Champignons (Agaricus, Allopsaliota)
Champignons zijn saprotrofe plaatjeszwammen met donkere sporen. Het zijn middelgrote tot grote paddenstoelen met een vlezig hoed. De best gekende champignon is de “gekweekte champignon” (Agaricus bisporus). Deze wordt vrij zelden in het wild gevonden.
De eetbare Gekweekte champignon is in Nederland en België sinds de jaren 70 volledig ingeburgerd onder de naam champignon, het Franse woord voor paddenstoel. De naam champignon is afgeleid van het Latijnse campinio dat “klokje” betekent. In de Franse taal wordt het woord champignon gebruikt voor ons woord paddenstoel. De gekweekte champignon wordt Champignon de Paris genoemd.
Hoe herken je een champignon?
- De hoed is wit en heeft soms bruine tot zwarte schubben .
- De hoed en de steel zijn gemakkelijk van elkaar te scheiden.
- De plaatjes staan vrij van de steel en hebben een witte tot roze kleur. Deze verkleuren bij rijping van de sporen naar donkerbruin tot zwart..
- Vaak is er een ring op de steel aanwezig. De grootte van die ring en de manier waarop hij aan de steel hangt (naar beneden, naar omhoog) is belangrijk om de champignons te herkennen.
- De sporen hebben eerst een roze kleur waarna ze later naar het bruine tot donkerbruine verkleuren.
- De steelvoet kan even dik zijn als de rest van de steel of kan opgezwollen zijn en een soort knol vormen.
Waar kan je champignons vinden?
Champignons hebben een saprotrofe levenswijze, ze ruimen dode planten resten op. Afhankelijk van de soort kan je champignons vinden in:
- Bossen: schubbige boschampignon, slanke anijschampignon
- Weilanden: gewone weidechampignon, bruine weidechampignon, gewone anijschampignon
- Bewerkte, aangeharde bodems in tuinen, parken en perken: straatchampignon
- kalkrijke klei of leem en/of duinzand: Parelhoenchampignon, Hazelhoenchampignon, Zeeduinchampignon.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief