Doelhabitats LIFE Landschap De Liereman
Psammofiele heide met Calluna- en Genista - soorten (2310) en Droge heide (alle subtypes) (4030)
Beide types worden samen beschreven omdat ze fytosociologisch gelijk zijn. In Noordwest - Europese heideterreinen is het onderscheid tussen beide wel te maken, maar in de Antwerpse Kempen niet.
Droge heide vormt een zeldzaam vegetatietype in Vlaanderen. Door habitatverlies (wijziging van ruimtelijke bestemming met industrie en woonzones) en intensivering van de landbouw is het areaal in de afgelopen eeuw meer dan gedecimeerd. Maar ook de resterende zones zijn bedreigd door bebossing (extensivering van beheer) of verbossing. Dat is ook het geval in Landschap De Liereman. Wat dit Landschap bijzonder maakt is de aanwezigheid van laatglaciale landduinen, die erg zeldzaam zijn. Enkel in de provincie Limburg komen ook nog complexen met landduinen voor. De meeste landduinen in Vlaanderen zijn het gevolg van Middeleeuwse verstuivingen. Droge heidevegetaties zijn eigenlijk beperkt tot natuurreservaten en militaire gebieden.
De echte waarde van het projectgebied ligt in het door elkaar en gecombineerd aanwezig zijn van verschillende fytosociologische gemeenschappen met naast het Genisto anglicae - Callunetum (2310 + 4030) ook het Spergulo - Corynephoretum (2330) en Nardetea - achtige vegetaties (6230).
Bovendien zijn de potenties voor kwaliteitsvolle heide en schrale graslanden (al dan niet op landduin) zeer groot en direct te realiseren.
Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen (2330)
Spergulo - Corynephoretumvegetaties zijn op Vlaams niveau uiterst zeldzaam. De neiging tot grootschalig beheer van droge heidecomplexen leidt vaak tot monotone 'purperen heide' en gaat ten koste van buntgrasvegetaties. Vooral op de landduinen van Landschap De Liereman, waar een kleinschalig beheer aan de orde is, zijn nog prachtige voorbeelden te vinden. Ondanks het feit dat het onderzoek naar bekermossen en aanverwanten nog maar fragmentair gebeurd is, is de gekende soortenrijkdom nu al hoog. Ook de aanwezigheid van de belangrijke kensoort voor de gemeenschap, Cladonia zopfiï, wijst op een hoogwaardige ontwikkeling. Vergelijkingen in de literatuur geven aan dat er in Nederland slechts enkele gebieden zijn, die echt veel beter doen.
Bovendien merken we dat enkele terreinen, die momenteel in omvormingsbeheer zijn, goed evolueren en de potentie hebben om hoogwaardige buntgrasvegetaties te worden. Ten slotte is het duidelijk dat het voorgestelde beheer binnen dit project voor de landduinen ongetwijfeld zal leiden tot een uitbreiding van dit vegetatietype. We kunnen daarom besluiten dat dit vegetatietype één van de toppers voor het gebied zal worden.
Noordatlantische vochtige heide met struikheide (4010)
Dit vegetatietype is nog heel wat zeldzamer in Vlaanderen dan droge heide. Omzetting naar landbouwgrond heeft geleid tot een enorm habitatverlies. Ontwatering en depositie van nutriënten hebben geleid tot een sterk kwaliteitsverlies. In Landschap De Liereman is het vegetatietype nog met een vrij grote oppervlakte aanwezig. Bovendien is de kwaliteit ervan nog zeer goed. De aanwezigheid van gentiaanblauwtje is in dat verband veelzeggend. Landschap De Liereman bevat één van de laatste levensvatbare populaties in Vlaanderen. Overigens is deze vlinder in heel Europa bedreigd.
Bovendien is de vegetatie hier vaak wat rijker dan elders in Vlaanderen en neigt ze naar de subassociatie 'orchietosum' met ondermeer Veenorchis. Daarnaast valt ook hier weer op hoe deze gemeenschap weer naast en door elkaar voorkomt met andere gemeenschappen. Hier zijn Sphagno - Rhynchosporetum en Erico - Sphagnetum magellanica de belangrijkste.
Daarom is deze gemeenschap belangrijk op Vlaams en zelfs Europees niveau en een absolute prioriteit!
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems (6230(+))
Heischrale graslanden zijn in heel het Europese laagland bijzonder zeldzaam geworden. In de noordelijke landbouwzone, ten noorden van het deelgebied De Liereman, komt één van de best ontwikkelde heischrale graslanden van Vlaanderen voor. Dit verleent het projectgebied een Vlaamse en Europese waarde. Hoewel elders in het Landschap de Liereman slechts relicten voorkomen zijn de potenties voor het herstel van heischrale graslanden kwalitatief en kwantitatief bijzonder hoog. Wellicht zijn tientallen hectaren te realiseren! Bovendien zijn de restanten belangrijk als genenreserve voor zeldzame soorten.
Slenken in veengronden (Rhynchosporion) (7150)
Het Rhynchosporion is, alleen al door de aard van de abiotiek, nog zeldzamer dan de Noordatlantische vochtige heide met struikheide, waar ze ruimtelijk bij aansluit. Fytosociologisch omvat ze in het Landschap twee gemeenschappen: Sphagno - Rhynchosporetum (Associatie van Veenmos en Snavelbies) en Erico - Sphagnetum magellanica (Associatie van Gewone dophei en Veenmos) Vooral de tweede gemeenschap is zeer zeldzaam en beperkt tot de grote en aaneengesloten hoogveengebieden. Het voorkomen van rood veenmos en hoogveen-veenmos is op Vlaams niveau zeer bijzonder. Ook op Europees niveau zijn dat belangrijke soorten. Er kan zondermeer gesteld worden dat deze vegetaties, naast het Spergulo - Corynephoretum het paradepaardje van het Landschap vormt!
Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflora) (3110)
Hoewel Littorellionvegetaties door gebrek aan beheer (bedreiging B3) verdwenen zijn uit het projectgebied (hierdoor is dit habitat ook niet opgenomen in de habitatdatabank van het Instituut voor Natuurbehoud) is het gebied potentieel van groot belang voor dit habitattype. De herstelkansen zijn zeer reëel. De voorziene eenmalige werken zullen duurzame kansen creëren voor dit habitat, waarbij ook Luronium natans fors zal profiteren, en waardoor het projectgebied van Vlaams belang zal worden voor Littorellionvegetaties met drijvende waterweegbree.
Verlandingsvegetatie met Galigaan (Cladietum marisci (7210)) met overgangen naar Ericion tetralicis (4010) en Rhynchosporion (7150)
Het Cladietum marisci (7210) is een habitat dat in minder dan tien gebieden in Vlaanderen wordt aangetroffen. Het projectgebied is met andere woorden van zeer groot belang voor dit zeer zeldzame habitat én binnen de Europese Unie. De overgangen tussen het Cladietum marisci en andere bijzondere Annex I habitats zoals Ericion - Rhynchosporoon (7150) vegetaties geven het projectgebied een extra meerwaarde.
Oude zuurminnende bossen met zomereik op zandvlakten (9190)
Het Betulo - Quercetum roborii is een gemeenschap, die vrij talrijk aanwezig is op zandgronden in Vlaanderen. Dit soort eiken - berkenbossen is meestal ontstaan als successievorm van onbeheerde droge heide of als secundaire successie na bebossing met grove den of andere naaldboomsoorten (soms na exploitatie, maar zeker bij Grove den als nevenetage). Echte oude bossen van dit type zijn in Vlaanderen een echte zeldzaamheid, als ze al niet geheel ontbreken. De gebruiksdruk vanaf de Middeleeuwen tot vandaag heeft het bosareaal tot quasi nul herleid. Uit recente studies in Nederland blijkt echter dat de heide van de 19e eeuw veel minder open was dan vandaag wordt aangenomen. Ook voor het projectgebied geeft de commentaar bij de Ferrariskaart aan dat het om een zeer open bosheide ging. Bovendien is het fytosociologisch moeilijk om oude bossen te onderscheiden van jonge omdat er weinig duidelijke oud - bosplanten voor dit bostype bestaan. De meest betrouwbare soort lijkt blauwe bosbes te zijn. Deze soort is in het Landschap De Liereman in heel wat bosgedeeltes aanwezig.
Veenbossen (91D0(+)) en alluviale bossen met zwarte els en gewone es (Alno pandion incanae) (91E0(+))
Het Betulion pubescentis (91D0+)) is een zeer zeldzaam bostype in Vlaanderen. Gezien de relatief grote oppervlakte in het Landschap en de plaatselijk hoge kwaliteit ervan mag gesteld worden dat dit bosgedeelte belangrijk is, zeker op Vlaams niveau. Het zuivere Alnion glutinosa incanae (91E0(+)) is beperkt in oppervlakte en situeert zich enkel in het westen van het gebied. Diverse kensoorten zijn goed vertegenwoordigd, maar deze gemeenschap is niet optimaal aanwezig. Toch mag verwacht worden dat dit type op deze plaatsen zich goed kan ontwikkelen, al zullen de vertegenwoordigers van meer voedselrijke omstandigheden hier minder gedijen. De verwachting is dat men eerder overgangen zal aantreffen met het Betulion pubescentis.