LIFE Nardus & Limosa

Antwerpen
Brussel
Afbeelding
banner_life-nardus-limosa
life-nardus-limosa
Soort
LIFE
Werking
Natuurbeheer

Inleiding

Nardus stricta, borstelgras, heischrale graslanden: een sterk bedreigd habitattype, dat vooral op de arme gronden in de Kempen nog te vinden is. Limosa limosa, grutto, weidevogels: een groep van vogels die de voorbije decennia sterk zijn achteruitgegaan. Ooit waren de twee onlosmakelijk met elkaar verbonden. In het huidige, door landbouw getekende, landschap lijken de twee echter met elkaar te conflicteren en wordt er steeds voor één van beiden gekozen. In LIFE Nardus & Limosa zullen we proberen de heischrale graslanden en de weidevogels opnieuw te herenigen.

Afbeelding
grutto_p_stusz11
Peter Stusz
Grutto

LIFE Nardus & Limosa is een samenwerking van zeven projectpartners. Gedurende zes jaar bundelen ze hun krachten om de doelen van het project te bereiken. Iedere partner heeft zijn eigen taak binnen het project.

Natuurpunt coördineert het project en zorgt samen met ANB (Agentschap voor Natuur en Bos), Stichting Brabants Landschap en Stad Turnhout voor uitvoering op het terrein. Zij gaan aan de slag in enkele van hun eigen gebieden om de natuur een flinke duw in de rug te geven. Ze worden bijgestaan door het ForNaLab (Labo voor Bos en Natuur) van de Universiteit Gent en Stichting Bargerveen, die het wetenschappelijke luik op zich nemen. Ze begeleiden de herstelwerken en voeren wetenschappelijk onderzoek uit.  Eurosite staat in voor netwerking met andere experts in weidevogel- en graslandbeheer in Europa.

Het Europese LIFE-fonds cofinanciert projecten in het Natura 2000-netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa. Dankzij de Europese steun kunnen de zeven partners samen aan de slag voor grootschalige natuurinrichtingen.

Meer info over het LIFE-programma van de Europese Unie vind je hier.
Meer info over het Natura 2000-netwerk vind je hier

 

Afbeelding
Projectteam LIFE Nardus & Limosa
Harm Schoten
Het projectteam

Landschap

De Noorderkempen neemt in Europa een prominente plaats in op het vlak van heide en vennen. Dit landschap kwam tot stand door de symbiose tussen mens en natuur.

Afbeelding
turnhoutsekempen
Rik Hendrix

Het ontstaan van dit prachtige open landschap ging hand in hand met de komst van nederzettingen in het gebied. Door de eeuwen heen werden de oorspronkelijke bossen ontgonnen en omgevormd tot een landbouwlandschap. De bewoners van de nederzettingen waren aangewezen op het heidelandschap met zijn arme bodems, ongeschikt voor akkerbouw. Om te overleven ontwikkelden ze dan ook aangepaste landbouwmethodes.

Overdag graasden schapen op de uitgestrekte heide buiten. ‘s Nachts overnachtten de schapen in een stal, de zogenaamde potstal. Men maaide en plagde heide om in de potstal te gebruiken. Plaggen is het verwijderen van de bovenliggende strooisellaag tot een zekere diepte. Zo ontstonden voedselarme bodems.

De verkregen stalmest werd gebruikt om de akkers rondom de nederzetting vruchtbaar te maken voor akkerbouw. Zo slaagden de bewoners van de heide erin zelf voedsel te voorzien. Daarnaast leverden de vochtige heide, vennen en venen door het steken van plaggen en turf de nodige brandstof voor andere doeleinden. Ook de verschillende planten van de heide zelf hadden vele functies. De struikheide werd bijvoorbeeld gebruikt als bezem, matrasvulling en zelfs als fundering voor wegen.

Zo ontstonden heel wat landbouwgemeenschappen die later uitgroeiden tot steden zoals Turnhout en Hoogstraten. De meest schrale zandgronden geraakten na een tijd uitgeput. Door de langzame ontginning en de beperkte ingrepen ontwikkelde een symbiose tussen mens en natuur en ontstond een heel nieuw landschap. Het heidelandschap was geboren. Deze geleidelijke ontwikkeling maakt dat heidegebieden deel uitmaken van ons cultureel erfgoed.

In de achttiende eeuw werd het heide- en vennengebied een grootschalige verkaveling in rechthoekige blokken opgedeeld. Op heel wat percelen moest later de heide wijken voor aanplant van dennen. Met de uitvinding van kunstmest in de twintigste eeuw raakte het potstalsysteem in onbruik en konden ook de arme gronden ontgonnen worden voor landbouw. De eens zo uitgestrekte heideterreinen komen sindsdien nog slechts sporadisch en versnipperd voor in het landschap en worden sterk beschermd.

Projectgebied

Het projectgebied bevat vijf verschillende deelgebieden, gelegen in de Kempen aan beide kanten van de grens.

  • Turnhouts Vennengebied
    Dit gebied bestrijkt zo’n 1000 ha in gemeentes Turnhout en Merksplas. Iets meer dan de helft van dit gebied wordt beheerd door Natuurpunt. Het landschap is zeer gevarieerd en bestaat uit heiden, vennen, graslanden, landduinen, bossen en meer. Dit wordt doorsneden akkers en weilanden in landbouwgebruik.
  • Weelde Kampheide
    Dit gebied wordt beheerd door ANB. Het sluit aan op het Turnhouts Vennengebied en ligt in Turnhout en Ravels. Het bestaat uit de graslanden van het militaire vliegveld van Weelde, omgeven door bossen en enkele heiden en graslanden. 
  • Laambeekse heide
    Dit gebied in de Limburgse Kempen is een onderdeel van militair domein Meeuwen-Helchteren. Het wordt beheerd door ANB. Het bestaat voornamelijk uit landbouwgraslanden en beboste zones en bevat een verbost ven. Het sluit aan op uitgestrekte heide- en landduinterreinen in de rest van het militaire domein. 
  • Regte Heide
    Dit gebied ligt in de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Het wordt beheerd door Stichting Brabants Landschap. Het is een aaneengesloten gebied van droge heiden, graslanden en bossen. 
  • Rovertse heide
    Dit gebied in provincie Noord-Brabant wordt beheerd door Stichting Brabants Landschap. Het bestaat voornamelijk uit naaldbossen met een centraal heideterrein. 

 

Kaart Projectgebieden

Doelstellingen

Met dit LIFE-project wil Natuurpunt vzw het Kempische landschap herstellen. De overgebleven heide, heischraal grasland en andere typische habitats, die nu sterk gereduceerd en versnipperd zijn, zullen door grootschalig herstel terug meer uitgestrekt en aaneengesloten zijn.

De ecologische doolstellingen voor het project:

  • Ontwikkelen van methodes voor herstel van heischraal grasland zonder de broedende weidevogels in gedrang te brengen. 
  • Grootschalig herstel van de sterk bedreigde heischrale graslanden (6230*) door afgraven en/of verschraling van weilanden op voormalige landbouwgrond. Hierbij wordt rekening gehouden met de weidevogels waar dit van toepassing is. Er wordt gemikt op een uitbreiding van het areaal met 255 ha.
  • Herstel van heischrale graslanden (6230*), duinheide (2310/2330) en vochtige heide (4010) door verwijderen van jong bos. 
  • Kwaliteitsverbetering van gedegradeerde heischrale gralsanden (6230*), duinheide (2310/2330) en vochtige heide (4010).
  • De kennis, opgedaan door het testen en implementeren van verschraling, delen met andere partners in het Natura 2000-netwerk

Andere doelstellingen:

  • Verbeteren van de waterberging in het Turnhouts Vennengebied om overstromingen in de stad Turnhout in de toekomst te vermijden.
  • Verbetering van de toegankelijkheid in het Turnhouts Vennengebied door aanleg een nieuwe wandelweg en het uitbouwen van bezoekerscentrum Klein Engelandhoeve.

Doelhabitats

Heischraal grasland

De focus van het project ligt op herstel van heischrale graslanden (6230*). Dit zijn soortenrijke grazige vegetaties op voedselarme bodems die gedomineerd worden door grasachtigen. Op de voedselarme bodems is de biomassaproductie eerder gering en komen gespecialiseerde soorten voor. Enkele typische plantensoorten zijn borstelgras, tandjesgras, tormentil, welriekende nachtorchis en liggend walstro. Heischrale graslanden zijn aantrekkelijk voor onder andere vlinders (bont dikkopje, hooibeestje), sprinkhanen (snortikker, knopsprietje) en reptielen (hazelworm, levendbarende hagedis) en zijn het oorspronkelijke habitat van allerlei weidevogels in Vlaanderen (grutto, wulp, kievit).

Heischraal grasland is een prioritair habitat omdat het de laatste decennia sterk is achteruitgegaan. Die trend is te wijten aan onder andere ontginning voor landbouwgrond, verzuring, verdroging, eutrofiëring, verbossing en te intensieve begrazing. Momenteel is het een van de meest bedreigde habitattypes in Vlaanderen en ook op Europese schaal is de oppervlakte sterk gereduceerd.

Andere

Op kleinere schaal omvat het project het herstel van enkele andere habitattypes:

Duinheide (2310) en duingraslanden (2330) zijn ijle vegetaties op droge zandbodems zonder profielontwikkeling. Dit soort bodems en de daarmee gepaard gaande vegetatie komt voor op open landduinen, waar invloeden als droogte en verstoring het ontwikkelen van een dichtere vegetatie verhinderen. De vegetatie bestaat uit dwergstruiken (struikhei, stekelbrem), grasachtigen (buntgras, fijn schapengras, zandzegge), éénjarige planten (heidespurrie, dwergviltkruid) en korstmossen. Deze habitats zijn rijk aan ongewervelden zoals bijen, roofvliegen en zandloopkevers. 

Vochtige heide (4010) is een dwergstruikenvegetatie op voedselarme zandgronden met permanent hoge grondwaterstand. Gewone dophei en struikhei zijn er de belangrijkste soorten. Daarnaast is er gewoonlijk een goed ontwikkelde moslaag aanwezig met veenmossen en levermossen. Andere typische soorten zijn veenpluis, moeraswolfsklauw, kleine en ronde zonnedauw en blauwe zegge.

Doelsoorten: "Weide"vogels

Het Turnhouts Vennengebied en de Regte Heide zijn belangrijke gebieden voor weidevogels. Jaarlijks passeren hier tientallen steltlopers, zoals bosruiters, kemphanen en regenwulpen om te rusten tijdens de trekperiode. Daarnaast zijn het belangrijke gebieden voor broedende weidevogels, zoals grutto, kievit en wulp. Tot slot is het gebied een van de laatste gebieden in België waar zwarte stern, korhoen en grauwe kiekendief gebroed hebben.

Afbeelding
kievit_p_stusz05
Peter Stusz
Kievit

Vóór de grote landbouwontginningen in de eerste helft van de 20e eeuw, kwamen de soorten die we tegenwoordig kennen als “weidevogels” voor in iets rijkere natte heidegebieden. In de gebieden van dit project waren dergelijke landschappen aanwezig. De meer kritische soorten, zoals korhoen en zwarte stern, waren er in die tijd al verdwenen door drainage van de laagten en verbossing van de heiden. De landbouw had in eerste instantie een positief effect op de overblijvende weidevogels. De toen nog lichte bemesting zorgde voor een rijker bodemleven en dus een groter voedselaanbod. Tot eind de jaren zestig konden grutto’s, kieviten en wulpen zich goed aanpassen aan de nieuwe situatie. Echter door intensifiëring van de landbouw, waarbij graslanden werden omgevormd naar akkers of steeds vroeger werden gemaaid, verdwenen de broedplekken van deze vogels. Dit gebeurde in het zandig deel van Vlaanderen, maar ook in de rest van Europa.

Dankzij het aangepaste weidevogelbeheer van natuurpunt zijn er nog steeds stabiele populaties van weidevogels aanwezig in de projectgebieden. Tijdens het project zal een groot deel van de graslanden in weidevogelbeheer weer worden omgezet in de oorspronkelijke heischrale graslanden. Dat wil zeggen dat er wordt teruggegaan naar een minder voedselrijke situatie, met dus minder bodemfauna. Hierdoor zal de dichtheid van weidevogels weer afnemen naar de oude situatie. Maar door uitbreiding van het geschikte areaal, zal de totale populatie behouden kunnen worden en mogelijk zelfs groeien. Ook wordt verwacht dat andere soorten zich opnieuw zullen vestigen. 

Afbeelding
wulp_p_stusz08
Peter Stusz
Wulp

Uitmijnbeheer: specifieke voedingsstoffen toevoegen om voedselarme bodem te creëren

In dit project wordt gefocust op het herstel van een zeldzaam type bloemrijke graslanden. Het gaat om de zogenaamde ‘heischrale graslanden’. Dit type graslanden kwam lang geleden veel voor in het Kempense landschap. Daar is echter nog zeer weinig van overgebleven met in heel Europa nog maar enkele fragmenten. Deze unieke natuur kan hersteld worden door de techniek van uitmijnen toe te passen.

De hoofdreden voor het verdwijnen van de bloemrijke graslanden is (over)bemesting. Deze zorgt voor een overaanbod aan voedingsstoffen in de bodem, zoals fosfaat, stikstof, kalium en andere stoffen. Hiervan profiteren maar enkele competitieve planten, voornamelijk grassen. Deze planten worden heel erg productief en vormen een dichte vegetatie waartussen andere, minder competitieve planten, geen kans meer krijgen om er te groeien. Het resultaat is een productief, maar zeer soortenarm grasland, vaak met niet veel meer dan één grassoort. De zeldzame soorten van voedselarme graslanden worden teruggedrongen tot de bermen, voor zover die nog intact zijn.

Verschraling door maaien en afvoeren

Om de biodiversiteit te herstellen moet het te veel aan voedingsstoffen dus uit de bodem worden verwijderd. Dit heet verschraling. Dit kan met behulp van de aanwezige vegetatie. Planten onttrekken voedingsstoffen uit de bodem wanneer ze groeien. Door ze regelmatig te maaien en het maaisel af te voeren, worden de opgenomen voedingsstoffen uit het grasland verwijderd. Op deze manier wordt het grasland geleidelijk voedselarmer en soortenrijker. 

De bovengenoemde techniek van maaien en afvoeren stuit echter op een grens. Sommige voedingsstoffen geraken eerder uitgeput dan anderen. Gewoonlijk zijn het fosfaten die in de grootste overmaat aanwezig zijn in bemeste graslanden en dus het moeilijkst te verwijderen zijn. Als er een tekort aan andere voedingsstoffen ontstaat, neemt de groei van de planten sterk af. Hierdoor gaat het verwijderen van de fosfaten die nog wel aanwezig zijn veel trager en kan volledig herstel van de bodem enorm lang duren. 

Voedingsstoffen toevoegen om voedingsstoffen te verwijderen

Om bovenstaande beperking op te lossen, bestaat een beheertechniek die op het eerste gezicht contradictorisch is: uitmijnen van fosfaat. Bij deze techniek worden voedingsstoffen toegevoegd  aan het grasland, iets dat bij natuurbeheer gewoonlijk ten stelligste wordt vermeden. Deze uitmijnstoffen bevatten de voedingsstoffen die zijn uitgeput. Op deze manier kan de productie van de vegetatie hoog blijven en worden de overgebleven fosfaten aan een hoger tempo verwijderd. Tijdens het proces van het uitmijnen is het grasland dus in een tijdelijke soortenarme toestand, maar de doelen kunnen veel sneller worden bereikt. Zo kan heischraal grasland op een haalbare termijn worden hersteld. Onderstaand schema geeft de verschillen tussen maaibeheer en uitmijnbeheer weer. 

Uitmijnen is in essentie een landbouwkundige techniek, maar er zijn een aantal fundamentele factoren waarin het verschilt met bemesting in de landbouw. Dit is logisch aangezien de doelen volledig verschillend zijn. Onderstaande vijf elementen onderscheiden een goed uitmijnbeheer van een landbouwbeheer. 

  1. Wetenschappelijke begeleiding

ForNaLab (Forest & Nature Lab) van Universiteit Gent volgt het uitmijnen in dit project van dichtbij op. Deze onderzoeksgroep is een autoriteit op vlak van uitmijnen. Er worden regelmatig bodem- en vegetatiestalen genomen. Deze stalen worden geanalyseerd om exact te weten hoeveel Voedingsstoffen er aanwezig zijn in de bodem en hoeveel er afgevoerd worden via de vegetatie. Op basis van de analyses kunnen ze exact berekenen hoeveel en welke uitmijnstoffen moeten worden toegevoegd en kunnen ze het proces bijsturen wanneer dat nodig is. 

  1. Samenstelling van de uitmijnstoffen

De juiste samenstelling van de uitmijnstoffen wordt nauwkeurig berekend, zodat enkel het nodige wordt toegevoegd. Er worden nooit voedingsstoffen toegevoegd die nog genoeg (te veel) in de bodem aanwezig zijn. Uitmijnstoffen bevatten dus nooit fosfaten, aangezien dat net de voedingsstof is die verwijderd moet worden. Dit in tegenstelling tot een klassieke bemesting, waarbij gewoonlijk steeds fosfaten worden toegevoegd, ook al zijn deze al in overmaat aanwezig.  

  1. Hoeveelheid uitmijnstoffen

Net als de samenstelling, wordt ook de hoeveelheid uitmijnstoffen zeer zorgvuldig bepaald. Er wordt telkens exact de hoeveelheid toegevoegd die de planten in dat jaar kunnen opnemen. Op deze manier worden de toegevoegde voedingsstoffen ook steeds terug verwijderd en blijven er geen overschotten achter in de bodem. 

  1. Lokale karakter

In tegenstelling tot klassieke bemesting, hebben de lokaal toegevoegde uitmijnstoffen geen effect op andere percelen. Doordat de exacte hoeveelheid toegevoegd wordt en alle voedingsstoffen weer worden afgevoerd, komen ze niet terecht in naburige percelen die mogelijk al goed ontwikkelde heischrale graslanden zijn. 

  1. Tijdelijkheid

Een laatste belangrijke factor is het tijdelijke karakter van het uitmijnbeheer. Uitmijnstoffen worden maar gedurende een welbepaalde termijn toegevoegd. Na enkele jaren uitmijnen zijn de gewenste concentraties van voedingsstoffen bereikt. Vanaf dat moment wordt nooit meer iets toegevoegd. Gedurende de uitmijnperiode is een grasland weinig soortenrijk, maar dankzij deze soortenarme periode kan daarna een prachtig bloemrijk (heischraal) grasland ontwikkelen. 

De vijf bovenstaande factoren zijn essentieel in een correct uitmijnbeheer en zorgen dat er, ondanks het toevoegen van voedingsstoffen, steeds minder voedingsstoffen in de bodem overblijven. Dit uitmijnbeheer wordt in samenwerking met enkele lokale landbouwers uitgevoerd in de verschillende projectgebieden. 

Een meer wetenschappelijke uitleg over bodemchemie en uitmijnen lees je in dit themanummer van Natuurfocus: https://www.natuurpunt.be/sites/default/files/documents/publication/natuur.focus_-_focus_op_biochemie.pdf

 

Schema uitmijnbeheer

© Joris De Raedt

Schematische voorstelling van uitmijnbeheer

Klik hier om de afbeelding te vergroten

Beheerdilemma: van 'Nardus OF Limosa' naar 'Nardus EN Limosa'

Verleden: Nardus EN Limosa, een vreedzaam samengaan

Tot het begin van de vorige eeuw werden weidevogels aangetrokken door de uitgestrekte heides en heischrale graslanden in de Kempen. Doortrekkende vogels gebruikten het landschap als rustplaats en foerageergebied. Soorten als grutto en kievit vonden er hun broedplaatsen in het gras en leefden er van insecten en bodemdieren. Ze hadden er voldoende ruimte waardoor er niet veel concurrentie was voor voedsel. Wat we nu kennen als “weidevogels”, waren in die tijd typische “heidevogels”. 

Heden: Nardus OF Limosa, het beheerdilemma

Door intensieve bemesting, omzetting naar landbouwland, bebossing en andere ingrepen is er weinig overgebleven van de heischrale graslanden. Weidevogels pasten zich zo goed mogelijk aan deze nieuwe situatie aan en gingen samenhokken op bemeste, hoogproductieve graslanden. In die graslanden zitten meer bodemdieren in de grond, waardoor de weidevogels in hogere dichtheden kunnen broeden. “Heidevogels” werden “weidevogels”. 

 

Schema weidevogels verleden en heden

Aangezien zowel heischrale graslanden als weidevogels sterk bedreigd zijn, willen we aan beide doelen werken. Ze lijken echter lijnrecht tegenover elkaar te staan.

Bij een conventioneel weidevogelbeheer wordt gefocust op het voedselrijk houden van de bodem. Daarvoor kan stalmest opgebracht worden. Het organisch materiaal zorgt voor een toename van het aantal regenwormen, die het voedsel zijn voor de volwassen weidevogels. Op die manier kunnen de vogels er dus in grote dichtheden blijven broeden, maar zal de vegetatie altijd soortenarm blijven. Het heischraal graslanddoel is allen maar verder weg.

Bij conventioneel graslandherstel ligt de focus op het verwijderen van voedingsstoffen uit de bodem, via verschralingsbeheer. Zo kunnen de zeldzame planten de plaats innemen van de monoculturen van competitieve grassen. De hoeveelheid voedsel voor weidevogels neemt echter af, waardoor ze slechts in veel lagere dichtheden kunnen voorkomen en op termijn zelfs verdwijnen. 

In de huidige situatie is dus een beheerdilemma ontstaan: gaan we voor grootschalig herstel van heischrale graslanden, of kiezen we voor behoud van de weidevogelpopulaties? Een hartverscheurende keuze! 

 

Schema beheerdilemma

Toekomst: Nardus EN Limosa, weer samengebracht

Waar steeds moet gekozen worden voor een van beide doelen, wordt in LIFE Nardus & Limosa geprobeerd om beide doelen weer samen te brengen. Om dat te bereiken zijn twee factoren van belang:

Ten eerste is een oppervlaktevergroting nodig. Door zo veel mogelijk percelen met intensieve landbouw, bos of ander ongeschikt broedgebied om te zetten naar extensieve graslanden, wordt de oppervlakte waarop de weidevogels kunnen broeden groter. Op deze manier kunnen we ons een verschralingsbeheer permitteren. De vogels zullen weer kunnen broeden in lagere dichtheden op een grotere oppervlakte, waardoor de totale populatie stabiel blijft.

Daarnaast wordt gestreefd naar een mozaïeklandschap. Niet alle graslanden zullen verschraald worden. Er wordt gestreefd naar een mozaïek van voedselrijke en voedselarme graslanden. Op de voedselrijkere delen, vinden de volwassen weidevogels nog steeds veel voedsel in de vorm van regenwormen. De voedselarme graslanden zijn dan weer interessant voor de weidevogelkuikens. Deze leven van bovengrondse ongewervelden, die veel meer worden aangetrokken door de bloemrijke voedselarme graslanden. Voor het beheer worden drie zones onderscheiden:

  • Broedzones: hierin wordt gefocust op regenwormen als voedsel voor de volwassen vogels. Er wordt dus niet verschraald. De huidige belangrijkste broedzones worden hiervoor gekozen.
  • Foerageerzones voor kuikens: hier worden heischrale graslanden hersteld om een bloem- en insectenrijke vegetatie te creëren. Daar vinden de kuikens meer voedsel. De verschraling gebeurt enkel buiten het broedseizoen, om de vogels niet te verstoren. De foerageergebieden liggen steeds in de buurt van de broedzones.
  • Randzones: dit zijn zones waarin geen weidevogels voorkomen, bijvoorbeeld omdat ze te dicht bij de bosrand liggen. Hier kan zonder gevaar voor de vogels intensief verschraald worden met heischrale graslanden als enige doel.

 

Schema weidevogels heden en toekomst

Kennisopbouw

In dit project wordt de techniek van verschraling toegepast (zie tabblad ‘Natuurherstel’). Dit creëert een mooie kans om extra onderzoek te doen over deze techniek. Twee onderzoekspartners (Universiteit Gent en Stichting Bargerveen) zijn betrokken in het project, zodat alle werken op een goede en wetenschappelijk onderbouwde manier kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast is dit project een unieke kans om de beperkte kennis fors uit te breiden. Naast ondersteuning zullen de partners dus ook aan kennisopbouw doen. Op die manier kunnen we veel leren dat ook voor toekomstig graslandherstel op andere plaatsen van belang kan zijn.

Verschraling

Wat betreft de kennis rond verschraling is het Labo voor Bos en Natuur van de Universiteit Gent een autoriteit in de Benelux. Met enkele doctoraten en thesissen over het onderwerp beschikken zij over de kennis en expertise om het verschralingsbeheer in het project te ondersteunen. Zij zullen de nodige bodemanalyses doen om te bepalen waar welke herstelmaatregelen het best genomen zullen worden. Door constante monitoring van afvoer van fosfaten kunnen zij de werken bijsturen waar nodig en zijn zij in staat om nuttige data te verzamelen. 
Logo ForNaLab

Voedselbeschikbaarheid voor weidevogels

Over het effect van verschraling op de voedselbeschikbaarheid voor weidevogels is zeer weinig geweten. Gezien de aanzienlijke populaties weidevogels in de projectgebieden is het wel van belang om dit van dichtbij op te volgen. Expert op dit vlak is Stichting Bargerveen. Zij zullen onderzoeken wat de effecten van verschillende hersteltechnieken op de condities voor weidevogels zijn. Op die manier kunnen we tot een optimale verschralingstechniek voor weidevogelgebieden komen. Indien een goed systeem kan worden ontwikkeld, zal het mogelijk zijn om deze ook toe te passen elders in Europa, waar de aanwezigheid van weidevogels graslandherstel bemoeilijkt. 
Logo Bargerveen

Kennis delen

Het combineren van graslandherstel met weidevogelbeheer is een vrij nieuw gegeven. Daarom willen we de kennis die we hierover vergaren tijdens het project optimaal kunnen delen. Ook zullen input en ervaringen van anderen van pas kunnen komen on dit project. Om optimaal kennis te kunnen verspreiden, wordt samen met Eurosite een ‘twinning’ over het onderwerp opgestart. Daarbij komen terreinbeheerders en onderzoekers uit heel Europa met elkaar in contact om wederzijds kennis te delen.
 Logo Eurosite

Nieuws

April 2023 - Natuurpunt gaat weer zelf bemesten: “Overgang van landbouwbeheer naar natuurbeheer” (Gazet Van Antwerpen)

Soortenarm grasland

Natuurpunt wil deze weilanden met één dominante grassoort... - (c) Eva DeCock

Soortenrijk grasland

… omtoveren in een heischraal grasland met veel meer biodiversiteit. - (c) Eva DeCock

Natuurpunt gaat opnieuw stikstof toedienen aan bepaalde gronden in het Turnhouts Vennengebied. Zo maken dominante grassen plaats voor bloemen en vogels. Wandelingen en een flyer moeten sensibiliseren. 

Lees het volledige artikel

Maart 2023 - Veelgestelde vragen over uitmijnbeheer

Uitmijnen is een relatief onbekende en complexe beheertechniek. Bovendien lijken stikstof en natuurherstel niet met elkaar te rijmen. Vanzelfsprekend werpt deze schijnbaar paradoxale beheertechniek vele vragen op. Op deze pagina vind je het antwoord op de veelgestelde vragen. 

Ga naar de veelgestelde vragenpagina

Januari 2023 - Schietveld van Helchteren wordt weer natter gemaakt: voor de natuur en om brandgevaar te beperken (VRT NWS)

 Laambeekven

Het militair domein in Houthalen-Helchteren wordt de komende jaren weer natter gemaakt. Dat is nodig omdat het grondwaterpeil er op sommige plaatsen een meter tot anderhalve meter is gezakt. Dat komt door de klimaatverandering maar ook door de vele kilometers aan afwateringsgrachten. Daardoor is veel waardevolle natuur verdwenen en is het brandgevaar toegenomen. 

Lees het volledige artikel

Januari 2023 - Na 150 jaar weer water in het Modderven (Natuurbericht)

Modderven

Het Turnhouts Vennengebied is een groot natuurgebied in het noorden van Turnhout, dat haar naam te danken heeft aan haar vele vennen. Op oude kaarten kan je zien dat er 200 jaar geleden meer dan 50 vennen te vinden waren. Nu zijn er nog maar 20 over. In samenwerking met onder meer The Coca-Cola Foundation wil Natuurpunt minstens de helft van deze vennen terugbrengen. In het najaar van 2022 is nog zo een ven hersteld: het historische Modderven. 

Lees het volledige natuurbericht

April 2022 - Uitmijnen: voedingsstoffen toevoegen om voedselarme bodem te creëren (Natuurbericht)

Heischraal grasland

In het LIFE-project Nardus & Limosa focust Natuurpunt op het herstel van een zeldzaam type bloemrijke graslanden in het Turnhouts Vennengebied. Het gaat om de zogenaamde ‘heischrale graslanden’. Dit type graslanden kwam lang geleden veel voor in het Kempense landschap. Daar is echter nog zeer weinig van overgebleven met in heel Europa nog maar enkele  fragmenten. Deze unieke natuur kan hersteld worden door de techniek van uitmijnen toe te passen. 

Lees het volledige natuurbericht

Februari 2021 - Herstelwerken op het Ravels Kamp (Natuurbericht)

Bremstruweel op het Ravels Kamp

Een dia uit 1981 van exact deze locatie toont het landschap dat we hier zullen herstellen (foto: Marc Smets)

Op dit moment zijn in het noordoosten van het Turnhouts Vennengebied grote inrichtingswerken aan de gang. De plaats van de werken, het zogenaamde Ravels Kamp, net ten noorden van het Langven, was historisch een zeer waardevol landduinenlandschap met een enorme biodiversiteit. Net als vele stukken natuur in de regio, ging ook dit stukje Kempisch landschap verloren als gevolg van een gebrek aan regelgeving, ruimtelijke ordening en natuurbescherming.

Lees het volledige natuurbericht

FAQ: Veelgestelde vragen over uitmijnbeheer

Uitmijnen is een relatief onbekende en complexe beheertechniek. Bovendien lijken stikstof en natuurherstel niet met elkaar te rijmen. Vanzelfsprekend werpt deze schijnbaar paradoxale beheertechniek vele vragen op. Op deze pagina vind je het antwoord op de veelgestelde vragen. 

Het probleem van fosfaat

Wat is fosfaat?

Fosfaat is een chemische stof die fosfor bevat. Het is één van de voedingsstoffen die in de bodem zit en gebruikt wordt door planten. De hoeveelheid fosfaat die een plant nodig heeft, verschilt sterk tussen verschillende plantensoorten. 

Andere voorbeelden van voedingsstoffen in de bodem zijn stikstof en kalium. 

Wat is het probleem met fosfaten?

Een overmaat aan fosfaten in de bodem zorgt ervoor dat snelgroeiende plantensoorten alle plaats innemen. Trager groeiende soorten krijgen hierdoor geen plaats en zonlicht meer. Het resultaat is een soortenarm grasland met voornamelijk algemene grassen. Bloemen en zeldzamere plantensoorten worden weggeconcurreerd. 

Afbeelding
Soortenarm grasland op fosfaatrijke bodem

Eva DeCock
Grasland met veel fosfaten
Afbeelding
Soortenrijk grasland op fosfaatarme bodem

Eva DeCock
Grasland met weinig fosfaten

Hoeveel fosfaat zat er oorspronkelijk in de bodem?

De bodem in de omgeving van Turnhout is van nature fosfaatarm. Vóór de landbouwontginning was de concentratie van fosfaat in de bodem zeer laag: tussen 2 en 12 mg fosfor per kg bodem

Hoeveel fosfaat zit er nu in de bodem?

Dit hangt af van het bodemgebruik in het verleden. Bodems die niet voor landbouw gebruikt zijn, bevatten nog ongeveer de oorspronkelijke hoeveelheid (2 tot 12 mg/kg). Bij bodems die gebruikt zijn voor landbouw varieert dit van 30 tot 170 mg fosfor per kg bodem, tot zo'n 15 keer de oorspronkelijke hoeveelheid.

Waar komt de overmaat aan fosfaten in de bodem vandaan?

Fosfaten in de bodem zijn het resultaat van (over)bemesting. Ze zijn in grotere mate aanwezig dan andere voedingsstoffen om de volgende redenen: 

 

  • De verhouding tussen fosfaten en andere voedingsstoffen in mest, is verschillend van de verhouding die planten opnemen. 
  • Fosfaten zijn sterk gebonden aan de bodem, waardoor ze niet kunnen wegspoelen (in tegenstelling tot andere voedingsstoffen). 

Waar situeert zich het probleem met fosfaten?

Fosfaten vormen een probleem in graslanden die in het verleden gebruikt zijn door landbouw en waar we nu de natuur herstellen.

Methode: wat is uitmijnen?

Wat is maaibeheer?

Bij maaien en afvoeren worden voedingsstoffen uit de bodem opgenomen door planten. Door te maaien en het maaisel weg te voeren, worden deze voedingsstoffen geleidelijk verwijderd. 

Waarom volstaat maaibeheer niet?

Maaibeheer onttrekt voedingsstoffen aan de bodem (zie voorgaande vraag). Hierdoor kan je voedingsstoffen als stikstof en kalium vrij snel uit de bodem verwijderen. Op een bepaald moment heb je nog zo weinig stikstof en kalium in de bodem, dat planten veel trager groeien. Hierdoor duurt het ook langer voor planten om de fosfaten, die in grote mate aanwezig zijn, uit de bodem te halen en om de gewenste concentratie fosfaten te bereiken. 

Wat is uitmijnbeheer?

Uitmijnbeheer lost het probleem met maaibeheer op (zie 2 voorgaande vragen). Door ontbrekende voedingsstoffen (stikstof en kalium) toe te voegen, blijven planten snel groeien en veel fosfaten opnemen. Op die manier kan de termijn voor bodemherstel sterk worden ingekort. 

Lees hier meer over uitmijnbeheer. 

Hoe lang duurt uitmijnen?

De duur van uitmijnen is sterk afhankelijk van de beginsituatie. Bij lagere fosfaatconcentratie kan dit op een drietal jaar. Bij hogere concentraties kan het soms tot twintig jaar of langer duren. In dat geval wordt er gekozen om niet uit te mijnen. 

Via maaibeheer (zonder bemesting) kan dit vier keer zo lang duren.

Welke meststoffen worden toegevoegd?

De meststoffen moeten stikstof en kalium bevatten, zonder fosfor. Daarom wordt er gewerkt met een mengsel van kunstmest:

  • Kalkamonsalpeter (KAS) voor stikstof
  • Patentkali of kaliumsulfaat voor kalium

Waarom gebruiken we kunstmest en geen dierlijke mest?

De gebruikte mest moet stikstof en kalium bevatten maar mag geen fosfaten bevatten. In dierlijke meststoffen zitten altijd fosfaten, en dat is net hetgene wat je wil verwijderen via uitmijnbeheer. 

Hoeveel stikstof wordt er gestrooid?

Dit is erg variabel. Het verschilt per perceel en per jaar. Het is afhankelijk van de concentraties van voedingsstoffen in de bodem en van de hoeveelheid grasgroei. Wetenschappers van de Universiteit Gent bepalen de hoeveelheden op basis van bodemstaalnames. We blijven daarbij steeds onder het wettelijk toegestane maximum. 

Wordt er rekening gehouden met stikstofdepositie?

Ja. De berekeningen houden rekening met de stikstof die neerdwarrelt uit de lucht. De depositie van stikstof is niet voldoende om de fosfaten te kunnen verwijderen. Daarom dienen we stikstof toe via kunstmest. 

Blijft er bij uitmijnen stikstof achter in de bodem?

Neen. Door een precieze hoeveelheid toe te dienen, zullen de planten alle stikstof weer opnemen. We strooien zelfs iets minder stikstof dan de planten kunnen opnemen. Op die manier heb je niet de maximaal mogelijke opbrengst, maar is het risico dat er stikstof achterblijft ook kleiner. 

Zijn er andere manieren om stikstof in de bodem te brengen?

Ja, dat kan met stikstofbindende gewassen (bijvoorbeeld klaver). Het gaat echter trager en is minder nauwkeurig. Het is ook moeilijk om deze gewassen in graslanden in te brengen. Deze techniek passen we experimenteel toe op enkele locaties. Op plaatsen waar bemesten verboden is, is dit de enige manier om uit te mijnen.  

Wat gebeurt er wanneer genoeg fosfaten verwijderd zijn?

Dan stopt het uitmijnen. Vanaf dan zetten we in op een regulier maaibeheer waardoor de graslanden biodiverser worden. 

Gezien de emissies in de nabije omgeving, is uitmijnen niet 'dweilen met de kraan open'?

Neen. Uitmijnen dient om fosfaat uit de bodem te halen. Fosfaat dat op naburige percelen wordt gestrooid, blijft daar lokaal aanwezig en komt niet of nauwelijks in de natuur terecht. Stikstof blijft wel een probleem, aangezien dat via de lucht en het grondwater in de natuur terechtkomt. 

Spelen de droge zomers een rol in het uitmijnbeheer?

Ja. Bij droogte is uitmijnbeheer minder succesvol. Omdat de planten bij droogte minder groeien, kunnen ze minder voedingsstoffen uit de bodem halen. Daar houden we rekening mee:

  • Geen uitmijning op de allerdroogste percelen
  • We dienen in droge zomers minder kunstmest toe aangezien de planten minder voedingsstoffen kunnen opnemen.
  • We zetten in op vernatting. Dat is belangrijk voor planten, dieren en mensen.

Wat is het verschil tussen uitmijnbeheer en klassieke bemesting voor landbouw?

We onderscheiden vijf belangrijke verschillen:

  1. Wetenschappelijke begeleiding: Universiteit Gent begeleidt het hele uitmijningsproces van begin tot eind. 
  2. Samenstelling van de meststoffen: we dienen stikstof en kalium toe, maar geen fosfor. Die stoffen zorgen ervoor dat de fosfaten uit de bodem verdwijnen. Bij landbouwbemesting is telkens nog fosfor aanwezig in de meststof, terwijl die al voldoende in de bodem aanwezig is.
  3. Hoeveelheid van de meststoffen: bij uitmijnen wordt nauwkeurig de hoeveelheid voedingsstoffen die nodig zijn. Bij een landbouwbemesting wordt gewoonlijk meer bemest dan nodig. 
  4. Lokale karakter: we zien er nauwkeurig op toe dat uitmijnen geen effect heeft op naburige percelen, voornamelijk door de hoeveelheid meststoffen aan te passen. 
  5. Tijdelijkheid: Uitmijnbeheer is eindig. De bemesting stopt wanneer de beoogde bodemconcentraties bereikt zijn.

Uitmijnen en landbouw

Wat zijn de nadelen voor de landbouw in de omgeving?

Geen. Uitmijnen gebeurt lokaal op percelen van Natuurpunt. Voor landbouwers verandert er niets. 

Wat zijn de voordelen voor de landbouw in de omgeving?

Er is een grote productie van gras met een goede voedingswaarde, zolang uitmijnbeheer aan de gang is. De landbouwers die onze graslanden maaien, hebben zo een mooie oogst die ze kunnen gebuiken voor o.a. veevoer. 

Bij  andere vormen van beheer (bijvoorbeeld maaibeheer), heeft  de grasopbrengst al snel geen waarde meer heeft voor landbouwers. Ook wanneer het uitmijnen stopt, zal het maaisel minder waardevol zijn.

Waarom mogen landbouwers niet meer bemesten en natuurbeheerders wel?

Dit is een grote misvatting. Voor landbouwers en natuurbeheerders geldt dezelfde bemestingswetgeving. 

Is de hoeveelheid stikstof die toegediend wordt bij uitmijning groter dan wat toegelaten is in de landbouw?

Neen. De mestwetgeving, die nodig is om het milieu te beschermen, geldt voor iedereen.

De impact van uitmijnbeheer

Brengt uitmijnen schade toe aan de natuur?

Neen. Er zijn geen nadelige effecten, indien het uitmijnbeheer nauwkeurig toegepast wordt . Bovendien wordt er enkel uitgemijnd op overbemeste percelen, waar nog geen natuur aanwezig is. De omliggende natuur zal hier geen invloed van ondervinden. 

Waarom wordt stikstof gestrooid in kwetsbare natuur?

Dit is een misvatting die de ronde gaat. Er wordt geen stikstof gestrooid in kwetsbare natuur. We mijnen enkel uit op overbemeste percelen. De omliggende natuur zal geen impact ondervinden van het uitmijnbeheer. 

Waarom wordt stikstof toegevoegd, terwijl er te veel stikstof is?

Er valt veel stikstof uit de lucht. Ze is erg schadelijk voor kwetsbare natuur, zoals heide, vennen of voedselarme graslanden. Planten en dieren overleven al die stikstof niet. (Lees hier meer over de impact van stikstofdepositie op natuur.) 

Wanneer we uitmijnen, doen we dit nooit in deze gevoelige natuur. Het gebeurt in soortenarme graslanden waar de natuur in het verleden al is verdwenen. Na het uitmijnen kan er terug kwetsbare natuur ontwikkelen en zal er nooit meer stikstof worden toegevoegd. 

Is uitmijnen schadelijk voor onze gezondheid?

Neen. Uitmijnen heeft geen impact op onze gezondheid. De kunstmest die wij gebruiken is dezelfde als voor voedselproductie. Bovendien nemen de planten alle meststof op, waardoor het geen invloed heeft op mens en dier.

Wetenschappelijke begeleiding

Is uitmijnen een wetenschappelijk onderbouwd proces?

Ja. Er werd al veel onderzoek gedaan naar uitmijnbeheer. 

Wordt het uitmijnen wetenschappelijk opgevolgd?

Ja. Het Labo Voor Bos en Natuuronderzoek van de universiteit Gent is specialist in uitmijnbeheer. Zij zijn bij het project betrokken voor wetenschappelijke begeleiding. Ze ondersteunen Natuurpunt op verschillende vlakken: 

  • Bepalen van de concentraties aan voedingsstoffen in de bodem
  • Meting van de afvoer van voedingsstoffen via de vegetatie
  • Berekening van de uitmijnmethode (hoeveelheiden meststof, data bemesting e.d.)
  • Bijkomend onderzoek over uitmijnen

Hoe weten we hoeveel stikstof moet worden toegevoegd?

De  onderzoekers van de Universiteit Gent berekenen de nauwkeurige hoeveelheid. Ze berekenen dit  op basis van de bodemconcentraties en de plantengroei. Ook de afvoer van voedingsstoffen via vegetatie wordt gemeten, om te kunnen bijsturen indien nodig. 

Wordt de afvoer van voedingsstoffen opgevolgd?

Ja. Universiteit Gent neemt bij iedere maaibeurt een reeks stalen van de gemaaide vegetatie. Ze meten hoeveel voedingsstoffen (fosfaat, stikstof, ...) dit maaisel bevat. Daarmee kunnen ze achterhalen hoeveel voedingsstoffen afgevoerd worden .

Herstel van vegetatie

Wat is het doel van uitmijnen?

Het doel is om biodiverse en bloemrijke graslanden te herstellen, meer bepaald van het type 'heischraal grasland'. Dit is een soort van grasland dat typisch is voor de Kempen. Het groeit op voedselarme bodems en bevat veel orchideeën, klokjesgentianen en andere mooie en bijzondere planten. Het is ook belangrijk voor insecten, vogels en ander leven. 

Momenteel is er nog weinig heischraal grasland over, door overbemesting en bebossing. 

Lees hier meer over heischrale graslanden

Waarom zie ik geen verandering in de graslanden?

Tijdens het uitmijnbeheer zie je geen verandering in de vegetatie. De veranderingen gebeuren ondergronds en zijn dus niet zichtbaar. Pas wanneer de juiste concentraties van voedingsstoffen bereikt zijn in de bodem en het uitmijnbeheer wordt stopgezet, begint de verandering van de plantengroei. 

Staat je vraag er niet tussen?

Aarzel niet om contact op te nemen en je vragen te stellen.

In English

The habitat type Species-rich Nardus grasslands on siliceous substrates in mountain areas (and submountain areas in Continental Europe) (6230*) is a priority habitat type in the Habitats Directive. In all biogeographical regions it was assessed in 2012 as being in an unfavourable-bad conservation status, including in the Netherlands and Belgium.

Nardus-grasslands (named after the characteristic matgrass, Nardus stricta) are restricted to nutrient-poor sandy soils with a little loam, making them slightly more rich than heathlands. The specific environmental conditions favour rare species, many of which are protected by the Habitats and Birds Directives. One iconic example is the bird species black-tailed godwit (Limosa limosa).

However, both the wet and dry variants of this habitat type and its characteristic species are under threat. Key pressures include habitat loss and fragmentation, eutrophication and acidification due to nutrients from agriculture, transport infrastructure and industry. Historically, the management practices applied (mostly in nature reserves) to maintain or restore the grasslands include mowing and grazing. However, restoration of the habitat type from intensively-used agricultural land is more challenging, with mowing alone being insufficient. Removal of the top soil layer, holding excessive amounts of phosphate, is relatively destructive in terms of soil biodiversity, seed bank and breeding grassland birds. Recent attempts have implemented phosphorous-mining (P-mining). By adding nutriënts to the fields to be converted, biomass production is increased and a boost is given to extract phosphorous by mowing and removing the biomass. This is expected to speed up nutrient reduction. A downside of the practice is that it may disturb breeding birds.

Objectives

The main goal of the LIFE Nardus & Limosa project is the cross-border restoration of meadow-heathland systems that are rich in Nardus grasslands. The five project areas are the best areas in the Campine region in the Netherlands and Belgium where somewhat nutrient-richer heath systems occur, with abundant grassland and meadow bird populations. The project focuses on studying, testing and implementing a P-mining method that takes breeding birds into account. The restoration of Nardus-grassland through this and other methods should also benefit other grassland and heathland habitat types.

The key objectives of the project are to:

  • develop new methods to restore species-rich Nardus-grasslands from former agricultural land without losing the breeding meadow birds;
  • restore a large area of Nardus-grasslands by implementing the new methods;
  • contribute to the restoration of inland dune grasslands, wet heaths, and to a more limited extent dry heaths, oligotrophic waters and mire habitats, favoured by a diverse hydrology, geomorphology, and soil as a result of the restoration of the Nardus-grasslands;
  • implement a nature-based water retention feature to protect the city of Turnhout from flooding; and
  • share the knowledge from testing and implementing the P-mining with other site managers within the Natura 2000 network.

Expected results

  • a study on the optimal restoration management of the habitat type Species-rich Nardus grasslands on siliceous substrates in mountain areas (and submountain areas in Continental Europe) without affecting typical meadow birds;
  • a study of the effects of P-mining on the food of meadow birds;
  • restoration of 212 ha of Nardus-grassland, 43 ha of dry sand heaths/inland dunes and 5 ha of wet heath by P-mining;
  • increased numbers of the Birds Directive Annex I species nightjar (Caprimulgus europaeus) and woodlark (Lullula arborea);
  • restoration of 60 ha of inland dune grasslands and 5 ha of wet heaths at Laambeekse Heide by removing young forest;
  • restoration of 12 ha of Nardus-grasslands and 3 ha of Inland dunes with open Corynephorus and Agrostis grasslands by removing young forest, and 2 ha of Nardus-grassland by sod-cutting of degraded habitat at Turnhouts Vennengebied;
  • restoration of 4 ha of Nardus-grassland and 26 ha of inland dune grassland habitats at Rovertse Heide by removing young forest;
  • restoration of 3 ha of Nardus-grassland by removing young forest, 4 ha of Nardus-grassland and 26 ha of wet heaths by sod-cutting, and 8.6 ha of inland dune grasslands by focused management of degraded habitat at Regte Heide; and
  • implementation of a nature-based water retention feature at Turnhouts Vennengebied.

Furthermore, the project will contribute to the following EU policy objectives:

  • direct implementation of the EU Habitats Directive and EU Birds Directive through habitat restoration;
  • implementation of the EU Biodiversity Strategy to 2020, Target 1 (Protect species and habitats) and Target 2 (Maintain and restore ecosystems). Ecosystem services may also be improved, including better resilience to climate change, increased carbon sequestration and reduced greenhouse gas emissions, increased water retention and local flood prevention, and increased recreational value;
  • indirect contribution to the objectives of the EU Water Framework Directive through better groundwater quality by extracting excess phosphate; and
  • indirect contribution to the EU adaptation strategy to climate change, through some of the ecosystem services listed above.

Target habitat types

  • 2320 - Dry sand heaths with Calluna and Empetrum nigrum
  • 2330 - Inland dunes with open Corynephorus and Agrostis grasslands
  • 4010 - Northern Atlantic wet heaths with Erica tetralix
  • 6230* - "Species-rich Nardus grasslands, on silicious substrates in mountain areas (and submountain areas in Continental Europe)"

Contact

Wil je graag meer weten over het project of heb je specifieke vragen, dan kan je de projectcoördinator contacteren: 

Jef Hendrix
[email protected]
+32(0)491-15 82 80