Afbeelding
Vermiljoenkever
Paul Wouters/Marianne Horemans

Een nieuw meetnet voor de Europees beschermde vermiljoenkever

20 feb 2024
Categorieën
Natuurbericht

In 2017 dook de vermiljoenkever voor het eerst in ons land op. Intussen wist deze soort grote delen van Vlaanderen te koloniseren. Omdat de vermiljoenkever beschermd is via de Habitatrichtlijn, moet België om de zes jaar aan Europa rapporteren hoe het met deze soort gaat. Daarvoor wordt nu een nieuw meetnet in het leven geroepen.

De vermiljoenkever is een onmiskenbare kever: donkerrood, sterk afgeplat en ongeveer 1,5 cm lang. Die gekke vorm is handig voor zijn verscholen bestaan: vermiljoenkevers leven vooral achter schors. Het is een dood-houtsoort die vooral op populieren leeft, maar soms ook op andere bomen, waaronder linde, zomer- en Amerikaanse eik. Ook uit Vlaanderen zijn al enkele vondsten op naaldbomen (grove den) bekend.

Ook de larven laten zich goed herkennen, maar lijken op het eerste gezicht sterk op die van de veel algemenere vuurkevers (zwartkop- en roodkopvuurkever). Een handig verschil bevindt zich in de lengte van het laatste segment: langgerekt bij de vuurkevers, even lang als de andere segmenten bij vermiljoenkever. 

 

Afbeelding
Larven vermiljoenkever (Juul De Witte)

Larven van de Vermiljoenkever (foto: Juul De Witte)

Toen in 1992 de Habitatrichtlijn werd opgemaakt, was de vermiljoenkever een zeldzaamheid die enkel nog in Centraal-Europa voorkwam. Daarom werd hij opgenomen op bijlage II en IV van die richtlijn, waardoor hij Europese bescherming geniet. Vanaf ca. 2010 nam de vermiljoenkever sterk toe en breidde hij zijn leefgebied uit. In 2012 verscheen hij voor het eerst in Nederland, in 2017 in ons land. Intussen komt de vermiljoenkever in zowat alle provincies voor, behalve in West-Vlaanderen. Hij verkiest vochtige bossen, vaak natte valleibossen. De opmars van de vermiljoenkever past in het rijtje van heel wat bossoorten die de voorbije jaren zijn toegenomen: van boommarter en grote weerschijnvlinder tot een hele resem dood-houtpaddenstoelen en -kevers. Veranderd bosbeheer (met behoud van dood hout) en een verbeterde waterhuishouding in valleigebieden (minder ontwatering) spelen wellicht in het voordeel van die soorten. 

De meeste Europees beschermde soorten worden opgevolgd via het Vlaamse Meetnettenproject. Meetnetten.be is een samenwerking tussen het Instituut van Natuur en Bosonderzoek, Natuur en Bos en Natuurpunt Studie. Het heeft als doel om betrouwbare informatie in te zamelen over prioritaire  dier- en plantensoorten in Vlaanderen. Zo kan de overheid gepaste beleidsmaatregelen opstellen en implementeren om te vermijden dat soorten verder achteruitgaan of zelfs verdwijnen. Voor meer dan 80 soorten wordt zo de populatietrend op Vlaams niveau opgevolgd. Tot en met 2023 vond voor de vermiljoenkever een ‘inhaalslag’ plaats. Daarbij werd gepoogd om de kever op te sporen op locaties waar hij nog niet gezien was (met wisselend succes). Intussen is het meetnet vermiljoenkever van start gegaan. Precies omdat de kever zo’n verborgen bestaan leidt – de volwassen kever zie je zelden, worden voor dit meetnet de larven geteld. Die larven kan je vinden door voorzichtig schors van liggende of staande dode bomen te verwijderen. De kever verkiest bomen die ongeveer 1 à 2 jaar dood zijn. Omdat die methodiek ook enige verstoring met zich meebrengt, wordt er gewerkt met steekproeven. Zo vermijden we dat te veel dode bomen ontschorst worden. Wanneer een kever of larve wordt aangetroffen, wordt het onderzoek van die stam gestaakt en wordt een volgende stam bekeken. In een geschikt bos worden maximaal vijf locaties met telkens drie dode bomen geselecteerd. Een aantal parameters zoals stamomtrek en boomsoort worden genoteerd.

Bovendien worden de uitgekozen locaties niet elk jaar onderzocht, maar in een cyclus van éénmaal om de drie jaar. Zo proberen we de verstoring tot een minimum te beperken. Wie interesse heeft in deelname aan dit meetnet, kan zich registreren op meetnetten.be en zich aanmelden voor het project vermiljoenkever. 

Tekst: Wim Veraghtert (Natuurpunt Studie) en Arno Thomaes (INBO)