de Koeheide want deze moeten als exoten behandeld worden wat betekent dat ze moeten verwijderd worden.

De Hondsroos is de moeder van alle gecultiveerde rozen. Rozen worden al zeer lang veredeld, niet omwille van een grotere opbrengst van hun vruchten, maar wel omwille van hun schoonheid en ook vaak omwille van hun geur. Rozen zijn al sinds de klassieke oudheid het symbool van de liefde en de gastvrijheid. De bloemblaadjes worden gebruikt als vloerstrooisel, in parfums, als tafelversiering en in badwater.
Maar de meeste gecultiveerde rozen hebben op gebied van biodiversiteit veel minder te bieden dan de wilde soorten. De meeste cultivars hebben meer gevulde bloemen waar bestuivende insecten door de talrijke bloemblaadjes niet aan nectar en stuifmeel geraken. Ze vormen dus meestal geen rozenbottels.
De wilde soorten hebben enkelvoudige bloemen waar stamper en meeldraden gemakkelijk te bereiken zijn. Op deze laatste komen insecten af zoals verschillende soorten nachtvlinders, kevers en behangersbijen.

Een wel zeer speciale insectensoort, uitsluitend gebonden aan wilde rozen is de Rozengalwespmot die roodgroene, harige, mosachtige gallen tot 5 cm diameter maakt op rozentwijgen. Zie foto van exemplaar gevonden op Hondsroos in de Koeheide. Deze gal heet rozenmosgal of bedeguaargal.
Gallen worden veroorzaakt door verschillende insectensoorten uit de families van de galwespen, galmuggen en galmijten. In hun volwassen stadium zijn die minuscule beestjes moeilijk op naam te brengen. Ze zijn gemakkelijker te identificeren door te kijken naar de gal die ze veroorzaken. Gallen ontstaan wanneer die beestjes hun eieren afzetten op een plant. Hierbij spuit het vrouwtje bij het aanprikken van plantenweefsel een chemische, groeibevorderende stof in, die plaatselijk een gestructureerde woekering veroorzaakt die gal genoemd wordt. Die gal bestaat uit plantaardig materiaal dat als voedsel dient voor de larve van dat insect die leeft in de gal. Elke gal heeft zijn typische vorm en elke soort komt slechts op één specifieke plantensoort voor. In de bedeguaargal ontwikkelen zich meerdere wespjes in aparte kamertjes.
Een algemene en meer bekende soort is de galappel op de onderkant van eikenbladeren, veroorzaakt door de Galappelwesp.
Rozenbottels worden door vogels, voornamelijk lijsterachtigen en door zoogdieren gegeten die zo zorgen voor de verspreiding van de zaden. Maar niet alleen dieren maar ook de mens kan van deze bottels genieten: ze bevatten veel vitamine C, suikers en diverse organische zuren. Op het ogenblik zijn deze bottels nog niet rijp, maar later op het jaar, tijdens een frisse herfstwandeling heb ik al lang de gewoonte aan een wilde rozenstruik te voelen of de bottels al rijp zijn, dwz. zacht aanvoelen. Je kan ze dan open prutsen en de geleiachtige inhoud uitzuigen. Dit heeft inderdaad een frisse zoetzure smaak. Wel opletten dat je niet teveel zaadjes in de mond krijgt want deze worden omgeven door talrijke stekelige haartjes die een prikkend gevoel in de mond veroorzaken.
Van rozenbottels kan thee en confituur gemaakt worden. De bottels moeten geoogst worden op droge, zonnige dagen omdat het vitamine-C gehalte dan het hoogst is en omdat ze dan minder snel rotten. Ze moeten al goed gekleurd zijn en nog hard aanvoelen omdat ze dan gemakkelijker te ontkernen zijn. Snij het kelkuiteinde eraf, snij de bottel overlangs in twee, schraap de zaden met de haartjes eruit en spoel af met water om zeker te zijn dat alle stekelige haartjes verwijderd zijn.
Voor thee moeten de bottels gedroogd worden zodat ze kunnen bewaard worden. Persoonlijk vind ik rozenbottelthee nogal flauw. Verse bottels kunnen verwerkt worden tot confituur. Op mijn laatste vakantie in de Auvergne was ik in de gelegenheid huisgemaakte rozenbottelconfituur te proeven. Dit vond ik wel heel lekker. Maar: 'de gustibus et coloribus non est disputandum' wisten de Romeinen al ofwel 'over smaken en kleuren valt niet te twisten'.
Nog een laatste woordje over de oorsprong van de benaming van de Hondsroos:
Volgens één theorie werd, vooraleer Louis Pasteur zijn serum tegen hondsdolheid ontdekt had van de wortelstok van de Hondsroos verwacht dat die deze vreselijke ziekte kon genezen.
Een andere verklaring is, omdat deze rozensoort algemeen voorkomt, ze daarom weinig interessant en minder mooi beschouwd werd dan de gecultiveerde soorten. Het woord heeft een denigrerende betekenis, letterlijk 'van de hond'.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief