Zes manieren waarop de klimaatverandering ook de natuur verandert
De klimaatverandering is een feit. De aarde warmt op, ijskappen smelten, de zeespiegel stijgt, de straalstroom sputtert. Daardoor wordt het klimaat grilliger met extreme droogtes, overstromingen en bosbranden tot gevolg. Die klimaatgrillen hebben een drastische impact op de natuur, maar de klimaatverandering heeft ook een geleidelijke, onopvallende impact. En die vormt evengoed een bedreiging voor de biodiversiteit. We zien zes trends.
1. Het klimaat wordt grilliger
Dieren en planten moeten niet enkel omgaan met een stijging van de gemiddelde temperatuur, maar moeten evenzeer in staat zijn om extreme omstandigheden te overleven. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat die extreme omstandigheden voor heel wat kleine relictpopulaties (vooral van zeldzame soorten) levensbedreigend zijn. We hebben het over langdurige droogtes, hittegolven of extreme neerslag.
Droogtestress zorgt ervoor dat bomen veel vroeger hun bladeren verliezen en dat bloemen tijdelijk stoppen met de productie van nectar. De dennenwolfsklauw is uitgestorven in ons land door de droogte van 2018. Diverse vlindersoorten, zoals het koevinkje, kenden een populatiecrash waarvan ze vandaag nog niet hersteld zijn. Om dergelijke extreme omstandigheden te overleven zijn gradiënten in natuurgebieden essentieel: overgangen van hoog naar laag, van droog naar vochtig, … In ons natuurbeheer moeten we daar meer aandacht aan schenken.
Extreme weersomstandigheden vergroten de kans op calamiteiten. Denk aan bosbranden of de overstromingen in juli 2021. Voor kleine relictpopulaties kunnen die de doodsteek betekenen. Het is bijgevolg van belang om te werken aan natuurgebieden die voldoende groot én gevarieerd zijn, zodat de bestaande populaties robuuster kunnen worden.
2. Soorten verhuizen
Klimaatverandering zorgt ervoor dat een aantal dieren en planten hun verspreidingsgebied aanpassen. Zuidelijke, warmteminnende soorten komen naar hier, noordelijke soorten verdwijnen. Belangrijke kanttekeningen …
- Niet alle dieren en planten kunnen zich evengoed verplaatsen in een landschap. Denk aan zwerflustige versus honkvaste vlindersoorten. Denk aan planten die hun zaden met de wind verspreiden (bv. paardenbloem) versus planten die hun zaden door mieren laten verspreiden (bv. bosplanten zoals bosanemoon). Mobiele soorten hebben dus een voordeel.
- Er zijn meer zuidelijke soorten die naar hier komen, dan noordelijke die hier verdwijnen. Klimaatverandering zorgt bijgevolg voor een verhoging van biodiversiteit in ons land. Maar, zuidelijke soorten die naar hier komen, zijn doorgaans banale huis-, tuin- en keukensoorten uit Frankrijk. Zogenaamde habitatgeneralisten die in allerlei biotopen voorkomen zoals wegbermen en stadscentra. Koudeminnende soorten die hier verdwijnen, zijn meestal typische soorten van bijzondere habitats zoals hoogveen, zoals kleine veenbes, dennenwolfsklauw, Noordse witsnuitlibel. Dit zijn habitatspecialisten die we beschouwen als het ‘neusje van de zalm’ van onze biodiversiteit. Klimaatverandering zorgt zo voor een banalisering van onze natuur. Noordelijke soorten kunnen overigens niet blijven opschuiven naar het Noorden. Hetzelfde geldt voor soorten die in de bergen leven en steeds hogerop gaan leven.
- Steden fungeren als hitte-eilanden. Vaak kunnen zuidelijke soorten zich in ons land vestigen door eerst in grootstedelijke gebieden vaste voet aan de grond te krijgen, om later verder uit te breiden. Voorbeelden: stadsmaskerbij, zuidelijke boomsprinkhaan.
3. Seizoenen verschuiven
De lente begint vroeger, de herfst duurt langer, winters worden zachter. Planten en dieren passen zich daaraan aan, maar niet alle soorten reageren op dezelfde manier. Soorten die zich aanpassen, doen het doorgaans beter.
- Sommige vogels komen weken vroeger terug uit hun overwinteringsgebied (bv. tjiftjaf, zwartkop), andere hebben hun aankomstdatum nauwelijks vervroegd (bv. wielewaal). In het najaar gaan trekvogels die korte afstanden afleggen – de klassieke Frankrijk-overwinteraars – later vertrekken. De lange-afstandstrekkers die de Sahara overvliegen vertrekken dan weer vroeger.
- Wintervogels zoals de vriezeganzen overwinteren steeds vaker noordelijker (in Nederland of Denemarken). Sommige eenden zoals nonnetjes en zaagbekken blijven ook in de winter veel noordelijker.
- Bij planten zien we grote variatie in de verschuivingen in de bloeiperiode. Planten die vroeg op het jaar bloeien, zoals sneeuwklokje, vervroegen sterk. De mei-juni-bloeiers verschuiven nauwelijks.
- Het paddenstoelenseizoen dijt uit en loopt tot in de winter -zolang de vorst uitblijft.
- Dieren die een winterslaap houden kunnen wakker worden als het ’s winters te warm is. Ontwaken tijdens de winterslaap betekent energieverspilling, wat leidt tot uitputting en verhoogde sterfte. Als dat op grote schaal gebeurt, heeft dat gevolgen op populatieniveau. Zie de paddencrash van 2007.
4. Voedselketens worden verstoord
In de natuur zien we tal van relaties tussen soorten dieren en planten. Als de ene soort anders reageert op klimaatverandering dan een andere, kan dat problemen veroorzaken. Zangvogels zoals koolmees en bonte vliegenvanger die in de lente rekenen op ‘een rupsenpiek’ (een periode met bulkaanbod van rupsen, net op het moment dat de voedselbehoefte bij die vogels het hoogst is omdat ze grote jongen in het nest hebben). Als de rupsen vroeger uit hun eitjes kruipen, moeten zangvogels hun broedperiode mee vervroegen. Die nodige aanpassingen gebeuren met vallen en opstaan, leert onderzoek ons.
Ook potentieel gevaarlijk: planten die vroeger gaan bloeien, maar insecten die hun vliegperiode niet gelijkmatig mee vervroegen. Tal van wilde bijen zijn van specifieke planten afhankelijk voor hun voedsel en voortplanting. Zo zijn er bijvoorbeeld een aantal zandbijen die specifiek naar bloeiende wilgen vliegen. Vooralsnog zijn er op dat vlak nog geen sprekende voorbeelden in ons land.
5. Dieren krijgen fysiologische problemen
Bijvoorbeeld: de oorkwal. Die heeft voor de voortplanting nood aan koud zeewater. Is het water in de Noordzee in februari te warm, dan kan die kwal zich niet voortplanten. Idem bij vissen in bergrivieren, die in hun lichaam pas eitjes ontwikkelen als het water koud genoeg is.
6. Klimaatverandering vergroot andere bestaande milieuproblemen
Het is geen losstaand probleem, maar komt bovenop andere problemen. De Vlaamse natuur had al te kampen met allerlei problemen. Denk bijvoorbeeld aan de versnippering van natuurgebieden. Een gemiddeld Vlaams natuurgebied is klein en ligt vaak geïsoleerd ten opzichte van andere natuurgebieden. Kleine gebieden herbergen kleine populaties van planten en dieren. Kleine populaties betekent doorgaans een lage genetische variatie en dus een kleiner aanpassingsvermogen aan veranderende omstandigheden. Om dat probleem op te lossen moeten kleine populaties weer met elkaar in contact komen. In een versnipperd landschap zijn functionele corridors (natuurverbindingen) dan ook van cruciaal belang.
Ander voorbeeld: insecten die door klimaatverandering gevoeliger worden voor vergiftiging door pesticiden. Hogere temperaturen zorgen ervoor dat insecten iets kleiner worden (sneller metabolisme) en kleinere exemplaren ondervinden meer last van dezelfde hoeveelheid bestrijdingsmiddelen dan grotere soortgenoten. In ons land is dit geïllustreerd bij waterjuffers.