Patrijs

Afbeelding
patrijs_raymon_de_smet_0
Raymond De Smet

Algemeen

De patrijs (Perdix perdix) is een hoenderachtige en bijgevolg familie van de fazant. De vogels zijn ongeveer 30 cm groot en hebben bol lichaam met een grijs, sterk getekend verenkleed waardoor ze goed gecamoufleerd zijn in de natuur. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een kastanjebruin gezicht en een opvallende bruine buikvlek in de vorm van een hoefijzer. Bij mannetjes is de koptekening meer opvallend kastanjebruin, de buikvlek groter en sterker gekleurd. Tijdens het broedseizoen leven patrijzen in koppels maar in de winter verzamelen ze zich in kluchten. Bij onraad drukken ze zich liever dan dat ze opvliegen. Patrijzen vliegen meestal laag boven de grond met snelle vleugelslagen die met een glijvlucht worden afgewisseld.

Trend

Volgens de laatste schattingen kent de patrijzenpopulatie in Vlaanderen tussen 2007 en 2018 een sterke afname van 56%. Ook in de voorgaande decennia kende de soort reeds een sterke daling in aantallen. In 2000-2002 werd het aantal territoria nog geschat op 3.500 tot 10.000 broedparen. Intussen is dat aantal gedaald tot naar schatting minder dan 5.000 paar. Er blijft echter veel onduidelijkheid bestaan over de werkelijke, resterende populatiegrootte
in Vlaanderen. Cijfers die verzameld worden door Wildbeheereenheden liggen immers substantieel hoger. De inventarisatie van de patrijs in Vlaanderen in het kader van de nieuwe Vogelatlas (2020-2022) kan hier hopelijk wat meer duidelijkheid over brengen.

Waar kan je de patrijs aantreffen?

De patrijs komt voor in het grootste deel van Europa, behalve in Scandinavië en op het Iberisch Schiereiland. Het is een standvogel, wat wil zeggen dat hij het hele jaar door in de zelfde streek verblijft. De vogels hebben een uitgesproken voorkeur voor kleinschalige agrarische landschappen met een hoge gewasdiversiteit op relatief kleine percelen, bloemrijke graslanden, onverharde wegen, kruidenrijke overhoekjes en bermen en houtkanten met ruige vegetatie aan de voet die hen van dekking, nestgelegenheid en voedsel voorzien. Patrijzen mijden bosranden om het risico op predatie te verlagen.

Wat hebben patrijzen nodig?

Broedgelegenheid

De patrijs is een typische grondbroeder. Hun nest ligt goed verscholen tussen de hogere vegetatie. Het vrouwtje 10 tot 20 grijsbruine eieren en verlaat het nest enkel in geval van uiterste nood. De aanwezigheid van voldoende geschikte en verspreide nestgelegenheid (meerjarige, brede grasstroken van polvormende grassen als kropaar en rietzwenkgras, 50-80 cm hoog) is belangrijk om de detectiekans van het nest door predatoren te verlagen. 

Na 26 dagen broeden komen de eieren uit. De jongen van patrijzen zijn nestvlieders. Ze verlaten het nest samen met het vrouwtje vrij snel na het uitkomen en kunnen na enkele dagen al flinke stukken vliegend overbruggen.

Voedselbeschikbaarheid

Volwassen patrijzen leven het ganse jaar door van kiemplanten en zaden van grassen, granen en diverse kruiden als paardenbloem, klaver,.... Foerageren doen ze meestal in de schemering. De jongen scharrelen na het verlaten van het nest zelf hun kostje bij elkaar. In tegenstelling tot de volwassen vogels, bestaat hun dieet uit allerlei insecten zoals wantsen, kleine loopkevers, bladhaantjes, snuitkevers, rupsen en larven van bladwespen. Enkel in onbespoten, onbemeste en ongeploegde kruidenrijke grasvegetaties vinden de kuikens voldoende insecten. Slecht weer in mei-juni zorgt ervoor dat er minder insecten aanwezig zijn waardoor het moeilijk is voldoende voedsel te vinden en bij aanhoudende droogte sterven kuikens van de dorst. 

Knelpunten

  • Een van de grootste knelpunten voor populatiegroei van patrijzen is de winteroverleving. Door het veelvuldig gebruik van herbiciden in combinatie met een intensief landgebruik, diepe bodembewerking en (te) efficiënte oogstmethodes zijn er nauwelijks nog kruiden te vinden in het agrarische landschap die de vogels in de winter van voldoende voedsel kunnen voorzien. Voor een levensvatbare populatie is een minimumdichtheid van 5-10 patrijzen/km2 nodig.
  • Door het verdwijnen van overhoekjes, bermen, struwelen en houtkanten in het agrarische landschap zijn de schuilmogelijkheden afgenomen waardoor patrijzen, hun nesten en jongen kwetsbaarder zijn geworden voor predatie. Indien onvoldoende dekking aanwezig is of de zones met dekking te smal zijn, zullen nesten makkelijker gevonden worden door grondpredatoren. Predatoren volgen immers bij voorkeur lineaire elementen in het landschap als bv. perceelsranden tijdens hun speurtocht naar voedsel. Ook in grote oppervlaktes monotome teelten zijn nesten eenvoudiger op te sporen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de overleving van hennen tijdens de incubatie van het eerste legsel en het nestsucces van dat legsel belangrijk knelpunten vormen.
    Genomen maatregelen zijn vaak te beperkt en kleinschalig. Zo is het broedsucces in een (te) smalle akkerrand aangelegd voor akkervogels erg klein omdat de nesten in het uitgeklede landschap makkelijk worden gevonden door grondpredatoren.
  • Ook de kuikenoverleving van het eerste legsel is van belang voor de overleving van de patrijzenpopulatie. Dit wordt enerzijds bepaald door een de aanwezigheid van schuilgelegenheid, maar ook door de aanwezigheid van voldoende voedsel. Door het veelvuldig gebruik van pesticide is de hoeveelheid insecten op het platteland de voorbije decennia dramatisch afgenomen met een voedselgebrek voor de kuikens als gevolg. Om voldoende voedsel te verzamelen moeten de jongen grotere afstanden afleggen, wat ook de kans om door predatoren opgemerkt te worden verhoogt. 
  • Ondanks het feit dat de patrijs als 'kwetsbaar' op de Rode Lijst van de broedvogels in Vlaanderen staat, is de jacht nog steeds geopend. Het verlies van volwassen vogels tijdens het jachtseizoen kan een belangrijke impact hebben op het lokale voortbestaan van de soort.

Beschermingsmaatregelen

Beschermingsmaatregelen worden best zo breed mogelijk ingezet zodat ze patrijzen in de verschillende levensstadia kunnen ondersteunen en best zoveel mogelijk ruimtelijk geconcentreerd op plekken met hoge patrijzendichtheden. De percelen met beheermaatregelen dienen bovendien ver genoeg (minimum 200 m) van bosranden verwijderd te zijn om predatie tot een minimum te beperken.

Aantal broedpogingen en aantal jongen per broedpoging verhogen:

Door aanleg van minimum 12 meter brede (bij voorkeur 20 meter) randen of blokken aan te leggen met struweelhagen, houtkanten en/of meerjarige braak in agrarisch gebied. Bij gebrek aan houtkanten kan een ruige vegetatie bv. onder prikkeldraad een meerwaarde vormen. De aangelegde randen/blokken hebben volgende eigenschappen:

  • zonbeschenen, onbespoten, onbemest en ongeploegd
  • opgebouwd uit verschillende stroken:
    • een brede (+10m) strook hoger overjarig kruidenrijk gras tegen een houtkant of talud gelegen die als nestplaats kan dienen
    • een strook (enkele meters breed) kortere kruidenrijke vegetatie die de jongen voorziet van voldoende voedsel 
    • een strook kale bodem van 0,5 tot 1 meter die niet ingezaaid en jaarlijks geploegd wordt om op te warmen (kuikens moeten zonnen op warme grond na een regenbui) of een stofbad te nemen (volwassen dieren kunnen niet zonder). 
  • Om een populatie patrijzen op peil te houden is het aangewezen minimaal 6% van het oppervlakte of 6 lopende kilometer randen/km² in te richten als geschikt habitat. 
  • Aangepast maaibeheer: bovenstaande deelstroken of bermen in agrarisch gebied worden niet gemaaid (of begraasd) tussen midden april en half augustus.
  • Het herstel en behoud van taluds met bv. braamstruweel en geschoren hagen met een brede grasruigte aan basis

De kuikenoverleving verhogen door ontwikkelen insectenrijk habitat: 

  • in de vorm van onbespoten graan- of braakranden of –blokken (wederom minimaal 10 m breed, bij voorkeur 20 m), met ijle en heterogene vegetatie met open plekken, eventueel dun ingezaaid met een geschikt zaadmengsel. Wanneer een strook graan onbespoten blijft, kan witte klaver worden ondergezaaid om ongewenste akkerkruiden tegen te gaan.
  • door de aanleg van keverbanken (‘beetle-banks’): opgeploegde en dus licht verhoogde bermen dwars door (grote) percelen heen, eventueel ingezaaid met structuurrijk inheems grasmengsel. Deze sluiten best niet aan op de gewasranden zodat ze niet worden gevonden door grondpredatoren.

Winteroverleving verhogen door structuur- en zadenrijke gewasstoppels:

  • onbespoten zomertarwestoppels die de hele winter blijven liggen. Hierdoor kunnen de nodige akkerkruiden zich ontwikkelen en tot zaadzetting komen. Bovendien zijn de patrijzen op zo'n bodem zeer goed gecamoufleerd. Wintergraan wordt al in de herfst opnieuw ingezaaid.
  • vogelvoedselgewassen zoals overjarige kool (tweejarig), vlas of granen voorzien patrijzen ook van wintervoedsel. Zaai in het vroege voorjaar en laat twee jaar staan. Zo zorgen ze het ganse jaar door voor dekking en leveren voedsel tijdens de winter. Vlakken of stroken van ca. 2.000 m² zijn zeer geschikt. 
  • het niet oogsten van een strook graan op een zonnige en droge plaats, ver van bomen maar indien mogelijk in de buurt van een dichte haag.

 Overige maatregelen

  • Predatorenbeheer kan een aanvulling zijn op, maar geen vervanging zijn van habitatverbeteringen.
  • (Tijdelijk) moratorium op de jacht op patrijs ten minste tot de populatie zich voldoende heeft kunnen herstellen

 

Meer informatie