Naar buiten
Dat je letterlijk overal naar insecten kan zoeken, aldus insectenkenner en gids Wim Veraghtert. En dat wij daarvoor toch helemaal van Mechelen naar Schulen getrokken zijn. Ach, zonder een greintje spijt hoor. Als je het kan combineren met een bezoek aan een prachtig gebied, dat bovendien vlak naast een treinstation ligt, waarom niet? Wat we vooral willen zeggen: de Insectenzomer begint al vlak onder je neus.
Onze neus leidt ons welgeteld 2 meter het Schulensbroek in. De eerste smeerwortelplant kan al rekenen op belangstelling. Wim draait wat blaadjes om en heeft al snel prijs: “Kijk, de smeerwortelnetwants. Die is voor z’n voeding afhankelijk van de smeerwortel. Ze zitten vaak aan de onderkant van een blad.” Terwijl wij de eerste vondst vastleggen met ObsIdentify, haalt Wim een onvervalst fototoestelletje boven. Het ziet er wat vintage uit – zo’n model uit pakweg 2003, toen de digitale camera op grote schaal z’n intrede maakte. En bijgevolg op elk familiefeest nadrukkelijk aanwezig was om alles vast te leggen. Gedaan met cureren: zelfs een half aangevreten stuk taart bleek toen een kiekje waard. Blijkt dat Wims toestel toch iets geavanceerder is. Wim: “Ik gebruik dit kodakske heel veel voor veldwerk. Het heeft een gps- en een microscoopfunctie. Zo kan ik achteraf gericht waarnemingen ingeven via waarnemingen.be.” Toch een beetje vintage dan.
Jasjes van urine
Wim kamt de smeerwortel vakkundig verder uit. Of we ook gewoon een hele dag hier zouden kunnen postvatten, vraag ik. “Ja.” Mijn vraag is nog niet koud of Wim diept nog twee vondsten op: een vrouwtje schorpioenvlieg en een bloedcicade. Beide soorten intrigeren: de schorpioenvlieg met haar vlekkenpatroon op de vleugels en lange rode snuit, de bloedcicade met zijn intense zwartrode tekening. “Laat ons toch maar een stukje doorstappen”, zegt Wim, “we zijn tenslotte niet naar hier gekomen om in de spoorwegberm te blijven staan.” Zo gezegd, niet zo gedaan. Een paar meter verder valt Wims oog al op iets nieuws. Voor de leek een boom waarin gespuugd lijkt, voor de kenner de aanleiding voor een sappig weetje. Wim: “In wilgen (we schrijven begin mei, red.) zit het nu vol met schuimcicades. Die zijn momenteel in larvestadium. De larve zuigt sap uit de wilg en plast dat nadien uit in de vorm van een schuimpje. Met dat schuim maakt de larve een jasje waarin hij zich verstopt voor hongerige meesjes.” Zoveel vernuft, daar valt mijn mond van open. Een sliert kwijl kan ik gelukkig nog net onderdrukken.
Wees geen Gargamel
De volgende soort die Wim in het vizier krijgt, is een bekende uit de vorige Insectenzomer. Pronkend op een paardenbloem doet hij zijn naam alle eer aan. Wim: “De fraaie schijnboktor stond vorig jaar in de top 10 van waarnemingen. Het is een algemene soort, die goed herkenbaar is op het zicht. Bij de mannetjes springen de verdikte billen in het oog.” Waarom het mannetje gezegend is met zo’n formidabel paar dijen, willen we weten. Wellicht om vrouwtjes te verleiden, denkt Wim. Maar zeker is hij niet. En daar schijnt hij niet mee in te zitten. Een inspirerende houding: terwijl wij voortdurend op zoek zijn naar het nut van elk lichamelijk kenmerk, kan Wim – toch de specialist in ons midden – berusten in onwetendheid. En in de gedachte dat niet alles altijd nuttig hoeft te zijn. Minder nutsdenken, meer genieten dus. En dat doen we volop wanneer Wim voor Dat je letterlijk overal naar insecten kan zoeken, aldus insectenkenner en gids Wim Veraghtert. En dat wij daarvoor toch helemaal van Mechelen naar Schulen getrokken zijn. Ach, zonder een greintje spijt hoor. Als je het kan combineren met een bezoek aan een prachtig gebied, dat bovendien vlak naast een treinstation ligt, waarom niet? Wat we vooral willen zeggen: de Insectenzomer begint al vlak onder je neus. NAAR BUITEN tekst Quinten Lengeler foto Yannick Verbesselt Schulensbroek (Schulen) 3 6 NATUUR NAAR BUITEN het eerst zijn vlindernet bovenhaalt. Zwierig als een toreador zwiept hij door de vegetatie. Met trefzekere techniek: “Wat ik altijd benadruk tijdens vlinderexcursies: vermijd de gargamel-methode. (driftig gebarend) Als je als een gek tekeergaat, zoals Gargamel die achter de smurfen aanzit, dan zal je niet veel vangen. Het draait om behendigheid. Je moet diertjes langs de zijkant opscheppen. Benader ze voorzichtig en zwaai dan in één keer door met je net. Meteen daarna draai je nog een kwartslag, zodat de bovenkant van je net afgesloten is. Je net moet wel diep genoeg zijn, anders vliegen de insecten meteen weg. En tot slot: de vegetatie moet droog zijn. Als het nat is, plakt alles aan elkaar in je net.”
Paraplumethode
Tussen de buit in het vlindernet zit een opvallende verschijning: de snuitvlieg. Wim: “Een soort zweefvlieg, met zoals de naam al zegt een opvallend lange snuit. Niet om mee te steken, wel om dieperliggende nectar op te kunnen zuigen. Die haalt de snuitvlieg trouwens enkel uit paarse en rode bloemen. Opvallend, want veel insecten hebben een voorkeur voor gele bloemen. Bloemen zijn in ieder geval altijd een goede plek om naar insecten te zoeken.” Ook eiken lonen de moeite om af te speuren. Op weg naar de dijk die langs het Schulensmeer loopt, wil Wim nog even stoppen aan een eikenboom voor een demonstratie. Naast een vlindernet heeft hij nog een hulpmiddel bij: een paraplu. De methode gaat als volgt: je klapt de paraplu open en legt ‘m op zijn kop onder de boom. Vervolgens schud je een paar keer stevig aan enkele laaghangende takken – het is opnieuw belangrijk dat alles droog is. Wim gaat in dit geval tekeer met een stok. Eenmaal uitgeschud of voldoende afgereageerd, kan je gaan kijken welke insecten er allemaal in je paraplu zijn beland.
Niet genoeg beestjes
Wim: “Eens kijken wat we hebben. Een aantal kevers, een rups van de kleine wintervlinder …
Och, hier, een vloeivleklieveheersbeestje! Dat zie je niet elke dag.” Een tongtwister van een naam, maar wel transparant: de middelste rij vlekken van dit lieveheersbeestje vloeien effectief in elkaar over en creëren zo een typerende tekening. Wim: “Hier nog een leuke: de eikelboorder, uit de familie van de snuitkevers. Die gebruikt zijn lange snuit om in zachte eikels te boren en zijn larven in die eikels af te zetten.” Opnieuw een straf staaltje vernuft. Maar meer nog om zijn uiterlijk dan om zijn vindingrijkheid is ondergetekende meteen verknocht aan deze karikaturale kever.
Intussen hebben we publiek gekregen. Een koppel nieuwsgierige wandelaars vraagt wat we aan het doen zijn. Als Wim hen vertelt dat we naar insecten zoeken, antwoordt de man: “Ah, hier zitten beestjes genoeg!” Hij zegt het duidelijk met de beste bedoelingen, maar de uitspraak heeft toch een wrange nasmaak. Ze illustreert de misvatting die de perceptie van veel mensen nog kleurt. Er zitten helaas helemaal niet genoeg beestjes: de laatste 50 jaar verloren we in Vlaanderen de helft van onze insecten.
Met lijf en leden
We vervolgen onze weg via de dijk. Het eerste stuk blijkt minder interessant voor insecten: veel wind, weinig variatie in de vegetatie, weinig bloeiende planten en weinig opties tot beschutting. Hoewel, dat laatste klopt niet helemaal. Ik merk plots dat een insect zich op mijn buik heeft weten te verschansen. Wanneer ik mijn T-shirt omhoog doe, kan dat blijkbaar op groot enthousiasme van Wim rekenen. “Een elzenboktor! Da’s echt een zeldzame vondst. Die heb ik in mijn leven nog geen vijf keer gezien.” Met lijf en leden, op zoek naar zeldzaamheden. Het enthousiasme blijft erin. Wim grist – immer behoedzaam – zowaar een kleine circusact uit de planten. “Als de muisgrijze kniptor op z’n rug terechtkomt, klikt hij zijn borst- en achterstuk tegen elkaar in een knipbeweging. Daardoor springt hij op en komt hij weer op zijn pootjes terecht. Ik zal het even demonstreren.” Wim legt de muisgrijze kniptor voorzichtig op zijn handpalm en draait het beestje op z’n rug. Hij tikt vervolgens zachtjes met zijn vinger en warempel: de kniptor doet precies wat van hem verwacht wordt
Slakkengangetje
Het zit ‘m in de staart vandaag. Een van de laatste insecten die we tegenkomen raakt collectief een snaar. “Wat een cutie!”, kirt een collega. En dat is de zwartborstelwolzwever zeker. Wim: “Wolzwevers danken hun naam aan hun wollig lijfje. Hun slurfachtige snuit gebruiken ze om nectar te verzamelen die diep in de bloem zit. Verder is de wolzwever een echte topschutter, die parasiteert op zandbijen. Ze gaan boven de bij haar holletje zweven en schieten er vanuit de lucht met hun achterlijf een eitje in. Een waar precisiebombardement. Wat een aangename verrassing om deze soort nog tegen te komen.” En daarmee zijn wij verzadigd. Ver zijn we niet geraakt, maar ons slakkengangetje bleek het ideale tempo om ons volledig onder te dompelen in de omgeving. Om leven op zo’n kleine schaal te observeren, moet je ook op kleine schaal bewegen. En daar schuilt net de kracht van een insectensafari. Je kan er, zoals Wim al zei, in principe eender waar aan beginnen. Beschouw het als een mooie oefening in vertraging. Misschien zelfs in ‘stilstaan bij’.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief