Zo helpt maaibeheer graslanden open en gezond te houden

Waarom wordt maaien zo vaak toegepast in het natuurbehoud?
Graslanden maaien, zorgt ervoor dat die niet dichtgroeien met struiken en bomen. Graslanden vormen het biotoop voor heel wat zeldzame planten, dieren en paddenstoelen. En net die soorten hebben het extra moeilijk vandaag.
Door stikstofvervuiling (uit het verkeer en de landbouw) dreigen een klein aantal stikstofminnende planten (zoals netels of bramen) de overhand te nemen in graslanden. Door te maaien, en dat maaisel af te voeren, wordt de bodem stikstofarmer of schraler. En dat is bijna altijd interessanter voor de biodiversiteit. Op gronden die minder vervuild zijn met stikstof, leeft doorgaans een grotere variatie aan planten en dieren.
Dankzij de mechanisatie in de landbouw gebeurt het maaien van landbouwpercelen vandaag de dag op een snelle en efficiënte manier. Op korte tijd ondergaat het landschap een intense metamorfose: van bloemrijke graslanden naar een kort geschoren grasmat. Voor de talloze ongewervelden (sprinkhanen, dagvlinder, nachtvlinders, wilde bijen, etc.) die leven in deze graslanden en op hun beurt het voedsel vormen voor diverse vogelsoorten, kan dit een drastische maatregel zijn.
Gefaseerd maaibeheer voor planten en ongewervelden
Om aan dit probleem tegemoet te komen wordt in natuurgebieden gefaseerd maaibeheer toegepast. Door percelen in verschillende fases, verspreid over de tijd te maaien, beschikken ongewervelden de hele zomer lang over een toevluchtsoord en bron van voedsel.
Hoewel de meeste graslanden tussen half juni en begin juli gemaaid worden, is het vaak wenselijk om maaiwerken te spreiden van mei tot augustus.
Dit gebeurt enerzijds op landschapsschaal waarbij verschillende percelen, afhankelijk van hun voedselrijkdom op verschillende data worden gemaaid. Anderzijds op perceelsniveau waarbij randen en ruigere overhoekjes wachten tot de tweede maaibeurt of pas het jaar erop gemaaid worden.
In mei-begin juni maai je best al de percelen die gedomineerd worden door een beperkt aantal forse, dominante grassoorten (bijvoorbeeld Gestreepte witbol, Glanshaver of Grote vossenstaart) waar vrijwel geen andere kruiden groeien.
Voor de soortenrijkere percelen kan je de maaidata opschuiven voorbij half juni. Graslanden die al erg ‘schraal’ en bloemrijk zijn, kunnen nog later gemaaid worden, in juli, augustus of zelfs september.
Voor dagvlinders gebonden aan graslanden maai je dan weer best begin juli. Alhoewel ook hier uitzonderingen zijn. In het ideale geval breng je enige variatie in maaidata door bepaalde delen toch reeds in mei te maaien. Het icarusblauwtje gaat bvb. bij voorkeur op zoek naar kortgemaaide rolklavers om zijn eitjes op af te zetten.
Bij het kiezen van de maaidatum kan je dus rekening houden met de bloeitijd van de doelsoorten: je maait het grasland op het moment dat deze planten uitgebloeid zijn. Of je kan er voor kiezen om je te richten op de vliegtijd van specifieke dagvlinders.
Herbloei na maaien
Heel wat plantensoorten gaan na een maaibeurt in juni opnieuw bloeien (bijvoorbeeld knoopkruid, moerasrolklaver, rapunzelklokje). Voor de soort op zich is er geen probleem: ze bloeien gewoon wat later dan ‘normaal’. Maar hierdoor kan wel een ‘mismatch’ ontstaan tussen planten en ongewervelden. Er zijn ook specifieke soorten wilde bijen die gebonden zijn aan bepaalde planten. Een voorbeeld is de Knautiabij, die het moet hebben van Beemdkroon. Als de Beemdkroon, door een maaibeurt net voor haar bloei, pas drie weken later weer in bloei staat, valt dit niet meer samen met de vliegperiode van de Knautiabij en kent die laatste een ware hongersnood.
Andere planten, zoals orchideeën of ratelaars, kennen geen ‘herbloei’ na het maaien in juni: om zich te kunnen voortplanten, moeten ze zaad kunnen produceren. Je maait ze best pas nadat ze helemaal in zaad staan. Voor een aantal vlindersoorten betekent het al heel wat als je bij de eerste maaibeurt brede, ongemaaide, bloemrijke stroken laat staan, bijvoorbeeld in de perceelsranden. Algemene graslandvlinders als het Bruin zandoogje en Groot dikkopje profiteren volop van deze nectarkroegen.
Een vroege maaibeurt in mei daarentegen heeft weinig of geen effect op de bloei van bovengenoemde plantensoorten. Je kan er zelfs net voor zorgen dat deze planten meer kansen krijgen om in bloei te komen.
Nesten van vogels sparen
Ook vogels die op de grond broeden, zijn gebaat bij een latere maaidatum. Je stemt de maaidatum dan best af op de specifieke soorten die aanwezig zijn. Door pas na half juni te maaien, kan je vermijden dat nesten of jongen van de meeste weidevogels als de Wulp onder de maaibalk terechtkomen. Voor een soort als Kwartelkoning, die pas in mei terugkomt uit de Afrikaanse overwinteringskwartieren, mag er pas ten vroegste half juli gemaaid worden. Maar beter probeer je hier de nesten aan te duiden, zodat errond gemaaid wordt. Want door het consequent aanhouden van deze late maaidatum, zullen deze graslanden geleidelijk aan ook minder interessant worden voor de soort.
Wat laat je staan?
Het is belangrijk om dit vooral te bekijken op gebiedsniveau. Door te spreiden met maaidata, blijft ongemaaid gras over en creëer je diversiteit doorheen de percelen. Verspreid kan je dan ook binnen percelen stroken van 10-25% van de oppervlakte ongemaaid laten. Heb je een klein gebied, dan probeer je binnen het perceel zo veel mogelijk variatie te krijgen.
Zo gebeurt het in de Grote getevallei en de Langemeersen
In de Grote Getevallei beheert Natuurpunt zo’n 170 ha grasland. Hier wordt doelbewust gekozen voor een gefaseerd maaibeheer van midden mei tot begin juli. Grootschalig machinaal maaibeheer met tractoren wordt gecombineerd met kleinschalig manueel maaibeheer met de zeis. In samenwerking met lokale landbouwers en een professionele ploeg wordt een complex van vroeg en laat gemaaide graslanden gecreëerd waar ook telkens grasstroken blijven staan. Om tot dergelijke resultaten te komen is veel aandacht gegaan naar het onderhouden van goede contacten en het creëren van begrip bij de landbouwers over het waarom van gefaseerd maaibeheer. In dit natuurgebied stelde men gaandeweg toenames vast van oa. Zwartsprietdikkopje, Icarusblauwtje, Kleine vuurvlinder en Koevinkje. Op een historisch permanent grasland in de Grote Getevallei werd recent ook een populatie Hooibeestje ontdekt. Maar ook de sprinkhanen gemeenschap gaat het voor de boeg met een enorme toename van Gouden sprinkhaan en recent ook Greppelsprinkhaan. Beide enigmatische soorten die gaandeweg Vlaanderen veroveren.
De Langemeersen is een open hooi- en weidelandschap langs de Schelde in Oudenaarde. Voor het maaien van deze grote oppervlakte grasland wordt samengewerkt met een 10-tal landbouwers. In deze graslanden vinden we nog enkele belangrijke populaties van planten als Weidekervel-torkruid en Weidekervel. Deze planten bloeien pas in juni en onder het gangbare maaibeheer kon deze populatie niet echt uitbreiden. Maar door overleg met de landbouwers en het doorvoeren van latere maaidata konden deze twee soorten een stap vooruit zetten. Als in de toekomst ook typische graslandsoorten als kwartelkoning en paapje opnieuw tot broeden komen, zal ook hier verder gezocht worden voor een aangepast maaibeheer met diverse maaidata.
Tekst: Matthias Strubbe (Natuurpunt Beheer), Kevin Lambeets (Natuurpunt Beheer) en Jorg Lambrechts (Natuurpunt Studie)
Lees meer nieuws over
Krijg de natuur in je mailbox
Natuurberichten, heet van de naald. 3x per week