Bedreigingen LIFE Visbeek
In het projectgebied zijn er een aantal bedreigingen die een negatieve impact hebben op de Europese en soorten. De meeste bedreigingen zijn vooral sinds 1950 ontstaan door een veranderd landgebruik.
Door de ontginning en intensivering van de landbouw zijn habitats verloren gegaan in de Visbeekvallei. Het meeste verlies heeft zich vooral voorgedaan op de valleiflanken tussen de (te) natte en venige gronden van de vallei en de (te) droge zandgronden van het Kempens plateau.
Sinds 1950 is het gebruik van meststoffen enorm toegenomen. Op de arme Kempense zandbodems konden hierdoor de bloemrijke blauw- en Veldrusgraslanden (6410) omgezet worden naar intensief bewerkte groene graslanden en maïsakkers. Deze evolutie is gelijk verlopen met de evolutie van de landbouwmachines waardoor de intensiviteit kon opgedreven worden.
Om de werkbaarheid van de landbouwpercelen te verhogen, werd het reliëf genivelleerd en werden de gronden gedraineerd door de aanleg van diepe grachten. De unieke abiotiek die voor de rijkdom van natuur zorgt, is hierdoor verdwenen.
Landbouw zorgt ook indirect voor een bijkomende bedreiging namelijk verzuring en bemesting door atmosferisch depositie, inwaaien en inspoelen van meststoffen. Voor de atmosferische depositie tonen metingen over gans Vlaanderen aan dat de gemiddelde stikstofdepositie ongeveer 40 kg per hectare per jaar bedraagt. Ter vergelijking: de kritische drempelwaarde voor droge heide (4030) wordt op 11 kg stikstof per hectare per jaar geschat (bron: Natuurrapport 2005). Door de versnipperde eigendomssituatie in de Visbeekvallei zijn inwaaien en inspoelen ook reële bedreigingen voor de Europese habitats.
Naast een intensivering van het landgebruik, zijn er in de Visbeekvallei de afgelopen tientallen jaren ook veel habitats achteruit gegaan door een gebrek aan beheer. Omdat de graslanden en heiden te nat of te droog waren, zijn ze verlaten door de landbouw. Het gaat dan vooral over de zeer waardevolle habitats duingrasland (2330), vochtige heide (4010), droge heide (4030), blauw- en Veldrusgraslanden (6410) en venige Dotterbloemgraslanden (7140). Deze habitats zijn gebonden aan een half-natuurlijk maai- en graasbeheer dat ontstaan is dankzij de potstaleconomie die typisch was voor de Kempen. Eenmaal verlaten treedt verruiging en verbossing snel op en verdwijnt de soortenrijkdom.
Naast spontane verbossing door gebrek aan beheer zijn er in de Visbeekvallei vele habitats verloren gegaan door aanplantingen. Heidehabitats (2330, 4010, 4030) zijn opgeplant met Gove den waardoor het leefgebied van Adder verloren is gegaan. In de natte valleidelen werden natte graslanden opgeplant met populier. Hierdoor zijn de waardevolle blauw- en Veldrusgraslanden (6410) en venige Dotterbloemgraslanden (7140) achteruitgegaan.
Verspreid zijn er in de Visbeekvallei kunstmatige visvijvers en weekendverblijven illegaal aangelegd. Het hoeft geen uitleg dat de impact op de habitats zeer groot is. Er is een grondige verstoring van de abiotiek en de aanplantingen zorgen voor een bijkomende negatief effect. Ook de impact van de gebruikers in een natuurgebied mag niet onderschat worden. Een voorbeeld hiervan is het afvalwater dat ongezuiverd in de Visbeek geloosd wordt.
Alle habitats in de Visbeekvallei worden bedreigd door exoten. Door de aanwezigheid van exoten zoals Amerikaanse vogelkers Prunus serotina neemt de habitatkwaliteit af. De exoten worden spontaan verspreid door dieren en worden geïntroduceerd door de mens. De aanwezigheid van kunstmatige visvijver versterkt deze bedreiging.
In het zuiden wordt de Visbeekvallei bedreigd door de aanwezigheid van een motorcrossterrein dat grenst aan het natuurgebied. De impact op de omgeving en het natuurgebied is zeer groot en zorgt voor een verstoring van de doelsoorten en recreanten.
Één van de grootste bedreigingen is versnippering van de habitats die ontstaat door bovenstaande bedreigingen. Deze bedreiging -die snel ontstaat in een beekdallandschap- heeft een zeer grote impact op alle habitats met hun bedreigde soorten. Een aantal soorten komen voor in kleine geïsoleerde populaties en indien er geen uitwisseling is tussen de populaties ontstaat er genetische verzwakking die lijdt tot uitsterven.