De waterhuishouding beïnvloedt in sterke mate de natuur: ze speelt een sleutelrol in de ontwikkelingskansen van verschillende vegetatietypen of habitats.

Het landgebruik en het klimaat beïnvloeden op hun beurt de waterhuishouding. Door de eeuwen heen veranderden de habitats onder invloed van het gewijzigde landgebruik en het klimaat sterk.

De rijke variatie aan bodemtypen opbouwend van nat naar droog, voedselarm naar voedselrijk biedt kansrijke situaties voor de ontwikkeling van veel verschillende waardevolle habitats. Vele soorten van de verschillende habitats zijn bedreigd waardoor het projectgebied van Europees belang is.

Duingrasland (2330)   

Binnen het prioritair werkingsgebied komen duingraslanden (2330) enkel nog voor in het deelgebied Heiberg-Snepkensvijver. De landduinen van de Kempense heuvelrug vormden met hun duingraslanden (2330) één van de belangrijkste complexen in Vlaanderen omwille van hun grootte en uitgestrektheid. Het grootste deel van de voormalige duingraslanden (2330) is spontaan verbost of aangeplant met naaldhout. Tot begin de jaren negentig kon men nog op vrij uitgebreide schaal dit habitat terug vinden in open plekken, wegbermen en tijdelijk ook in kapvlakten. Begin deze eeuw was de oppervlakte duingrasland (2330) echter uitermate klein (grootteorde van enkele tientallen aren).

Dankzij herstelbeheer van de lokale vrijwilligers kan het habitat terug ontwikkelen naar een gunstige staat op twee locaties die samen circa 1,6 ha groot zijn. Dit alles neemt niet weg dat het aanwezige habitat toch al als vrij soortenrijk kunnen beschouwd worden. Bij de hogere planten treffen we o.a. volgende soorten aan: buntgras Corynephorus canescens, zandzegge Carex arenaria, zandblauwtje Jasione montana, heidespurrie Spergula morisonii en struikhei

Herstel duingrasland door vrijwilligers. (Jonas Dillen)

De herstelde percelen zijn geherkoloniseerd door typische soorten zoals zandloopkevers Cicindela spec., kleine vuurvlinder Lycaena phlaea, mierenleeuw Myrmeleon formicarius, diverse soorten zandbijen Andrena spec. en graafwespen. Dit zijn vooral de mobielere soorten die kenmerkend zijn voor het habitat.

Mineraalarme oligotrofe wateren  (3110) en Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130)

Het habitat komt in het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver voor in mozaïek met andere Bijlage I habitats zoals oligotrofe tot mesotrofe wateren (3130), vochtige heide (4010), droge heide (4030), overgangs- en trilveen (7140) en slenken in veengronden (7150). Ondanks de aanwezigheid van enkele kensoorten zoals veelstengelige waterbies Eleocharis multicaulis, kleine zonnedauw Drosera intermedia en knolrus Juncus bulbosus zijn de habitats in minder goede staat en dringen herstelmaatregelen zich dus op.

Er zijn kansen voor habitatherstel in de vennenketen die ligt in de depressie tussen de stuifduinen van de Kempense heuvelrug en de Kleine Nete. Één van de vennen, de Snepkensvijver, is in eigendom van Natuurpunt Beheer. De habitatkwaliteit van dit ven is spijtig genoeg achteruit gegaan door eutrofiëring en een gebrek aan adequaat beheer. Door de jarenlange aanwezigheid van een Kokmeeuwenkolonie in het verleden is de trofiegraad van de Snepkensvijver enorm gestegen. Het adequaat beheer in functie van deze doelhabitats is het uitbaggeren van het ven om de voedingsstoffen af te voeren. Met reguliere beheermiddelen is uitbaggeren echter niet mogelijk waardoor de status van de doelhabitats slecht zijn. De kwaliteit van de andere vennen is momenteel ook ongunstig omdat ze in particuliere en openbare eigendom zijn met als hoofdfunctie bosbouw.

Slibonderzoek op Snepkensvijver. (Jonas Dillen)

De geomorfologische ligging van de vennenketen is echter uniek in Europa en de kansen voor herstel van mineraalarme oligotrofe wateren (3110) en oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130) zijn groot. Met het LIFE+ project kan een belangrijke stap gezet worden voor habitatherstel in de vennenketen.

Laaglandrivier (3260)

De Kleine Nete en haar zijlopen de Aa en de Kleine beek vormt het noordelijkste kerngebied voor het zeldzame habitat laaglandrivier (3260) in Vlaanderen. Ondanks menselijke ingrepen hebben de waterlopen grotendeels hun natuurlijk karakter kunnen behouden waardoor het habitat lokaal nog zeer mooi ontwikkeld voorkomt. In het deelgebied het Schupleer vormt de Kleine Nete bv een uniek voorbeeld van een West-Europese laaglandrivier. Door beperkte menselijke ingrepen kan de rivier hier meanderen en is de watervegetatie met ondergedoken en drijvende waterplanten mooi ontwikkeld. In het matige voedselrijk tot helder stromend water zijn vele soorten terug te vinden. In het Schupleer komen typische soorten als kikkerbeet Hydrocharis morsus-ranae, pijlkruid Sagittaria sagittifolia, gekroesd fonteinkruid Potamogeton crispus, grof hoornblad Ceratophyllum demersum, veenwortel Polygonum amphibium en grote waterranonkel Ranunculus peltatus nog veelvuldig voor.

Laaglandbeek Viersel Gebroekt. (Peter Tibax)
Naast de meerwaarde voor watervegetaties komen in het prioritair werkingsgebied ook nog kernpopulaties voor van de Bijlage II-vissoorten beekprik Lampetra planeri, kleine modderkruiper Cobitis taenia en rivierdonderpad Cottus gobio.

Vochtige heide (4010)

In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver komt in de oeverzones van historische vennen zoals Snepkensvijver en het Lavendelven verspreid vochtige heide (4010) voor, in een mozaïek met oligotrofe wateren (3110, 3130), droge heide (4030), oligotroof overgangs- en trilveen (7140) en slenken in veengronden (7150). Het habitat is lokaal zeer mooi ontwikkeld met kenmerkende soorten zoals struikhei Calluna vulgaris, gewone dophei Erica tetralix, kleine zonnedauw Drosera intermedia en veenpluis Eriophorum polystachion.

Veenpluis langs Snepkensvijver. (Stein Temmerman).

Bij gebrek aan beheer is het merendeel van het habitat echter verbost met gagel Myrica gale en vergrast met pijpenstrootje Molinia caerulea. Om de successie terug te zetten worden er in dit LIFE+ project dan ook plagwerken voorzien. Hierdoor zullen zowel vochtige heide (4010) als het pionierhabitat slenken in veengronden (7150) zich kunnen herstellen.

Het herstel van de vochtige heide (4010) is een belangrijke stap om het habitat op grotere schaal te herstellen in mozaïek met andere Bijlage I-habitats. De unieke geomorfologische ligging van de keten van vennen nabij de Kleine Nete is uniek in Europa, daarom is het dan ook van groot belang dat de ven- en heidehabitats hersteld worden.

Droge heide (4030)

In het prioritair werkingsgebied vind men droge heide (4030) op podzolbodems in het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver. Het habitat komt voor in een mozaïek met duingrasland (2330) waarbij het voorkomen afhankelijk is van de profielontwikkeling van de bodem. Momenteel is het habitat door verbossing beperkt tot bermen, open plekken en kapvlaktes. Kleinschalige werken net buiten het projectgebied toonden aan dat in bestaande naaldhoutaanplanten droge heide met succes hersteld kan worden. Meerdere kensoorten van droge heide zoals struikhei Calluna vulgaris, kruipbrem Genista pilosa, stekelbrem Genista anglica en klein warkruid Cuscuta epithymum kwamen namelijk snel terug te voorschijn vanuit de zaadbank en hebben zich hervestigd.

Relict van droge heide op Heiberg. (Wout Opdekamp)

In LIFE Kleine Nete wordt er gepland om droge heide (4030) te herstellen met als doel een structureel netwerk van dit habitat te kunnen realiseren. Heel wat soorten (vooral fauna) typisch voor dit habitat staan namelijk zwaar onder druk en zijn vanwege habitatverlies en -fragmentatie op de Rode Lijst terecht gekomen.

Door het ontwikkelen van droge heide (4030) kan de natuurwaarde van het gebied verhoogd worden en kan de staat van instandhouding van dit habitat in het Natura 2000 netwerk van de regio (Landschap De Liereman, Vliegveld Malle, Tielenkamp- en heide, Grote Netevallei) versterkt worden.

Soortenrijke heischrale graslanden (6230+)

Momenteel komt heischraal grasland (6230+) niet tot nauwelijks voor in het werkingsgebied.

In wegbermen zijn er nog kleine restanten terug te vinden met o.a. hondsviooltje Viola canina, zandblauwtje Jasione montana en muizenoor Hieracium polisella.

In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver zijn er grote kansen om heischraal grasland (6230+) te herstellen. In het verleden werd er op de rand van de landduinen leem ontgonnen en uitgespreid over de schrale zandbodems om deze te verrijken. Hierdoor is er niet alleen een ven ontstaan met veenvorming maar ook heischraal grasland (6230+) op de omliggende gronden. De lokale verstoring van de bodem is nog zichtbaar aan de hand van de dominantie van adelaarsvaren Pteridium aquilinum. Het heischraal grasland is nadien echter opgeplant met naaldhout maar is herstelbaar door inrichtingsbeheer.
In de deelgebieden het Schupleer en de Kleine Netevallei is er kans voor habitatherstel op gronden die momenteel in landbouwgebruik zijn.

Voedselrijke ruigten (6430)

Voedselrijke ruigten (6430) worden in het prioritair werkingsgebied vertegenwoordigd door zowel het moerasspirea- als het harig wilgenroosje-verbond en zijn voornamelijk aan te treffen in het Schupleer en de Kleine Netevallei. Beide verbonden komen nog mooi ontwikkeld voor in hun natuurlijke standplaats, namelijk het dynamisch overstromingsmilieu. Hierdoor is er niet alleen een aanvoer van nutriënten maar ook een versnelde afbraak van de strooisellaag. Naast de natuurlijke standplaatsen is het habitat ook terug te vinden in verruigde voormalige graslanden die niet meer beheerd worden. Door overstromingen worden vanuit bestaande ruigten zaden en plantendelen aangevoerd.

Op plaatsen die overstromen komt het moerasspireaverbond voor met kensoorten zoals moerasspirea Filipendula ulmaria, echte valeriaan Valeriana repens, poelruit Thalictrum flavum en lange ereprijs Veronica longifolia. In de benedenloop van de riviervallei (deelgebied Kleine Netevallei) met zijn zwaardere bodems en zoetwater getijdewerking komt het verbond van harig wilgenroosje voor waar het zeldzame zomerklokje Leucojum aestivum groeit. De soorten van voedselrijke ruigten (6430) zijn aangepast aan dynamische milieus en kunnen zich op een natuurlijke wijze verspreiden in het landschap.

Moerasspirearuigte. (Jonas Dillen)

De afgelopen tien jaar is er door vrijwilligers onderzoek gedaan naar nachtvlinders. In het totaal zijn er 600 soorten waargenomen. Er is nog geen wetenschappelijk beoordelingskader maar de meeste nachtvlindersoorten geven informatie over de habitatkwaliteit en de uniekheid van het gebied. Eén van de soorten is poelruitspanner Gagitodes sagittata waarvan er twee populaties gekend zijn in Vlaanderen. Ook zijn er twee nieuwe soorten voor België gevonden, namelijk de moeras-w-uil Lacanobia splendens en de micro-nachtvlinder Monochroa divisella. Beide soorten vormen indicatoren voor oude intacte moerasgebieden en zijn zeer zeldzaam in Vlaanderen. De bovengenoemde soorten zijn gebonden aan voedselrijke ruigten (6430). De aanwezigheid van deze nachtvlinders en de zeer zeldzame flora zoals zomerklokje Leucojum aestivum en lange ereprijs Veronica longifolia benadrukken hoe uniek de voedselrijke ruigten (6430) van de Kleine Netevallei zijn in West-Europa. Het habitat krijgt echter op weinig plaatsen in Vlaanderen het beheer dat het eigenlijk verdient. Het grootschalig herstel van dit habitat is dan ook één van de belangrijkste prioriteiten binnen dit LIFE+ project.

Vanwege de hoge natuurwaarde van de voedselrijke ruigten (6430) in het prioritair werkingsgebied en de potenties voor herstel, vormt het grootschalig herstel van de voedselrijke ruigten een prioriteit. Het gebied is een belangrijke schakel in het Natura 2000 netwerk in de provincie Antwerpen en vormt voor een aantal bedreigde soorten een belangrijke stapsteen met gebieden zoals de Visbeekvallei, de Grote Netevallei en het Scheldeëstuarium.

Overgangs- en trilveen (7140)

Op de valleiflanken komt overgangs- en trilveen voor in de contactzone tussen kwelwater en regen- en/of oppervlaktewater. Het habitat kan onderverdeeld worden in verschillende subtypes op basis van de zuurtegraad en de voedselrijkdom van de omgeving.

In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver komt het subtype van zure tot zwak zure, mineraalarme, oligotrofe milieus voor. Het is ontstaan door menselijk ingrijpen. Na leemontginning om de omliggende schrale bodems te verrijken ontstond er een ven waarin spontane veenvorming is opgetreden. Het habitat is zeer verwant met actief hoogveen (7110) met het voorkomen van de unieke combinatie lavendelheide Andromeda polifolia, kleine veenbes Vaccinium oxycoccos en eenarig Wollegras Eriophorum vaginatum. Momenteel is het zeer mooi ontwikkeld maar herstelmaatregelen dringen zich echter op. Enerzijds moet er kleinschalig gekapt en gemaaid worden om de successie terug te zetten. Anderzijds kan het habitat nog uitgebreid worden met 4 ha door een aangrenzende voormalige weekendvijver en historische turfputten te ontslibben zodat ook hier het verlandingsproces kan herstarten.

Lavendelven. (Tomas Willems)

In de deelgebieden het Schupleer en de Kleine Netevallei komt daarentegen het subtype van zwak zure tot neutrale, licht mineraalrijke, oligo- tot mesotrofe milieus voor. Het ontwikkelt zich het best op de (historische) valleiflanken in de contactzone van regen-, oppervlakte- en grondwater. Deze graslanden werden vroeger gebruikt als beemd (nat hooiland) en kwamen op grote schaal voor in de Kleine Netevallei. Er was nog geen kunstmest en daarom waren deze graslanden -die onder invloed stonden van mineraalrijk grondwater en nutriëntenrijk oppervlaktewater- interessant als leverancier van veevoeder. Na de invoering van de kunstmest, was er geen interesse meer in de beemden en bleef er slechts een beperkte oppervlakte over van het habitat dat vroeger typerend was voor de Kempense riviervalleien.

Met name in de Kleine Netevallei komt het habitat zeer mooi ontwikkeld voor met soorten zoals waterdrieblad Menyanthes trifoliata, moeraskartelblad Pedicularis palustris, moeraswederik Lysimachia thyrsiflora en draadrus Juncus filiformis. Verschillende soorten van deze gemeenschap zijn in ons land sterk bedreigd waardoor het projectgebied dan ook van West-Europees belang is voor dit habitat. Hun aanwezigheid wijst er dan ook op dat er nog veel kansen zijn voor grootschalig habitatherstel. Samen met het herstel van voedselrijke ruigte (6430) vormt het herstel van overgangs- en trilveen (7140) dan ook één van de belangrijkste prioriteiten van dit LIFE+ project.

Slenken in veengronden (7150)

Slenken in veengronden bestaan uit pioniersgemeenschappen die voorkomen op plaatsen met naakt veen zoals droogvallende venoevers en plagplekken in vochtige heide. In het deelgebied de Heiberg-Snepkensvijver komt het habitat nog beperkt voor in mozaïek met oligotrofe wateren (3110, 3130), vochtige heide (4010), droge heide (4030) en oligotroof overgangs- en trilveen (7140). Eén van de kensoorten, witte snavelbies Rhynchospora alba, is nog terug te vinden.

Het pionierhabitat is echter zeer gevoelig aan successie. Indien er geen beheer of verstoring is, evolueert het naar vochtige heide (4010) en uiteindelijk naar Gagelstruweel. Door te plaggen in kansrijke zones voor herstel kan deze successie teruggezet worden.

Van nature is het areaal van slenken in veengronden (7150) in Vlaanderen beperkt tot de Kempen waar het habitat zeer zeldzaam is geworden. Het herstel is dan ook essentieel voor het duurzaam voortbestaan in Vlaanderen en West-Europa.

Broekbossen (91E0+)

In de beek- en rivierdalen van de Kleine Netevallei vind je natuurlijke broekbossen (91E0+), behorend tot de subtypen ruigte-elzenbos (Macrophorbio-Alnetum) en mesotrofe broekbossen (Carici elongatae-Alnetum). Historische broekbossen zijn zeldzaam en komen voor op locaties die te nat waren om te maaien. Naast de historische broekbossen komen er in het gebied broekbossen voor met variërende leeftijd die ontstaan zijn door verbossing van voormalige graslanden. Door overstroming en zoetwater getijdendynamiek worden zaden en plantendelen aangeleverd zodat de kenmerkende soorten zich relatief vlot hebben kunnen vestigen. Ondanks hun recentere leeftijd hebben ze reeds een hoge natuurwaarde die toeneemt naarmate hun leeftijd stijgt.

Broekbos, Tappelbos. (Jonas Dillen)

In de deelgebieden het Schupleer en de Kleine Netevallei komt het subtype mesotrofe broekbossen zeer mooi ontwikkeld voor met soorten zoals slangenwortel Calla palustris, dotterbloem Caltha palustris en moerasviooltje Viola palustris. Vanuit deze kernen is het mogelijk om het habitat te laten uitbreiden.

Het subtype ruigte-elzenbos komt vooral voor in het deelgebied de Kleine Netevallei op plaatsen die in het verleden onderhevig waren aan zoetwater getijdenwerking. Op deze plaatsen kwamen vroeger zachthoutooibossen voor. Na het wegvallen van de waterdynamiek zijn deze geëvolueerd naar broekbossen, gedomineerd door zwarte els Alnus glutinosa. In deze broekbossen zijn nog relicten terug te vinden van de vroegere getijdenwerking zoals het bedreigde zomerklokje Leucojum aestivum.

Het grootschalig herstel van dit habitat is dan ook een belangrijke prioriteit binnen dit LIFE+ project. Hierdoor wordt een schakel in het Natura 2000 netwerk in de provincie Antwerpen en vormt voor een aantal bedreigde soorten een stapsteen met gebieden zoals de Visbeekvallei, de Grote Netevallei en het Scheldeëstuarium.

TOP