Meer dan een waterkansje
Een lichtpuntje te midden van alle inspanningen voor betere waterkwaliteit: de comeback van zijne blauwe bevalligheid. Nestel je naast een kronkelende beek en de kans is steeds groter dat de weidebeekjuffer zich laat zien.
Na vlinders vormen libellen en juffers de best bestudeerde en meest populaire insectengroep van het land. Maar hun aaibaarheidsfactor ligt toch dat tikkeltje lager. Onterecht, zeker in het geval van de weidebeekjuffer. Met wat fantasie zou je zelfs kunnen stellen dat deze sierlijke fladderaar een kruising is tussen een vlinder en een libel – of beter gezegd: juffer. Wat op zich ook een libel is, maar geen echte.
We lichten even toe. De weidebeekjuffer hoort tot de insectenorde van Odonata, die we ‘libellen’ noemen in het Nederlands. Die orde valt uiteen in twee min of meer even grote groepen: de juffers enerzijds, de echte libellen anderzijds. In die laatste groep vinden we forse en grote soorten zoals glazenmakers, de tengere soorten die hun vleugels vaak samenhouden boven hun achterlijf behoren tot de juffers.
Onmiskenbare vleugels
Om juffers en libellen te herkennen moet je doorgaans letten op (soms pietluttige) details, zoals streepjes op het borststuk of de tekening op de kleine achterlijfsegmenten. Maar daar doet de weidebeekjuffer niet aan mee: je kan ze al vanop afstand herkennen – de mannetjes tenminste. Die zijn onmiskenbaar met hun opvallend gekleurde vleugels met bleke basis en donkere band. Vrouwtjes springen minder in het oog. Hun vleugels zijn volledig doorzichtig, met een groene schijn.
Je kan de weidebeekjuffer eigenlijk enkel verwarren met de iets zeldzamere bosbeekjuffer. Daarvan hebben de mannetjes ook donkerblauwe vleugels, maar dan van de basis tot aan de top. Helemaal donker dus, en niet louter een donkere band zoals bij de weidebeekjuffer. De vrouwtjes zijn iets moeilijker te onderscheiden: bij de bosbeekjuffer zijn de vleugels ook doorschijnend, maar bruin berookt in plaats van groen.
Ongegronde angst
Sommige mensen zijn bang van libellen en juffers. Nergens voor nodig: noch juffers noch libellen hebben een angel en kunnen niet steken. Bijten kunnen ze wel, maar daar heb je enkel als mug iets van te vrezen. Hun kaken zijn niet sterk genoeg om de menselijke huid te doorboren.
Zuurstof en structuur
Terwijl je de meeste libellensoorten moet gaan zoeken aan vennen, poelen en vijvers, verkiest de weidebeekjuffer stromend water. Hij heeft daarbij een voorkeur voor beken en kleinere rivieren. En dat steekt best nauw: de waterkwaliteit moet goed genoeg zijn. Bovenal zijn twee zaken van belang: het water moet zuurstofrijk zijn en er moet voldoende structuur aanwezig zijn. In rechtgetrokken waterlopen met beschoeide oevers kunnen weidebeekjuffers niet overleven. Daarentegen ideaal zijn meanderende beken met diepe en minder diepe zones en een weelderige oeverbegroeiing waarop de weidebeekjuffer kan rusten. Weidebeekjuffers verkiezen waterlopen in een eerder open landschap, terwijl bosbeekjuffers – jawel, u raadt het al.
Door de eisen die weidebeekjuffers aan hun omgeving stellen, waren veel waterlopen in de loop van de twintigste eeuw ongeschikt geraakt. Op de eerste Vlaamse Rode Lijst van de libellen (1996) stond de weidebeekjuffer daarom als ‘Zeldzaam’. Sinds het eind van de 20ste eeuw is er echter hard gewerkt om onze waterlopen weer zuurstof- en structuurrijker te maken. Verschillende rechtgetrokken beken kregen bijvoorbeeld al opnieuw meanders. Met succes: die inspanningen hebben ertoe geleid dat de weidebeekjuffer intussen op veel plaatsen terug is en wordt beschouwd als ‘Momenteel niet in gevaar’. Ook andere soorten profiteren bovendien van die hermeandering. Al is er geen reden tot echt hoera-geroep: we halen de Europese norm van gezonde waterlopen geenszins (zie p.48-51 voor meer info).
Romantische achterlichtjes
Als je één weidebeekjuffer ziet, volgen er doorgaans snel meer. Het loont de moeite om op zo’n plekje met weidebeekjuffers even halt te houden om ze te observeren. De mannetjes zijn territoriaal: die bezetten elk hun plekje en jagen andere beekjuffers weg die door hun territorium vliegen. Als er een vrouwtje passeert, wordt het een ander verhaal. Dan vertoont het mannetje zijn baltsvlucht. Daarbij spelen niet enkel de bont gekleurde vleugels een rol, maar ook het achterlijf. Dat is volledig metaalblauw, behalve de onderkant van de achterlijfspunt. Die is wit. Tijdens de vlucht steekt het mannetje dat achterlijf wat omhoog, zodat het vrouwtje die witte punt ziet. Een achterlichtje dat wil zeggen: ‘volg mij maar naar mijn romantisch hoekje’.
Na de paring is het overigens nog niet afgelopen. Bij juffers en libellen worden ei-afzettende vrouwtjes vaak onophoudelijk belaagd door andere hitsige mannetjes. Om dat te vermijden houden mannetjes de vrouwtjes na de paring nog steeds vast, tot de eieren afgezet zijn. Misschien heb je zo’n tandem al wel eens zien vliegen: twee juffers die aan elkaar hangen. Het is ook een strategie om te voorkomen dat een vrouwtje na de paring nog met een ander mannetje begint te flikflooien. Bij de weidebeekjuffer laat het mannetje na de paring het vrouwtje al snel los. Maar hij blijft het vrouwtje wel bewaken. Vrouwtjes van de weidebeekjuffer vliegen laag boven het water om op een waterplant te landen. Dan doen ze iets ongewoons: ze kruipen langs een stengel het water in. Zo kunnen ze onder water hun eitjes afzetten.
Honkvast?
Net als de meeste andere libellen leven weidebeekjuffers niet erg lang: het gaat hooguit om enkele weken. Tenminste als volwassen libel. Als larve leven ze veel langer. In Vlaanderen duurt de levenscyclus van de weidebeekjuffer ongeveer een jaar. De larven leven dus maandenlang onder water, waar ze jagen op allerlei kleine waterbeestjes. Om niet gemakkelijk ten prooi te vallen aan vissen, zijn ze vooral ’s nachts actief.
De korte periode die weidebeekjuffers als volwassen libel doorbrengen, besteden ze doorgaans niet aan het ontdekken van de wereld. Duits onderzoek toont aan dat van 1000 onderzochte weidebeekjuffers meer dan 80% minder dan 300 m aflegde. Je zou weidebeekjuffers gerust honkvast kunnen noemen. Dat ze momenteel zowat in heel Vlaanderen voorkomen – met uitzondering van de West-Vlaamse polders – wijst er wel op dat ze goed kunnen koloniseren. En tijdens dat koloniseren gebeurt het dan toch af en toe dat exemplaren beginnen te zwerven, op zoek naar geschikt leefgebied. Zo belanden ze weleens op onverwachte plekken, zoals aan fonteinen in hartje Brussel. Een fortuinlijke toevalstreffer, maar kom ze toch maar bewonderen in hun natuurlijke habitat.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief