Afbeelding
Wespendief
Herman Berghmans

2013: topjaar voor de Wespendief

20 aug 2013
Categorieën
Natuurbericht

Hoe zwak de broedresultaten in 2013 zijn voor de Kerkuil, de Bosuil, de Torenvalk en de Buizerd, zo goed is dit jaar het broedsucces voor de Wespendief. De ringgroep Demervallei van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen onderzoekt al meer dan een kwarteeuw de broedbiologie van dagroofvogels en uilen in de Zuiderkempen en het Hageland. De Wespendief zorgde dit jaar voor verrassingen.

Wespendieven overwinteren in Centraal- Afrika en komen pas in mei aan in de broedgebieden. Alle bomen staan op dat moment al in blad, wat het - samen met hun weinig opvallend broedgedrag - moeilijker maakt om de nesten te vinden. In sommige jaren slagen we er dan ook niet in om broedsels te lokaliseren. De Wespendief is zeker geen algemene broedvogel in Vlaanderen, maar door hun stiekeme gedrag worden hun aantallen hoogst waarschijnlijk onderschat. Anderzijds gaan niet alle koppels jaarlijks tot broeden over. Het vlinderen (fladderende vlucht met de vleugels hoog boven het lichaam) is ook niet noodzakelijk een aanwijzing voor een territorium en wordt dus ten onrechte ‘baltsvlucht’ genoemd. Een bijzonder geheimzinnige roofvogel dus, maar daardoor ook zo’n intrigerende soort.

Door hun late aankomst beginnen de vogels pas eind mei tot begin juni met broeden. Wespendieven leggen maximaal twee eieren. Tijdens de onderzoeksperiode werd het vroegste ei gelegd op 22 mei, het laatste vrouwtje startte de eileg pas op 9 juni. Uit ons onderzoek blijkt dat per nest ook gemiddeld twee jongen worden geboren en geringd. Of ze beide ook daadwerkelijk uitvliegen is minder duidelijk. Jonge Wespendieven verlaten het nest pas laat in de zomer, ergens in de loop van augustus. Ongeveer 2/3de van de Wespendieven bouwen het nest in loofbomen met in de onderzochte regio een overduidelijke voorkeur voor zwarte els.

 

Terwijl de ringgroep jaarlijks tussen nul en zes nesten van Wespendieven controleert, werden in 2013 niet minder dan acht nesten met in totaal 14 jongen gevonden en voorzien van een wetenschappelijke ring. We stelden zes keer twee jongen vast, twee keer zat er maar één jong op het nest.

Vanwaar dit succesvolle resultaat? De zoekinspanning was niet intensiever dan in de vorige jaren. Mogelijk hebben de hoge temperaturen in juli het broedsucces positief beïnvloed. Dat zomerweer had immers een positieve invloed op het aantal wespen, waarvan Wespendieven de nesten roven. De vogels zijn dit jaar gemiddeld wel iets later beginnen broeden, maar dat bleek een goede inschatting . De gevonden nesten werden aangetroffen in zwarte els (3), Canadapopulier (2), zomereik, beuk en Corsicaanse den. De oudervogels blijken overigens erg trouw aan hun broedgebied, zo keerden beide in 2011 geringde oudervogels terug naar hun zelfde territorium, op een andere plaats bleef een in 2010 geringd vrouwtje, haar plaats trouw.

Mogelijk is het broedsucces van deze Wespendief toe te schrijven aan het weer. (foto: Saxifraga-Martin Mollet)

 De enorme verschillen in het broedsucces tussen verschillende soorten tonen hoe het weerbeeld voor de ene de dood, en voor de andere het brood kan betekenen. Mogelijk is de toename en het goede broedsucces van deze prachtige roofvogel in 2013 echter ‘slechts’ een fluctuatie, een daadwerkelijke toename moet zich immers manifesteren op langere termijn. Maar in de onderzochte regio zijn er al enkele jaren meer broedparen, wat wel een echte trend laat vermoeden. Een recente langetermijnstudie over het voortplantingssucces van de Wespendief tussen 1974 en 2005 in Nederland (Bijlsma et al. 2012), toonde onomstotelijk aan dat er gemiddeld slechts één jong per nest uitvliegt, wat te weinig is om de populatie op peil te houden of te laten groeien. En die bevinding spoort samen met de afname van de Wespendief in Noord- en West-Europa, die al decennia aan de gang blijkt.

Tekst en foto: Herman Berghmans (Ringgroep Demervallei)
Referentie: Bijlsma R.G, Vermeulen M., Hemerik L. & C Klok, 2012. Demography of European Honey Buzzards Pernis apivorus. ARDEA 100 (2012)-2: 163-176.