Afbeelding
Eikenprocessierups
Frits Bink-Saxifraga

In naam van de vlinders: sproei met mate!

6 mei 2014
Categorieën
Natuurbericht

Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie op dinsdag 6 mei 2014

Op 24 april besliste de federale minister van Leefmilieu dat de producten Foray 48B en Xentari WG dit voorjaar mogen worden ingezet bij de preventieve bestrijding van de Eikenprocessierups. De televisiejournaals toonden gisteren al beelden van massale spuitacties. Dat de rupsen lokaal overlast veroorzaken, valt niet te ontkennen en Natuurpunt erkent dat bestrijding soms nodig is. Maar de vereniging roept op tot omzichtigheid bij het gebruik van dit niet-selectief sproeimiddel en het maximaal inzetten van alternatieven. Anders dreigen rampen voor tal van (dag)vlinders.

Wellicht is de Eikenprocessierups de meest gehate vlinder in ons land. Als de brandharen van de rupsen met de menselijke huid in contact komen, veroorzaken ze jeuk en uitslag. Met die haren kan je in contact komen als je onder bomen vol rupsen wandelt of fietst. Dat deze inheemse vlinder lokaal wordt bestreden, op plaatsen waar ze ernstige overlast veroorzaakt, is dan ook begrijpelijk. Maar er zijn verschillende manieren om dat te doen. Zo zijn het branden en opzuigen van de rupsen heel efficiënte methodes.

Als de brandharen van de rupsen met de menselijke huid in contact komen, veroorzaken ze jeuk en uitslag.(foto: Paul Wouters en Marianne Horemans)

Maar in veel gevallen wordt teruggegrepen naar preventieve bestrijding. Op plekken waar ooit processierupsen voorkwam, worden bomen besproeid met een middel dat voor mens en vee onschuldig is. Deze middelen bevatten een bacteriepreparaat, op basis van Bacillus thuringiensis. Die bacterie komt van nature in de grond voor, maar als ze in een rups terechtkomt, dan veroorzaakt ze de productie van dodelijke eiwitkristallen. Die tasten de darmwand aan en verlammen de kaakspieren, zodat vlinderrupsen binnen enkele dagen de hongerdood sterven. Hoewel dit middel biologisch is, is het niet-selectief. Dat wil zeggen dat alle vlinderrupsen die in het voorjaar op eikenloof leven hieraan sterven. Daaronder bevinden zich ook de Eikenpage en de ernstig bedreigde Bruine eikenpage. Het aantal soorten nachtvlinders waarvan de rupsen op Eik leven, bedraagt (voor Vlaanderen) zelfs meer dan 100.

Hoe groot de impact op andere vlindersoorten precies is, is amper onderzocht. Europese studies zijn er niet. Daarom wordt in de vorig jaar verschenen vlinderatlas meer onderzoek naar de precieze invloed van de bestrijding als actiepunt opgenomen. In Noord-Amerika wordt het product Foray 48B ook gebruikt, om er de invasieve Plakker te bestrijden. Daar heeft men de impact op inheemse vlindersoorten wel onderzocht. En die is er duidelijk wel, al ondervindt de ene soort meer last dan de andere. Voor een handvol soorten werd zelfs 3 jaar na een grootschalige sproeibeurt nog significant lagere aantallen genoteerd. Een laboratoriumstudie wees dan weer uit dat van 42 onderzochte soorten, die in dezelfde periode als de Plakker het rupsstadium doormaken, er bij 27 significante sterfte vastgesteld werd. Vooral bij 18 soorten die in die periode in de eerste stadia (jonge rupsen) zitten, was de mortaliteit vaak 95% of hoger. Zo’n onderzoek doet vermoeden dat ook bij ons de impact van een sproeibeurt uiteenlopende effecten op de aanwezige rupsen zal hebben, maar zeker niet onschuldig is.

Waar nodig kan een preventieve aanpak, maar de niet-selectieve methode mag niet de regel worden. (foto: Ruben Meert)

Voor Natuurpunt kan een preventieve behandeling dan ook enkel op drukbezochte locaties, bijvoorbeeld in de bebouwde kom of langs drukke fietspaden. Op andere plaatsen is mechanische behandeling, zoals het wegbranden of wegzuigen van rupsenhaarden veel beter, want veel gerichter en vlindervriendelijker. Verder van paden en wegen is bestrijding niet nodig. Tenslotte wijst Natuurpunt erop dat de enorme rupsenplagen van jaren geleden inmiddels weer grotendeels achter de rug zijn doordat ook parasitaire sluipvliegen de rupsen aanvallen.

Tekst: Wouter Vanreusel & Wim Veraghtert, Natuurpunt Studie
Foto's: Ruben Meert, Paul Wouters & Marianne Horemans