Afbeelding
Aalscholver
Joachim Pintens

Waarheid of mythe: drogen aalscholvers met gespreide vleugels hun veren?

2 sep 2025
Categorieën
Natuurbericht

Aalscholvers staan bekend om hun opvallende houding: met gespreide vleugels zitten ze hoog op een tak of lantaarnpaal, als een predikende pastoor die zijn volk toespreekt. Maar waarom doen ze dit precies?
 

In het kort

Wat? Drogen aalscholvers met gespreide vleugels hun veren?

Waarheid of mythe? Het klopt dat aalscholvers hun veren drogen door met gespreide vleugels te zitten. Hun veren laten nl. meer water door dan die van andere watervogels, omwille van een andere veerstructuur. Zo behouden ze een isolerende luchtlaag én hebben ze toch een optimaal duikvermogen.

 

In het lang

De katholieken noemden hem de paster, de protestanten hielden het op dominee. Er is dan ook geen andere vogel in ons land die deze opvallende predik-houding van aalscholvers vertoont. Daaraan kan je de soort makkelijk herkennen. Een verklaring voor dit gedrag hoeven we niet ver te zoeken: zoals algemeen verondersteld doen aalscholvers dit om hun veren te drogen (Hennemann 1984). Met natte veren vliegen kost namelijk veel meer energie.

Daarmee lijkt de kous meteen af, maar dat verklaart nog niet waarom er geen enkele andere vogelsoort is die met de vleugels open zit te ‘drogen’. Het feit dat aalscholvers echte watervogels zijn die een groot deel van hun tijd in het water vertoeven, op zoek naar vis, is alvast geen geldig argument. Er zijn namelijk onnoemelijk veel andere watervogels (eenden, futen, zeevogels) die ook op en rond het water leven, maar daarna niet hoeven te drogen. Hun verenkleed is ‘waterdicht’. Dit geldt trouwens, tot op zekere hoogte, voor praktisch elke vogelsoort. Een merel mag na een fikse regenbui namelijk ook niet achterblijven met een doorweekt verenkleed, want dat bemoeilijkt het vliegen en kan tot onderkoeling leiden.

Het logische besluit is dat aalscholver een minder waterdicht verenkleed moet hebben dan andere vogels. Dat klopt, maar over hoe dat verenkleed precies verschilt van andere (water)vogels waaien er heel wat verhalen rond. Welke verklaring is nu de juiste?

Afbeelding
Aalscholver
Wim Dirckx

Moet er nog vet zijn?

De meeste vogels hebben een klier op de stuit (de regio op de rug net voor de staart) die een vettige olie afscheidt. Deze vetstof wordt met de snavel over het verenkleed verspreid en creëert zo een waterafstotende laag bovenop de veren. Dat, in samenspel met de plaatsing van de veren als dakpannen opeen, zorgt ervoor dat zowat elke vogel droog en warm uit een partijtje zwemmen of een flinke regenbui komt. Hieruit ontstond de hypothese dat aalscholvers geen of een minder functionele stuitklier zouden hebben, waardoor de veren minder goed ingevet kunnen worden en daardoor meer waterdoorlatend zijn.

Laat het vooral duidelijk zijn: aalscholvers hebben een goed functionerende stuitklier. In een studie van Duitse wetenschappers werd deze stuitklier gedetailleerd onderzocht en werd bekeken of de geproduceerde vetstof even functioneel is als bij andere watervogels. Hoewel de waterafstotende werking van deze vetstof bij aalscholvers iets lager ligt dan bij andere watervogels, was het verschil te klein om een grote invloed te hebben op hoe nat de veren kunnen worden. We moeten de oorzaak van zijn natte veren dus ergens anders gaan zoeken.

Afbeelding
Merel toont stuitklier
Willy Ceulemans
Merel toont stuitklier.

Dat kruipt in de veren

Vogelveren bestaan uit een enorm gedetailleerde structuur van vertakkingen en haakjes die allemaal perfect in elkaar passen. Zelfs zonder de vetstof uit de stuitklier vormen veren op die manier al een quasi sluitende, waterdichte laag. Wanneer de veren van aalscholvers werden vergeleken met die van andere watervogels (Stangier et al. 2023) vond men echter een verschil in structuur. Terwijl bij de meeste vogelsoorten de volledige veer dezelfde waterdichte structuur heeft, varieert bij aalscholvers deze structuur doorheen de veer. Aalscholververen zijn aan de basis mooi sluitend, maar aan het uiteinde van de veren zit er meer ruimte tussen de haakjes, waardoor de veren aan hun uiteinde wel wat water kunnen doorlaten. Het gevolg is dat het verenkleed van aalscholvers wel gedeeltelijk nat kan worden (een natte buitenste laag van het verenkleed), maar dat ze toch een, weliswaar dunnere, isolerende luchtlaag (de nog steeds waterdichte binnenlaag) behouden.

Op die manier balanceren ze tussen twee belangrijke zaken voor een watervogel: duikvermogen en warmteverlies. Door minder lucht mee te sleuren bij het duiken ligt hun duikvermogen aanzienlijk hoger dan bij veel andere watervogels, waardoor ze dieper in het water op vis kunnen jagen. Vergelijk dit met een strandbal die je eerst volledig opgeblazen onder water probeert te duwen, en daarna met de helft minder lucht. Met minder lucht in de veren kunnen aalscholvers duiken tot een diepte van ongeveer 35 meter en verhoogt ook hun vangstsucces (Quintana et al. 2007). Door daarnaast toch een isolerende luchtlaag te behouden tegen het lichaam voorkomen ze onderkoeling.

Verrassend is misschien wel het feit dat het niet de vleugels, maar wel de lichaamsveren zijn die nat kunnen worden. De structuur van de vleugelveren is namelijk vergelijkbaar met die van andere vogels. Het spreiden van de vleugels dient dus niet om de vleugelveren te drogen, maar wel voor het blootstellen van het lichaam aan de zon en de wind, waardoor het water dat in het verenkleed zit, makkelijker kan verdampen.

Afbeelding
Aalscholver
Wim Dirckx

Aalscholvers drogen dus hun lichaamsveren door met hun vleugels open te zitten. Deze veren worden natter dan bij andere watervogels, niet omdat ze een slecht werkende stuitklier hebben, maar omdat de structuur van hun veren het toelaat om lucht uit (en dus ook water in) de veren te laten, terwijl ze toch nog een dunne isolerende luchtlaag behouden. Op die manier bereiken ze een perfecte balans tussen het warm houden van hun lichaam en een optimaal duikvermogen.

Tekst: Bastiaan De Ketelaere (Natuuracademie)