Algemeen
De veldleeuwerik is een onopvallend gekleurde zangvogel (17-18 cm) met een grijsbruin verenkleed met gestreepte borst en rug. Zijn korte kuif ligt dan meestal plat achterover. Zijn zangvlucht, waarbij hij met fladderend vleugels al tierelierend steeds hoger in de lucht klimt, is kenmerkend. Langzaam stijgt hij zo uit boven de zomerse graanvelden. Op het einde van de zangvlucht, daalt de veldleeuwerik met gespreide vleugels als een parachute naar beneden. In vlucht vallen zijn witte staartzijden en vleugelachterrand op.
Het grootste deel van de veldleeuweriken trekt in de winter naar Zuidwest-Europa, een beperkter aantal - de meer noordelijke broedvogels - overwintert hier. De najaarstrekpiek vindt plaats in oktober. In wintere verzamelen de veldleeuweriken in grote groepen op de akkers. In zachte winters keren de vogels al eind januari naar de broedgebieden terug, in koude winters wat later. Eind maart is de voorjaarstrek zo goed als afgelopen.
Trend
De veldleeuwerik in Vlaanderen kent een dramatische achteruitgang. Sinds de jaren '60 is naar schatting 95% van de Vlaamse populatie verdwenen. De afname in landbouwgebied gaat nog steeds door, terwijl heidegebieden steeds meer lijken te gaan fungeren als toevluchtsoord. Heel lokaal doet de soort het wel nog goed zoals in de Waaslandhaven waar de populatie in de nieuw ingerichte natuurgebieden bijna verdubbeld is tussen 2003 en 2016. De huidige populatie wordt op 6.500 tot 10.000 broedparen geschat (ten opzicht van 180.000 (!) in de jaren '60). De grootste concentraties in Vlaanderen kan je vinden in gebieden met grote uitgestrekte landschappen zoals de grote heidegebieden in de Kempen, grootschalige akkergebieden in de Krijt-Leemregio en uitgestrekte graslanden en akkers in de kustpolders
Ook in Nederland neemt de Veldleeuwerik ook nog steeds af in landbouwgebied, terwijl de populaties in heidegebied stabiel zijn. Dat Veldleeuweriken niet tot een succesvol tweede of derde legsel komen bij gebrek aan veilige broedplek (het wintergraan is reeds te hoog en te dicht en in intensieve graslanden liggen de maaibeurten te dicht op elkaar om een legsel groot te krijgen) wordt als belangrijkste oorzaak gezien van de verdere terugval. Om dezelfde redenen gaat de Veldleeuwerik ook in Wallonië nog steeds sterk achteruit.
Waar kan je de veldleeuwerik aantreffen?
Je kan de soort aantreffen in terreinen met een open karakter zoals open agrarische landschappen, weidegebieden en op de heide. In Vlaanderen haalt de soort de hoogtste dichtheden in de polders, de heidegebieden in de Kempen en de grootschalige akkergebieden in de Krijt-Leemstreek op percelen met korte of schaarse vegetatie en/of een groot aandeel kale bodem. In het landbouwgebied wordt een grote diversiteit aan lage landbouwgewassen geprefereerd (graan, bieten, vlas,...) op hoger gelegen gronden. Daarnaast vertonen veldleeuweriken een voorkeur voor extensief gebruikte permanente graslanden en kruidenrijke weilanden boven snelgroeiende of gemaaide intensieve graslanden. Vochtige tot natte bodems worden enkel getolereerd als de vegetatie voldoende structuurrijk is om aan de behoeften te voldoen. Het is een claustrofobe soort: je zal ze niet makkelijk terugvinden in de buurt van opgaande elementen als bomenrijen, bosjes of houtkanten.
Wat hebben veldleeuweriken nodig?
Broedgelegenheid
Veldleeuweriken broeden zowel in (half)natuurlijke vegetaties (structuurrijke graslanden, weilanden, heide, veengebieden, schorren, ruigte,..) als tussen landbouwgewassen. Bij die laatste gaat de voorkeur vooral uit naar bodembedekkende gewassen tussen de 10 en 40-50 cm. De meeste broedende Veldleeuweriken zijn er terug te vinden in zomer- en wintergranen, grasland, aardappelen, luzerne en suikerbieten. Wintergranen vormen voornamelijk in het vroege voorjaar (maart-april) geschikte broedgelegenheid voor de leeuweriken. Vanaf in april/mei worden deze gewassen minder geschikt waardoor ze genoodzaakt zijn om uit te wijken naar andere gewassen. Daarnaast kan je nesten aantreffen in klaver- en klavergraspercelen, die - kort na het maaien - voor broedgelegenheid zorgen gedurende het ganse broedseizoen.
Koppels kunnen van eind maart tot juli 2 tot 3 legsels grootbrengen. Het nest van de veldleeuwerik bevindt zich op de grond en is goed verborgen in relatief lage vegetatie (10-50 cm hoog). Het vrouwtje legt twee tot zes lichtgele, lichtgroene, lichtbruine of lichtgrijze eieren en na 11 dagen broeden komen de eieren uit. Amper acht dagen later verlaten de jongen het nest en rond de leeftijd van 18 dagen kunnen ze vliegen. In totaal duurt het 45 dagen eer de jongen zelfstandig zijn. Bij uitmaaien van eieren of jongen wordt wel een nieuw nest gestart, maar 1 succesvol nest per jaar is voor deze soort niet voldoende.
Voedselbeschikbaarheid
De veldleeuwerik leeft van insecten, rupsen, larven, regenwormen en kleine kevers maar eet ook zaden van kruiden en graangewassen. De jongen worden in de eerste week na uitkomen voornamelijk gevoed met insecten door beide ouders. Daarna worden scheuten en allerlei zaden aan het dieet toegevoegd.
Voldoende afwisseling in vegetatie en structuur is nodig om het nodige voedsel te vinden. In zijn zoektocht naar voedsel wordt de voorkeur gegeven aan grasland boven gecultiveerd akkerland. Voornamelijk pas gemaaide klaver en klavergraspercelen zijn populair als foerageerhabitat, op voorwaarde dat de vegetatie voldoende kort is (2-5 cm hoog). Aangelegde akkerranden vormen een welkome aanvulling op het voedselhabitat van de veldleeuwerik, maar worden niet vaak gebruikt als nestlocatie.
Buiten de broedperiode voeden veldleeuweriken zich met oogstresten, zaden en bladeren van akkerkruiden,...Die vinden ze vooral in open onkruidrijk akkerland van bieten, granen en aardappelen. Ze blijven liever dicht bij dekking, minder dan 20m. In de winter vormen voornamelijk graanstoppelvelden belangrijke voedsellocaties, maar ook geoogste velden met hakvruchten en groenten, gemaaide luzerne- en klavervelden en koolzaadvelden als het sneeuwt kunnen interessante voedselplaatsen zijn.
Knelpunten
- De populatiedichtheid van veldleeuwerik en het aantal geslaagde broedpogingen per seizoen is sterk afhankelijk van de gewasdiversiteit. Met het verdwijnen van het kleinschalig agrarisch landschap nam ook de grote diversiteit aan gewassen af ten koste van grootschalige monoculturen. Door de omschakeling van zomergraan naar wintergraan nam ook de nestgelegenheid sterk af. Wintergranen worden in de loop van het broedseizoen ongeschikt voor nestelende veldleeuweriken doordat de vegetatie te hoog en dicht groeit. Daarom moeten de vogels na het eerste legsel kunnen uitwijken naar andere gewassen voor hun tweede en derde legsel wat enkel bij voldoende diversiteit aan gewassen een optie is. Dat tweede en derde legsel is nodig om de populatie stabiel te houden. De overschakeling van zomer- naar wintergraan heeft ook tot gevolg dat er in de winter minder graanstoppelvelden beschikbaar zijn. Dergelijke percelen vormen zeer belangrijke voedselplekken voor de leeuweriken in de herfst, winter en vroeg lente.
- Ook het scheuren, opnieuwe inzaaien, slepen en bemesten van de graslanden heeft het broedgebied van de veldleeuwerik doen afnemen. In de plaats van structuur- en kruidenrijke graslanden ontstonden homogene, dense en snelgroeiende raaigraslanden die snel ongeschikt worden als nestlocatie en het broedseizoen verkorten. Door het vroeger en frequenter maaien van de graslanden gaan nesten van veldleeuwerik verloren en een hogere veebezetting verhoogt het risico op vertrappeling van de nesten.
- Dat Veldleeuweriken niet tot een succesvol tweede of derde legsel komen bij gebrek aan veilige broedplek (het wintergraan is reeds te hoog en te dicht en in intensieve graslanden liggen de maaibeurten te dicht op elkaar om een legsel groot te krijgen) wordt als belangrijkste oorzaak gezien van de terugval.
- Het toenemende gebruik van herbiciden en insecticiden zorgde voor een sterke daling in voedselbeschikbaarheid in het landbouwgebied de voorbije decennia. Daarmee ging ook de kwaliteit van het leefgebied van de veldleeuwerik achteruit. Het gebruik van kunstmest stimuleert de groei van de landbouwgewassen waardoor gebieden sneller ongeschikt worden als broed- en foerageergebied voor veldleeuweriken.
- De steeds toenemende stikstofdepositie zorgt voor voornamelijk op de heide en in de duinen voor een ongewenste verruiging van de vegetatie en een afname in ongewervelden.
- Daarnaast kan predatie door kraaiachtigen of grondpredatoren als vos of marterachtigen een rol spelen in de overleving van nesten en jongen. Ook de legale en illegale jacht op veldleeuweriken in het zuidwesten van Europa leidt tot een afname van het aantal veldleeuweriken in onze broedgebieden.
Beschermingsmaatregelen
Voor het behoud van een stabiele populatie zijn 2 tot 3 broedpogingen per jaar nodig met 3 jongen die succesvol het nest verlaten. Om dat te verwezenlijken moet er voldoende geschikte nestlegenheid en voedsel aanwezig zijn.
Verhogen geschikte nestgelegenheid
Door een grotere gewasdiversiteit, aangepaste teeltwijzen van gewassen en de extensivering van het productieoppervlak, kan de nestgelegenheid in het landbouwgebied opnieuw vergroot worden.
- De aanwezigheid van verscheidene geschikte gewassen, met variatie in structuur en timing, op een beperkte oppervlakte zorgt dat er voldoende vegetatie aanwezig is met een geschikte hoogte en dichtheid doorheen het ganse broedseizoen. Zo kan het inzaaien van zomergraan, luzerne en suikerbieten, afgewisseld met niet-ingezaaide stroken en graslanden voor meer variatie in het landbouwlandschap zorgen.
- Een lagere zaaidichtheid kan de nestgelegenheid in de graanvelden verhogen.
- Door een extensivering van het graslandbeheer kunnen graslanden op termijn opnieuw geschikt worden als broedplaats. Veldleeuweriken hebben 42 dagen nodig om hun jongen groot te brengen in graslanden. Na het maaien duurt het gemiddeld 11 dagen eer koppels beginnen met de eileg en het bebroeden van de eieren (14 dagen) waarna het 17 dagen duurt voor de jongen vliegvlug zijn. Een interval van 45 dagen tussen elke maaisnede zou in principe dus moeten volstaan om de nesten succesvol te laten uitkomen. Cruciaal hierbij is dat het injecteren van organische mest snel volgt op de oogst van het gemaaide gras. Hoe later mestinjectie volgt op een maaibeurt, hoe groter de kans zal zijn om bij een volgende maaibeurt te worden uitgemaaid. Om 2-3 succesvolle nesten per jaar mogelijk te maken, is het aangewezen de maaidatum in graslanden uit te stellen tot 1 augustus.
Verhogen voedselbeschikbaarheid
- De aanleg van brede akkerranden ingezaaid met een mengsel van grassen en kruiden kan de structuurvariatie en de gewasdiversiteit in het agrarische landschap verhogen. Deze akkerranden blijven onbespoten en worden niet bemest. Hierdoor zal het aanbod aan ongewervelden en onkruidzaden hoger liggen dan in de reguliere landbouwgewassen. Op die manier vormen ze een welkome aanvulling op het voedselhabitat in een periode van voedselschaarste. Het is dus ook niet verwonderlijk dat deze randen graag door veldleeuweriken worden gebruikt om naar insecten voor hun jongen te zoeken. Deze akkerranden liggen idealiter binnen een straal van 100 meter rond het nest in open landschap uit de buurt van opgaande elementen.
- Het verminderen van het gebruik van insecticiden en herbiciden op de akkers doet de voedselbeschikbaarheid tijdens en na het broedseizoen toenemen en verhoogt het broedsucces.
Wat kan jij doen voor de veldleeuwerik?
- het opsporen van nesten met als doel ze te helpen beschermen tegen uitmaaien
- sensibilisatie van lokale landbouwers
Meer informatie
- Management Plan for skylark (2007-2009). Technisch rapport, Europese Commissie.
- Effect van uitgesteld maaibeheer op het broedsucces van veldleeuwerik (Ottens et al., 2016). Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief.
- Beheerovereenkomsten voor akkervogels (Vlaamse Landmaatschappij)
- Overzicht van de waarnemingen van veldleeuwerik in België