Het reliëfrijke landschap en de verschillende bodemtypes liggen aan de basis van de aanwezigheid van een brede waaier abiotische milieus in het projectgebied. Ze zorgen voor een uitzonderlijke variatie aan bijzondere habitats en soorten van de Europese habitatrichtlijn.

Daarnaast speelde ook de mens doorheen de geschiedenis een belangrijke rol in de landschapsvorming in de valleien van de Mombeek en de Demer. Vochtige weilanden, boomgaarden en bossen vormen een afwisselend landschap in het glooiende reliëf van de valleien van de Mombeek en de Demer.

Nu zien we een sterk variërend landschap. De beken meanderend door het landschap meanderen tussen de hooilanden en boomgaarden. Maar ook rechtgetrokken en uitgediepte beken. Er is een algemene achteruitgang van kleinschalig landschap.
Andere opvallende landschappelijke wijzigingen zijn de toenemende verstedelijking en versnippering van het landschap, een sterke stijging van het aantal grote akkers en intensieve graslanden en de verbreding van het Albertkanaal met de depositie van de vrijgekomen grond ter hoogte van de Branderij (sterk opgehoogde zone).

Evolutie van Bossen en kalkgraslanden van Vochtig haspengouw en de Jekervallei en bovenloop van de Demer
De eerste twee deelgebieden Bossen en kalkgraslanden van Vochtig haspengouw en de Jekervallei en bovenloop van de Demer kenden een gelijkaardige evolutie.

De vruchtbare Haspengouwse leembodem werd vroeg in cultuur gebracht. Ongeveer 7000 jaar geleden begonnen de eerste streekbewoners het aanwezige bos te rooien. Vanaf hun komst begon de metamorfose: het oerbos dat de streek bedekte werd geleidelijk omgevormd tot landbouwgrond. Tijdens de Romeinse periode zette deze tendens zich verder.
De terugval van het bevolkingsaantal tijdens de Frankische periode, 4de tot 9de eeuw onderbrak deze evolutie tijdelijk. De behoefte aan landbouwgrond verminderde en het bos breidde zich terug uit.

Vanaf de tiende eeuw werd opnieuw meer bos gerooid. Op de droge delen vond je een relatief open akkerlandschap en een beemdenlandschap met hooiland in de valleien. De bewoning was geconcentreerd in dorpen en in de kerndorpen van de minder vruchtbare valleigebieden omgeven door hoogstamboomgaarden met hagen. De beekvalleien waren in gebruik als grasland, waarbij een belangrijk deel werd gehooid.

Na 1850 hielden de landbouwers meer rekening met het economische rendement van hun grond. De aanplant van hoogstammige fruitbomen verhoogde het rendement van de weiden.

Het ontstaan van grootschalige landbouw en dito methoden na WOII maakte een einde aan dit karakteristieke landschapsbeeld. Ontwatering en eutrofiëring leidden tot een algemene verruiging van de valleien en daling van de natuurwaarden. Het landschapsbeeld veranderde: akkerbouw en fruitteelt werden intensiever, laagstamboomgaarden verschenen. De bebouwing nam toe, hoogstamboomgaarden verdwenen op grote schaal na de piek rond 1950.

De valleien werden nu economisch bekeken. De mens beplantte ze voor een groot deel met populieren, de Mombeek met zijbeken werden uitgediept en rechtgetrokken. In de beemden werden greppels aangelegd.

Nu zien we een sterk variërend landschap waar de beken door het landschap meanderen tussen de hooilanden en boomgaarden afgewisseld met stukken rechtgetrokken, uitgediepte beken. Er is een algemene achteruitgang van kleinschalig landschap

Andere ingrijpende landschappelijke wijzigingen zijn de toenemende verstedelijking/ versnippering van het landschap, een sterke stijging van het aantal akkers en intensieve graslanden en recent de verbreding van het Albertkanaal met de depositie grond ter hoogte van de Branderij (sterk opgehoogde zone).

TOP