Afbeelding
Grauwe gors
Michel Viskens

Akker- en weidevogels: wat is er nodig om de trend te keren?

21 aug 2023
Categorieën
Natuurbericht


In een vorig natuurbericht over akker- en weidevogels berichtten we over de achteruitgang van onze landbouwvogelsoorten. In dit natuurbericht gaan we dieper in op de inzet van vrijwillige maatregelen en hun resultaten op het terrein. We doen dit aan de hand van een paar voorbeelden en lichten de pijnpunten toe.

Als eerste voorbeeld nemen we de Brechtse heide in de provincie Antwerpen. De Brechtse heide is naar Noorderkempense normen eerder kleinschalig met veel bosjes, bomen en houtkanten. Tegelijk zijn er veel percelen geëgaliseerd en omgezet naar akker. Dit maakt dat in heel het gebied nog maar een paar percelen echt geschikt zijn voor grutto.

Onderstaande grafiek laat het aantal broedparen grutto zien tegenover de oppervlakte beheerovereenkomst (BO) weidevogelbeheer in de Brechtse Heide. Het maakt duidelijk dat het aantal BO’s geen direct gevolg geeft naar resultaat op het terrein.




Afbeelding

bron: Natuur.oriolus 81 (2), Leestmans & Smets, 2015.

Weidevogels stellen hoge eisen aan hun omgeving (zoals grondwatertafel en openheid) waardoor de opties om maatregelen te verschuiven binnen een gebied een stuk kleiner zijn. In de Kempen bijvoorbeeld gaat het dikwijls maar over een paar percelen in een gebied die hydrologisch de juiste waterstanden geven en ver genoeg liggen van verstorende landschapselementen (zoals bosjes, bomenrijen, wegen, …). In de polders het waterpeil structureel aanpassen is moeilijk zonder omliggende percelen te beïnvloeden. De recente inzet van weidevogelpompen kan lokaal soelaas brengen maar is geen structurele oplossing. De inzet van stuwen om waterpeilen te verhogen, zijn dat wel.

Voor weidevogelsoorten als grutto en wulp zijn permanente graslanden met aangepaste bemesting en maaidatum van cruciaal belang. Deze kunnen niet elke vijf jaar even gescheurd worden maar zullen echt duurzaam in tijd moeten zijn.

Als juist die percelen niet onder een BO (of andere beheermaatregel) zitten, zoals in de Brechtse Heide, dan maakt de rest van de percelen onder BO het verschil niet. Ondertussen is, op een sporadische broedpoging na, de grutto volledig verdwenen uit het gebied maar de oppervlakte BO’s is wel stabiel gebleven. 

Akkervogelvriendelijke maatregelen

Populatieherstel van akkervogels oogt vaak eenvoudiger dan populatieherstel van weidevogels. Akkervogels zijn immers niet gebonden aan natte natuurgebieden en zijn ook meer afgestemd op de drukte van de landbouwactiviteiten op akkers. Een vaak gehoorde stelregel is dat minimum 10% van een gebied ingericht dient te worden met akkervogelvriendelijke maatregelen. Een deel hoort dan permanent verankerd te zijn in het landschap onder de vorm van kruidenrijke bermen en struweel met ruime buffers, een ander deel kan in de vorm van braak- en wintervoedselakkkers of graskruidenstroken die om de zoveel jaren verschuiven van plaats. Dat is zeker een goed uitgangspunt, maar de voorbije jaren leerden ons dat dit voor verzwakte populaties van akkervogels nog steeds ontoereikend is. Zeker wanneer de overige 90% van zo’n akkervogelgebied steeds intensiever wordt, krijgen vele soorten het desondanks moeilijk. Het concentreren van maatregelen in de meest kansrijke gebieden is dan een extra aandachtspunt. 

Enkele voorbeelden

In de twee regio’s die er qua oppervlakte BO soortenbescherming uitsteken, namelijk de polders in West-Vlaanderen en het Vlaams-Brabantse en Limburgse Haspengouw, horen we van vrijwilligers en experten de eerste positieve signalen. Dit zijn ook de regio’s waar met het soortbeschermingsprogramma (SBP) grauwe kiekendief sterk werd ingezet op beheerovereenkomsten. Lokaal werden dekkingsgraden van 10% of meer aan akkervogelvriendelijke maatregelen gehaald. 

De grauwe gors blijkt zich steeds meer in zijn sas te voelen op de luzerne- en kruidenstroken van vogelakkers maar tijdens het broedseizoen zorgt het maaibeheer daar voor kopzorgen bij diezelfde vrijwilligers. De meerwaarde van de wintervoedselakkertjes voor geelgors en grauwe gors zijn al langer bekend en dragen onmiskenbaar bij tot hun bescherming. We zien ook een flinke winterpopulatie aan blauwe kiekendieven gebruik maken van de maatregelen zowel om te jagen als om te slapen. 

In de Westhoek kwamen vorig jaar een paar grauwe kiekendieven te broeden midden in een gebied vol vogelakkers. 

De bedrijfsplanners van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) zijn de BO’s de afgelopen jaren meer gebiedsgericht gaan inzetten. Dat heeft zeker geleid tot het vertragen en lokaal zelfs stoppen van een verdere achteruitgang van populaties. Maar is een stand-still van vaak uiterst kwetsbare populaties wel een aanvaardbaar resultaat als je weet dat de minste tegenslag tot het lokaal verdwijnen van een soort kan leiden?

De recente terugval in het areaal vrijwillig gesloten BO’s soortenbescherming is een eerste teken aan de wand. Bij landbouwers horen we twee verklaringen. Enerzijds is er het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen en anderzijds wordt het verplicht maaien én afvoeren van graskruidenstroken (om de vegetatie te verschralen) als streng en onhaalbaar gezien. Nochtans zijn beide beheervoorwaarden vanuit ecologisch standpunt een evidentie. De soepele regeling uit het verleden was eigenlijk gebaseerd op landbouwkundige pragmatiek en niet op effectiviteit voor akkervogels. Die details maken nochtans een groot verschil en horen ook goed uitgelegd te worden aan landbouwers. 

Conclusie

Zolang we gebruik maken van alleen vrijwillige en tijdelijke maatregelen gaan we nooit  de doelstellingen op langere termijn halen. In de West-Vlaamse ‘Moeren’ en het Vlaams-Brabantse Honsem bijvoorbeeld werd sinds 2016 voor ongeveer 1,5 miljoen euro geïnvesteerd in leefgebied voor de grauwe kiekendief via tijdelijke en vrijwillige beheerovereenkomsten met landbouwers. In beide gebieden werden dekkingsgraden van 10% behaald. Helaas zien we daar vandaag in de Moeren niets meer van terug en in Honsem toont zich eenzelfde trend.

Het is duidelijk dat de inzet van alleen maar vrijwillige maatregelen niet voldoende is. Voor soorten in landbouwgebied is maatwerk nodig. Het mislukte soortbeschermingsplan van de  wilde hamster is daar helaas een sprekend voorbeeld van. 

Tekst: Stijn Leestmans (Natuurpunt Beleidsmedewerker Landbouw)

Natuurpunt en Algemeen Boerensyndicaat (ABS) hebben de voorbije twee jaren samengewerkt om landbouw en natuur dichter bij mekaar te brengen, weg van de polarisatie, in het project Boer zoekt natuur, natuur zoekt boer. In dat kader is er veel kennis en ideeën uitgewisseld en acties uitgevoerd. Met deze reeks natuurberichten willen we een aantal goede voorbeelden van samenwerking en acties ruimer onder de aandacht brengen om de bredere toepassing te stimuleren. Deze samenwerking wordt ondersteund door de Vlaamse Landmaatschappij.




Afbeelding