LIFE Vochtig Haspengouw

Antwerpen
Brussel
Afbeelding
life_vochtig_haspengouw_-_header
LIFE Vochtig Haspengouw
Soort
LIFE
Werking
Natuurbeheer

Inleiding

In Widooie bij Tongeren ontspringt de Mombeek. Het is een typische laaglandbeek, gevoed door verschillende bronnen. Ze stroomt noordwaarts door Borgloon, Kortessem en Hasselt en mondt uit in de Herk die op zijn beurt naar de Demer stroomt.

De valleien van de Mombeek en van de Demer vormden steeds een belangrijke plek voor mens, dier en plant. Ze evolueerden sterk doorheen de tijd. Het reliëfrijke landschap en de verschillende bodemtypes in het projectgebied liggen aan de basis van de aanwezigheid van een brede waaier aan een uitzonderlijke variatie aan bijzondere habitats en soorten van de Europese habitatrichtlijn.

De vruchtbare Haspengouwse leembodem rondom de beken, werd vroeg in cultuur gebracht. Ongeveer 7000 jaar geleden begonnen de eerste streekbewoners het aanwezige bos te rooien. Vanaf hun komst begon de metamorfose. De bewoning was geconcentreerd in dorpen omgeven door hoogstamboomgaarden met hagen. De beekvalleien waren in gebruik als grasland, waarbij een belangrijk deel werd gehooid. Er ontstond een relatief open akkerlandschap op de drogere delen en een beemdenlandschap met hooiland in de valleien. 

Het ontstaan van grootschalige landbouw en dito methoden na WOII maakte een einde aan dit karakteristieke landschapsbeeld. Door ontwatering, eutrofiëring en het verlaten van de hooilanden verruigden de valleien en daalden de natuurwaarden. Het omringende landschapsbeeld veranderde: akkerbouw en fruitteelt werden intensiever. De bebouwing nam toe, hoogstamboomgaarden maakten plaats voor laagstamboomgaarden. 

De valleien werden voor een groot deel beplant met populieren, de Mombeek met zijbeken werden uitgediept en rechtgetrokken. In de beemden werden greppels aangelegd. 

Maar de twee beekvalleien hebben nog steeds een uitzonderlijke natuurwaarde. Daarom werden grote delen van de Mombeek- en de Demervallei aangeduid als gebied in het Natura 2000-netwerk van belangrijke natuur in Europa. 

Om die mooie en diverse natuur in Haspengouw te herstellen, behouden en uit te breiden loopt sinds september 2012 het project LIFE Vochtig Haspengouw. 

Dankzij het LIFE-project kan Natuurpunt zeldzame soortenrijke valleibossen en top schraalgraslanden herstellen in Europees beschermde gebieden. Het projectgebied strekt zich uit over de vallei van de Mombeek met Keiberg, Zammelen, Nietelbroeken en Mombeekvallei, de vallei van de Demer met de Demerbronnen, Wijngaardbossen, Munsterbos, Dorpsbemden, Kevie en de Molenbeemden.

In  het prioritair werkingsgebied onderscheiden we drie deelgebieden:

 Projectgebied LIFE Vochtig Haspengouw

 

Lees hier het laatste nieuws over LIFE Vochtig Haspengouw

Natuur en landschap

Het reliëfrijke landschap en de verschillende bodemtypes liggen aan de basis van de aanwezigheid van een brede waaier abiotische milieus in het projectgebied. Ze zorgen voor een uitzonderlijke variatie aan bijzondere habitats en soorten van de Europese habitatrichtlijn.

Daarnaast speelde ook de mens doorheen de geschiedenis een belangrijke rol in de landschapsvorming in de valleien van de Mombeek en de Demer. Vochtige weilanden, boomgaarden en bossen vormen een afwisselend landschap in het glooiende reliëf van de valleien van de Mombeek en de Demer.

Nu zien we een sterk variërend landschap. De beken meanderend door het landschap meanderen tussen de hooilanden en boomgaarden. Maar ook rechtgetrokken en uitgediepte beken. Er is een algemene achteruitgang van kleinschalig landschap.
Andere opvallende landschappelijke wijzigingen zijn de toenemende verstedelijking en versnippering van het landschap, een sterke stijging van het aantal grote akkers en intensieve graslanden en de verbreding van het Albertkanaal met de depositie van de vrijgekomen grond ter hoogte van de Branderij (sterk opgehoogde zone).

Evolutie van Bossen en kalkgraslanden van Vochtig haspengouw en de Jekervallei en bovenloop van de Demer
De eerste twee deelgebieden Bossen en kalkgraslanden van Vochtig haspengouw en de Jekervallei en bovenloop van de Demer kenden een gelijkaardige evolutie.

De vruchtbare Haspengouwse leembodem werd vroeg in cultuur gebracht. Ongeveer 7000 jaar geleden begonnen de eerste streekbewoners het aanwezige bos te rooien. Vanaf hun komst begon de metamorfose: het oerbos dat de streek bedekte werd geleidelijk omgevormd tot landbouwgrond. Tijdens de Romeinse periode zette deze tendens zich verder.
De terugval van het bevolkingsaantal tijdens de Frankische periode, 4de tot 9de eeuw onderbrak deze evolutie tijdelijk. De behoefte aan landbouwgrond verminderde en het bos breidde zich terug uit.

Vanaf de tiende eeuw werd opnieuw meer bos gerooid. Op de droge delen vond je een relatief open akkerlandschap en een beemdenlandschap met hooiland in de valleien. De bewoning was geconcentreerd in dorpen en in de kerndorpen van de minder vruchtbare valleigebieden omgeven door hoogstamboomgaarden met hagen. De beekvalleien waren in gebruik als grasland, waarbij een belangrijk deel werd gehooid.

Na 1850 hielden de landbouwers meer rekening met het economische rendement van hun grond. De aanplant van hoogstammige fruitbomen verhoogde het rendement van de weiden.

Het ontstaan van grootschalige landbouw en dito methoden na WOII maakte een einde aan dit karakteristieke landschapsbeeld. Ontwatering en eutrofiëring leidden tot een algemene verruiging van de valleien en daling van de natuurwaarden. Het landschapsbeeld veranderde: akkerbouw en fruitteelt werden intensiever, laagstamboomgaarden verschenen. De bebouwing nam toe, hoogstamboomgaarden verdwenen op grote schaal na de piek rond 1950.

De valleien werden nu economisch bekeken. De mens beplantte ze voor een groot deel met populieren, de Mombeek met zijbeken werden uitgediept en rechtgetrokken. In de beemden werden greppels aangelegd.

Nu zien we een sterk variërend landschap waar de beken door het landschap meanderen tussen de hooilanden en boomgaarden afgewisseld met stukken rechtgetrokken, uitgediepte beken. Er is een algemene achteruitgang van kleinschalig landschap

Andere ingrijpende landschappelijke wijzigingen zijn de toenemende verstedelijking/ versnippering van het landschap, een sterke stijging van het aantal akkers en intensieve graslanden en recent de verbreding van het Albertkanaal met de depositie grond ter hoogte van de Branderij (sterk opgehoogde zone).

Doelstellingen

Met dit LIFE-project wil Natuurpunt vzw de bedreigingen voor de natuurwaarden in Haspengouw aanpakken.

In Haspengouw zijn er nog tal van soortenrijke relicten aanwezig, die het kerngebied vormen voor vele van deze habitats. Zonder ingrijpen zullen ook deze echter verdwijnen. Een grondige herinrichting zal deze relicten uitbreiden tot een duurzaam aaneengesloten kerngebied, wat voor een gunstige staat van instandhouding van deze biotopen zal zorgen.

De ecologische doelstellingen voor het project:

  • Herstel van relictbossen op alluviale grond (91E0+), met overgangen naar Eiken-Haagbeukenbos (9160) (circa 20 ha)
  • Herstel van waardevol laaggelegen, schraal hooiland (6510)
  • Herstel soortenrijke schraalgraslanden en ruigten (6430) (circa 15 ha)
  • Herstel en uitbreiding van grasland met heide op kalkhoudende bodem en kleibodem (6410)
  • Herstel en uitbreiding van heidehabitats (natte heide, 4010 en droge heide, 4030).
  • Uitbreiden van de oppervlakte oude zuurminnende bossen met Zomereik op zandvlakten (9190) in het Munsterbos.
  • Lokaal herstel van de hydrologie

Een belangrijk element van het habitatherstel is streven naar landschappelijke verbondenheid. De gerealiseerde habitats komen niet op zichzelf voor maar maken deel uit van een complex van waardevolle natuur die voorkomt op de volledige droog-nat gradiënt van het beekdallandschap. Vele soorten maken gebruik van het netwerk van verschillende habitats. Het herstel op landschapsniveau is een enorme verbetering van de kwaliteit van de leefgebieden.

Zonder draagvlak zijn de bovenstaande doelstellingen niet haalbaar. Daarom is naast de ecologische doelstellingen de betrokkenheid van de omwonenden en bezoekers een belangrijke doelstelling. Enerzijds worden de mogelijkheden voor zachte recreatie uitgebreid. Anderzijds werkt Natuurpunt aan de socio-economische verankering van het projectgebied. Landbouwers worden betrokken bij de uitvoering van het beheer en de wandelpaden worden afgestemd op de lokale horeca. Zo geeft het project een impuls aan de lokale economie.

Projectgebied

 

 

Doelhabitats

Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (91E0+), met overgangen naar eiken-haagbeukenbos (9160)

Het projectgebied kent een grote oppervlakte bos (en verbossing). Alle deelgebieden van het projectgebied zijn opgebouwd rond beekvalleien waar de alluviale bossen van 91E0+ wijd verspreid voorkomen. Enkel in de Wijngaardbossen komen zij niet of nauwelijks voor; het grote boscomplex hier is een eiken-haagbeukenbos (9160). In alle andere deelgebieden komt het habitat voor, soms goed ontwikkeld maar ook vaak gedegradeerd onder populierenaanplant.

De broekbossen en vogelkers-essenbossen zijn binnen het gebied het vegetatietype dat relatief de grootste oppervlakte inneemt (behalve in Dorpsbeemden). Historische broekbossen zijn zeldzaam en komen voor op locaties die te nat waren om te maaien. Naast de historische broekbossen komen er in het gebied ook broekbossen voor met variërende leeftijd, die ontstaan zijn door verbossing van voormalige graslanden. Ondanks hun recentere leeftijd hebben ze reeds een hoge natuurwaarde die toeneemt naarmate hun leeftijd stijgt. Vanuit deze kernen is het mogelijk om het habitat uit te breiden.

In het Wijngaardbos en de Demerbronnen behoren de bossen stroomopwaarts van de Baversstraat allen tot de habitat 91E0+, maar de ontwikkelingsgraad is variabel. Door rechttrekking en uitdieping van de Demer zijn de vegetaties er soms ruiger in dit deel van het van nature erg natte valleideel. Verder stroomafwaarts (Papenbos) zijn de bossen ook erg nat van karakter, hoewel de massale aanwezigheid van grote brandnetel onder de boomlaag van zwarte els verdroging verraadt. Dotterbloemen vallen hier plaatselijk op door hun hoge aantallen. Bossen met de typische uitbundige voorjaarsflora met veel bosanemoon en slanke sleutelbloem vinden we eerder in de Molenbeemden. In Keiberg is er dan weer een goed ontwikkeld alluviaal bos aanwezig langs de beek, waar door de kalkrijke kwel bronbosvegetaties voorkomen met o.a. reuzenpaardenstaart, bittere veldkers en pluimzegge. De vele populieren leggen echter een hypotheek op de kwalitatieve uitbreiding van het habitat. In Zammelen zijn er momenteel slechts beperkte oppervlaktes van alluviaal bos aanwezig.

Eén van de hoofddoelen van het project is de kwaliteit van de bossen te behouden en het netwerk aan goed ontwikkeld alluviaal bos uit te breiden. Ontwikkeling van nieuw bos zal vooral vanuit populierenaanplanten mogelijk zijn. Selectieve omvorming op plaatsen die aansluiten aan de bestaande kernen of op plaatsen waar nu reeds bosflora aanwezig is, leidt tot een goede kans op snel resultaat. Ook het lokaal wegwerken van drainage en andere ingrepen in herstel van de waterhuishouding leveren een belangrijke bijdrage voor herstel van alluviaal bos.

De maatregelen voor het herstel van dit habitat zijn belangrijk omdat het projectgebied zich onderscheidt door het voorkomen van zowat alle subtypes van goed ontwikkeld alluviaal bos, gaande van permanent natte zure bossen tot bossen met zeer rijke voorjaarsflora op door kalkrijke kwel gevoede leembodem.

Eiken-haagbeukenbos komt vooral voor op de lemige bodems in het zuidelijke deel onder andere in de deelgebieden Nietelbroeken, Wijngaardbossen, Keiberg, Zammelen, in de Demerbronnen Noord en in beperkte oppervlakte in Munsterbos.

Voorkomende kensoorten zijn zomereik, haagbeuk, zoete kers, daslook, bosanemoon, boszegge, gele dovenetel en slanke sleutelbloem. Er komt ook muskuskruid, reuzenzwenkgras, boswederik en paarbladig goudveil voor.

Laaggelegen, schraal hooiland (6510)

Tot halverwege de 20e eeuw bestond een zeer groot deel van de valleigronden uit hooiland. Door het eeuwenlang toepassen van deze gebruiksvorm komen goed ontwikkelde hooilandvegetaties voor. De hooilanden bevatten o.a. vegetaties van de types van de vochtige venige graslanden, van de heischrale graslanden en van het ganshaververbond, wat de graslanden zijn die het habitat 6510 vertegenwoordigen. Glanshavergraslanden komen op verschillende bodemtypes voor, maar de graslanden waarop de typische kensoorten voorkomen (groot streepzaad, goudhaver, margriet, …) zijn sterk gebonden aan de zandleem- en leemstreek. Het projectgebied is daarom erg belangrijk voor dit habitattype.

Uitermate goed ontwikkelde vormen van het glanshaververbond komen voor in Nietelbroeken, Mombeekvallei, Zammelen en Keiberg. Door het erg schrale karakter en doordat meerdere van de percelen op hellingen liggen, zijn er vaak overgangen naar andere habitattypen. Ook in de Dorpsbemden, de Wijngaardbossen en de Molenbeemden komen nog goed ontwikkelde glanshavergraslanden voor. Opmerkelijk is de goede vertegenwoordiging van de vrij sterk achteruitgaande soorten knolsteenbreek en grote ratelaar. Daarnaast vinden we o.a. knoopkruid, groot streepzaad, gewone margriet, goudhaver, beemdkroon en gewone agrimonie als aspectbepalende soorten.

Verspreid in het projectgebied liggen uitstekende kansen om voormalig hooiland te herstellen door omvorming vanuit verruigde of beplante percelen of door het maaibeheer op verwaarloosde terreinen opnieuw op te starten. Concreet gebeurt in het deelgebied Munsterbos herstel van schraal grasland door het voormalige beheer van maaien en afvoeren terug op te starten. De kansen voor dit habitat hangen sterk af van beheerinspanningen van terreinbeherende verenigingen door het verdwijnen van het maai-afvoerbeheer zonder bemesting als landbouwbeheervorm.

Voedselrijke ruigten (6430)

De vochtige ruigten in het projectgebied (Filipendulion (6430)) ontstonden veelal als gevolg van het verlaten van en het stopzetten van het beheer van natte graslanden. Natte ruigtes komen voor in de overgang van de hooilandpercelen naar struweel en bos, in de percelen zelf maar ook als lijnvormig element bij waterlopen. ‘s Zomers uit zich dat in het typische uitbundige bloeiaspect van moerasspirea, moesdistel, wilgenroosje en echte valeriaan. Ook minder algemene soorten zoals moerasstreepzaad, kruisbladwalstro, poelruit en groot hoefblad komen voor in de ruigtes van deze valleien.

Voor zowel de natte ruigten als de boszomen is het gebied van groot regionaal belang doordat er zeldzame kensoorten voorkomen. Oppervlakte-uitbreiding en aangepast zoombeheer bieden goede kansen om waardevolle ruigten te behouden, te versterken en uit te breiden.

In het gebied komen veel voedselrijke ruigten voor in onder andere Dorpsbemden, de zuidelijke helft van het Munsterbos en Molenbeemden.

Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (6410)

Het gebied is van uitzonderlijk belang voor blauwgraslanden. Het deelgebied Dorpsbeemden bevat één van de zeer schaarse vertegenwoordigers van goed ontwikkeld blauwgrasland waarin meerdere kensoorten voorkomen. Het is de enige plaats in België waar kleine schorseneer en kranskarwij samen voorkomen. Van deze laatste soort zijn de bedekkingen spectaculair. Momenteel beheren landbouwers deze kritieke graslanddelen in samenspraak met Natuurpunt. De vegetatie bestaat er uit onder andere gevlekte orchis, blauwe zegge, bleke zegge, geelgroene zegge en blauwe knoop.

Er zijn aanwijzingen dat de oppervlakte aan blauwgrasland hier vroeger groter was. Natuurpunt wil de oppervlakte terug uitbreiden door het het beheer op de aangrenzende percelen om te vormen en aan te passen.

Blauwgrasland is momenteel ook aanwezig in zeer waardevolle relicten in meerdere deelgebieden en met unieke kansen voor het natuurbehoud op Vlaamse schaal en ruimer. Het projectgebied behoort tot de absolute topgebieden in Vlaanderen voor blauwgrasland. Natuurpunt bewees in het verleden al dat ook elders dat deze parels via een precair beheer bewaard kunnen blijven en plaatselijk hersteld met doelgerichte maatregelen.

Natte heide (4010) en droge heide (4030)

Heide is binnen het projectgebied beperkt aanwezig. Een grotere oppervlakte vinden we alleen in het Munsterbos. Zoals overal in de Kempen namen naaldhoutaanplanten de plaats in van de eens zo uitgestrekte heidevelden. Droge heide komt, al dan niet in verboste of vergraste vorm, verspreid voor.

Ten noordoosten van het vijvercomplex in het Munsterbos ontwikkelde er zich 3 hectare heide. Uitbreiding is mogelijk over een oppervlakte van ruim 1 hectare.

Natuurpunt voerde hier een belangrijk herstel uit door verboste voormalig heide te ontbossen en plaggen. Deze vegetatie bevat een hoge bedekking aan pijpestrootje maar is erg goed ontwikkeld met o.a. snavelzegge, struikhei, dophei, trekrus en vensikkelmos (natte heide). Vroeger kwamen er ook veenpluis, ronde zonnedauw en moeraswolfklauw voor.

Ook voor droge heide is er uitbreiding mogelijk zoals bleek uit geslaagde experimenten in het recente verleden.

De heide in het Munsterbos ligt aan de rand van het Vlaamse heideareaal en is daarom van rechtstreeks belang voor de areaalgrootte in Vlaanderen.

Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum (9130)

Het habitat is slechts fragmentair vertegenwoordigd. Beukenbossen vormen geen centrale doelstelling binnen het project. De fragmenten komen samen voor met 9160 bossen (zie hoger), waardoor ze mee profiteren van acties voor dit type.

Eikenberkenbos met zomereik op zandvlakten (9190)

Dit habitattype is momenteel in een zeer goede kwaliteit over een grote oppervlakte aanwezig in het Munsterbos. Het beheer van het gebied richt zich op het uitbreiden van de oppervlakte en de kwaliteit van de bestaande bossen. De oppervlakte kan toenemen door verdere omvorming vanuit naaldbos. Telkens wordt de afweging gemaakt of omvorming vanuit naaldhout leidt tot eiken-berkenbos of tot droge heide (4030 – zie hoger), gezien dit habitattype op dezelfde standplaatsen voorkwam.

Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion) (7220+)

Kalktufbronnen zijn erg zeldzaam in het gehele projectgebied. Kalktufvorming komt voor in de bronnen van Zammelen en Wijngaardbossen. Acties voor boshabitat houden steeds in sterke mate rekening met dit prioritair habitat maar er zijn geen specifieke doelen binnen het project.

Doelsoorten

Hieronder lijsten we een reeks belangrijke doelsoorten op voor Natuurpunt vzw. De soorten zijn typisch voor de Europese habitats waarvoor het gebied is aangewezen.

Ze vormen de centrale doelstelling van dit project. Deze soorten zijn bijna allen rode lijstsoorten op Vlaams niveau en genieten ook vaak Europese bescherming. Het achteruitgaan van kwaliteit en kwantiteit van hun typische biotoop bedreigt deze soorten in de regio.

Vogels

Het projectgebied is belangrijk voor volgende soorten: IJsvogel, Blauwborst, Boomleeuwerik, Wespendief, Roerdomp en Middelste bonte specht. Dankzij de maatregelen binnen het LIFE-project verbeteren de biotopen van de doelsoorten.

Door het herstel van open gebied (vooral natte ruigte) vanuit populierenaanplant stijgen de kansen op kolonisatie van nieuwe gebieden door de blauwborst. De ijsvogel is gebonden waterbiotopen met goede doorzichtigheid van het water omdat hij vist op het zicht van boven het wateroppervlak.
De belangrijke broedvogelsoorten wespendief en middelste bonte specht hebben baat bij de acties ten gunste van de boshabitats. Meetbare effecten worden vooral op langere termijn zichtbaar aangezien beide soorten verkiezen eerder oude bossen als leefgebied.

Door heideherstel kan de aanwezige populatie van de boomleeuwerik uitbreiden ten noorden van het vijvergebied.

Als gevolg van het dichtgroeien van het vijvergebied met bomen en struweel en door het eenzijdige voormalige beheer verdween de roerdomp als broedvogels. Recente beheerwerken leidden reeds tot een terugkeer als jaarlijkse overwinteraar.

Zoogdieren

In het gebied komen verschillende soorten vleermuizen voor, watervleermuis, baardvleermuis, franjestaart, laatvlieger en rosse vleermuis. Al deze dieren hebben baat bij goed ontwikkeld, structuurrijk bos. Inrichtingsmaatregelen houden steeds rekening met de vereisten van deze soortgroep.

Voor de das ligt het projectgebied in het Vlaamse hoofdverspreidingsgebied. Het is dus van belang dat de acties dit zoogdier ten goede komen. Dit gebeurt vooral onrechtstreeks door bvb. verhoogd voedselaanbod in kwalitatieve habitats.

Amfibieën en reptielen

Hazelwormen leven vooral in droge tot matig vochtige boshabitats en heiden. Deze soort heeft baat bij de uitbreiding van het bosbiotoop, en houdt zich bovendien graag op in de overgangszones. Gezien Natuurpunt ook veel aandacht besteedt aan de kwaliteit van de bosbiotopen, met o.a. veel dood hout en aansluitende kleine landschapselementen, ontstaat bijkomend leefgebied. Levendbarende hagedis verkiest vooral vochtige heideterreinen als leefgebied. De uitbreiding van het heidebiotoop in het Munsterbos biedt bijkomende kansen voor deze soort. Ook de boomkikker, een van de zeldzaamste amfibieën van België, leeft nog in deze valleien.

Natuurherstel

Herstel soortenrijke graslanden en ruigten

Tijdens het LIFE-project herstelt Natuurpunt 15 hectare waardevolle en soortenrijke graslanden en ruigten van de valleien (6510, 6430)

  • Dit gebeurt door het verwijderen van circa 10 hectare populierenaanplanten. Het verwijderen gebeurt met grote zorg om de kwetsbare natte bodem niet te beschadigen. Populieren hebben een negatieve impact door hun sterke invloed op de waterhuishouding en door hun bladval.
  • Voedselrijke ruigten en opslag verwijderen en stronken frezen indien nodig. Gevolgd door een aantal jaren herstellend maaibeheer.
  • Lokaal herstel van de waterhuishouding.

Ontwikkelen van broekbos

In het project is het herstel van 20 hectare broekbossen (91E0) van de valleien herstellen.

  • Het verwijderen van populierenbestanden zal een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van kwaliteitsvolle broekbossen. De snelle groei van deze uitheemse boomsoort zorgt voor een sterke beschaduwing, tijdelijke verdroging door een te grote verdamping en verruigende invloed door snel afbrekende bladeren. De werken gebeuren met aangepast materiaal.
  • Ontwikkeling van broekbos uit openterreinen door spontane ontwikkeling, zaaien of aanplanten.
  • Lokaal herstel van de waterhuishouding.

Herstel van heide in mozaïek met eikenberkenbos

In het project is een herstel van 3 hectare droge heide in afwisseling met eikenberkenbos voorzien.

  • Dunnen van de monotone dennenaanplanten om de gesloten aard van de bossen te doorbreken. Na het dunnen volgt het verwijderen van strooisel en humuslaag om de zaadbank vrij te stellen.
  • Het verwijderen van recent ontstane opslag en exoten bestrijding. Waar het nodig blijkt wordt aanvullend geplagd.
  • Kleinschalig plaggen om humus en strooiselpakketten te verwijderen. Op die manier ontstaat de oorspronkelijke, voedselarme situatie die de doelvegetaties nodig hebben en kunnen de zaden uit de zaadbank terug kiemen.

Exotenbeheer

Deze actie draagt in belangrijke mate bij tot de duurzame en kwaliteitsvolle ontwikkeling van de waardevolle boshabitats alluviaal bos en eikenberkenbos (91E0+, 9190). Er wordt over circa 30 hectare verspreid in het gebied aan exoten bestrijding gedaan. De belangrijkste invasieve exoten zijn Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, reuzenbalsemien en Japanse duizendknoop.

Extensieve begrazing

In functie van de kwaliteitsvolle en duurzame ontwikkeling van de doelhabitats wordt een extensieve begrazing over een oppervlakte van circa 20 hectare opgestart. In het bijzonder het behoud van mozaïeken met graslanden, vochtige ruigtes, struwelen en bos behorende voornamelijk tot de habitats glanshavergraslanden (6510), broekbos (91E0+) en voedselrijke ruigten (6430). Deze habitats kunnen op een zo natuurlijk mogelijke wijze tot ontwikkeling komen. Deze aanpak garandeert een duurzaam behoud van de habitats.

Lokaal herstel hydrologie

Dit herstel omvat het opheffen van 1000m drainagesystemen. Het beoogt in de eerste plaats het optimaliseren van de werking van infiltratie- en kwelsystemen. Het kent 3 belangrijke aspecten:

  • verhoogde infiltratie naar ondiep grondwater dat daarna als een continu en gelijkmatig, lokaal kwelproces uittreedt.
  • verhoogde infiltratie naar het diepe grondwater als duurzame aanvulling van de ontginbare waterlagen.
  • verhinderen van oppervlakkig versnelde afstroming naar de waterlopen voor het aftoppen van het piekdebiet.
  • Duurzaam behoud en kwaliteitsvolle ontwikkeling van de bijzondere habitats met in het bijzonder broekbossen (91E0+). Deze actie biedt een structurele oplossing voor de bedreiging “Wijzigingen in de natuurlijke hydrologie”. De belangrijkste randvoorwaarde voor een kwaliteitsvolle ontwikkeling van bovenvermelde habitats wordt hersteld.

Publicaties

Download hier de publicaties over LIFE Vochtig Haspengouw.

In English

Introduction

LIFE Vochtig haspengouw is situated in pSCI areas near Hasselt and Tongeren in Limburg, Belgium.

With this proposal of LIFE project, Natuurpunt Beheer vzw wishes to tackle on a integrated way the threats influencing in a negative way the unique habitats and species of the Habitats Directive which are characteristic for the valley of the Mombeek and the Demer in the region Vochtig Haspengouw. We wish to realise this objective in such way that it can act as best practice en demonstration for other valley ecosystems with similar habitats and threats within the EU. Moreover, after finishing the LIFE project, the pSCI will be one of the key areas in lowland Europe for the target habitats and target species.

Objectives

The concrete objectives of this LIFE proposal are as follows:

Large-scale restoration of a complex of ground- and seepage water dependent Annex I-habitats for which the project area is of national and international importance.

Due to its location in the densely populated Flemish region, the project area has a very important role to play for the people. A significant increase of the social basis and the socio-economic potential of this Natura 2000 area, through optimally using the possibilities for nature-oriented recreation, integrating volunteers into nature management and informing local people, visitors and authorities about the project and building new partnerships as an example of best practice, is therefore another very important objective of this LIFE project proposal. We wish to realise a LIFE project which demonstrates the participation of local people into large scale habitat restoration.

Actions and means involved,

  • Development of management plans, based on a detailed vegetation map and field research and at the end of the project an ‘after Life conservation plan’ which highlights the long term perspectives for the pSCI area.
  • Writing of detailed plans for efficient and effective habitat restoration.
  • Monitoring of the results.
  • Acquisition of 50 ha in the project area in order to start a large-scale restoration of the target Annex I habitats and their associated species towards the favourable conservation status of the habitats, and populations. Without acquisition, the restoration of the Annex I habitats in the pSCI is not possible, due to the high fragmentation of properties and habitats.
  • Large-scale restoration of the Annex I habitats in the project area, in the first place on the newly acquired land, which, in turn form good habitats for several species of Habitat Directive as well.
  • The restoration is carried out by removing wood and sod-cutting on cleared up spruce and pine plantations, development of new alluvial forests, removing spontaneous trees/vegetation on abandoned land, restoration of the natural hydrology, removing of exotic invasive species in woodland and heathland habitats, and fencing to start grazing management on a total area of approximately 50 ha.
  • Acquisition of specialised equipment to carry out habitat restoration in extremely difficult situations (e.g. restoration of alluvial forests (91E0+)hydrophilous tall herb fringe communities (6430), lowland hay meadows (6510), and dry heathlands (4030)).
  • Development and realisation of a wide range of measures to promote the tourist and socio-economical potential of the area, through the development of an information film explaining the value of the area, its habitats and the importance of its European protection (Natura 2000) and the LIFE project, publication of several leaflets, new information panels, the development of new tracks and information signs, putting information on the internet, the publication of articles, the writing of a layman’s report and yearly public activities.
  • Networking with other LIFE projects in Belgium and in Europe.
  • Organisation of several activities to exchange knowledge and experience with the local people, other Life projects and several authorities, for instance by organising a workshop …

Expected results

Large-scale restoration and sustainable development of the higher mentioned Annex I habitats in the project area, especially:

  • 25 ha forests on extremely wet soils (priority habitat Alnion glutinoso-incanae 91E0+) with a large diversity of subtypes (Carici elongatae-Alnetum, Marcophorbio-Alnetum, Pruno-Fraxinetum, Carici-Remotae fraxinetum)
  • 15 ha lowland hay meadows (6510) in combination with hydrophilous tall herb fringe communities (6430) with species as Pimpinella major, Trisetum favexcens and Crepis biennis.
  • Restoration of 10 ha drier habitat types typical for a semi-dry, poor sandy soil and that are of great importance as a stepping stone between the Campine region and the Haspengouw region: old oak forests (9190) and dry heathland (4030).

After the LIFE project, the valley ecosystem of Mombeek and Demer will be one of the core areas in lowland Europe for several Annex I habitats, especially for alluvial forests (Carici elongatae-Alnetum, Marcophorbio-Alnetum, Pruno-Fraxinetum, Carici-Remotae fraxinetum 91E0+), Arrhenatherion (6510) and Filipendulion vegetations (6430), old oak forests (9190), dry heathland systems (4030).

Better visitor facilities and more information (brochures, film, leaflets, flyers) about the area and a better socio-economic support of the Natura 2000 area and the LIFE project. More visitors visiting the nature reserve with respect for the natural values.

Auf Deutsch

Einleitung

LIFE Vochtig Haspengouw liegt in den pSCI Gebieten in der Nähe von Hasselt und Tongeren in der belgischen Provinz Limburg.

Mit diesem LIFE Projekt möchte Natuurpunt ganzheitlich gegen die Gefährdung der einzigartigen Lebensräume und Arten der Habitatsrichtline vorgehen, die charakteristisch für das Mombeek Tal und den Demer in der Region Vochtig Haspengouw sind. Dieses Projekt soll vorbildhaft für andere Talökosysteme in der EU mit ähnlichen Lebensräumen und Gefährdungen durchgeführt werden. Des Weiteren wird dieses pSCI Gebiet nach dem LIFE Projekt eines der Schlüsselgebiete für die Zielhabitate und -arten in Tieflandeuropa sein.

Ziele

Die konkreten Ziele dieses LIFE Projekts sind folgende:

Groβflächige Wiederherstellung mehrerer Annex I Habitate, die abhänig sind von Grund- und Sickerwasser und für die das Projektgebiet von groβer nationaler und internationaler Bedeutung ist.

Aufgrund seiner Lage im dicht besiedelten Flandern, spielt das Projektgebiet auch eine wichtige Rolle für die Bevölkerung. Ein deutlicher Anstieg der sozialen Grundlage und des sozioökonomischen Potenzials dieses Natura 2000 Gebiets durch optimale Nutzung der Möglichkeiten für naturnahe Erholung, Einbeziehen von Freiwilligen in die Naturplanung, Information der Ortsansässigen, Besucher und regionalen Behörden über das Projekt und Knüpfen neuer Partnerschaften ist daher eine weitere wichtige Maβnahme dieses LIFE Projekts. Unser Ziel ist es, ein LIFE Projekt durchzuführen, das die Teilnahme Ortsansässiger an groβflächiger Habitatwiederherstellung demonstriert.

Maβnahmen und eingesetzte Mittel:

  • Ausarbeitung von Verwaltungsplänen auf der Basis von detaillierten Vegetationskarten und Feldforschung, sowie ein ‘after Life Schutzplan’, der sich mit der langfristigen Pespektive des Projektgebiets beschäftigt
  • Schreiben detaillierter Pläne für eine effiziente und effektive Habitatwiederherstellung
  • Monitoring der Ergebnisse
  • Ankauf von 50 ha im Projektgebiet, um mit der groβflächigen Wiederherstellung die Annex I Zielhabitats und der zugehörigen Arten bis hin zu einem besseren Schutzstatus für die Lebensräume und Populationen. Ohne Ankauf von Land, ist die Wiederherstellung von Annex I Habitaten im pSCI Gebiet nicht möglich, da die Grundstücke und Lebensräume stark fragmentiert sind.
  • Groβräumige Wiederherstellung von Annex I Habitaten im Projektgebiet, vor allem auf dem neu angekauften Grund, welcher gute Lebensräume für mehrere Arten der Habitatsrichtlinie bieten wird.
  • Die Wiederherstellung wird durchgeführt, indem Fichten- und Pinienpflanzungen entfernt werden, neuer Auenwald gefördert wird, vereinzelte Bäume und Vegetation in freistehenden Gebieten entfernt werden, die natürliche Hydrologie wiederhergestellt wird, exotische invasive Arten in Wald- und Heideland entfernt werden und Zäune für die Kontrolle der Begrasung auf einem Gebiet von 50 ha gebaut werden.
  • Ankauf von Spezialausrüstung, um die Habitatwiederherstellung auch in sehr schwierigen Situationen durchführen zu können (z. B. Wiederherstellung von Auenwäldern (91E0+), hydrophilen, hochwachsenden Krautzonen (6430), tiefliegende Heuwiesen (6510) und trockenem Heideland (4030)).
  • Ausarbeiten und Durchführen einer breiten Palette an Mitteln, um das touristische und sozioökonomische Potential des Gebiets zu verbessern, z. B. das Aufnehmen eines Informationsfilms, der den Wert des Gebiets, seiner Lebensräume und die Bedeutung seines Schutzes durch Europa (Natura 2000) und das LIFE Projekts erläutert und die Veröffentlichung mehrerer Broschüren, neuen Informationsforen, das Anlegen neuer Pfade und Informationstafeln, das zugänglich Machen von Informationen im Internet, die Veröffentlichung von Artikeln, das Schreiben eines Layman’s Reports und jährliche öffentliche Veranstaltungen
  • Kontakte Knüpfen zu anderen LIFE Projekten in Belgien und Europa
  • Organisieren von mehreren Veranstaltungen, um Wissen und Erfahrung mit Ortsansässigen, anderen LIFE Projekten und Behörden auszutauschen, z. B. bei einem Workshop

Erwartete Ergebnisse

Groβflächige Wiederherstellung und nachhaltige Entwicklung der Annex I Habitate im Projektgebiet, vor Allem:

  • 25 ha Wald auf extrem nassem Boden (Alnion glutinoso-incanae 91E0+) mit einer groβen Diversität von Subtypen (Carici elongatae-Alnetum, Marcophorbio-Alnetum, Pruno-Fraxinetum, Carici-Remotae fraxinetum)
  • 15 ha tiefliegende Heuwiesen (6510) in Kombination mit hydrophilen hochwachsenden Krautzonen (6430) mit Arten wie Pimpinella major, Trisetum favexcens und Crepis biennis.
  • Wiederherstellung von 10 ha trockenerer Habitattypen, die charakteristisch für semitrockenen, nährstoffarmen, sandigen Boden sind und groβe Bedeutung tragen als Bindeglied zwischen Kampen und Haspengouw: alte Eichenwälder (9190) und trockenes Heideland (4030).

Nach dem LIFE Projekt wird das Talökosystem von Mombeek und Demer eines der Herzstücke Tieflandeuropas für viele Annex I Habitate sein, vor allem Auenwald  (Carici elongatae-Alnetum, Marcophorbio-Alnetum, Pruno-Fraxinetum, Carici-Remotae fraxinetum 91E0+), Arrhenatherion (6510) und Filipendulion Vegetationen (6430), alte Eichenwälder (9190) und trockenes Heideland (4030). 

Es sollen ebenfalls bessere Besuchereinrichtungen und mehr Information (Broschüren, Film, Flyer) über das Gebiet, eine bessere sozioökonomische Unterstützung für das Natura 2000 Gebiet und das LIFE Projekt und mehr Besucher im Naturgebiet mit Respekt für die Umwelt erreicht werden.