Afbeelding
Witte eekhoorn in Bazel - Magda Wouman

Albino’s: de bleekscheten van het dierenrijk

6 mrt 2017
Categorieën
Natuurbericht
Zoogdieren


In een tuin in Bazel bij Kruibeke werd een witte eekhoorn gespot. Erg bijzonder: het is het allereerste geval op 45.000 eekhoornwaarnemingen. En toch komt ‘albinisme’ wel vaker voor in de natuur. Sommige dieren zijn van nature altijd wit, andere wachten op de sneeuw om te verbleken. En dan zijn er ook nog de leucino’s; die bevinden zich in de grijze zone. Kortom, genoeg manieren om wit te zijn in de natuur.

Albino’s zien eruit alsof ze zich constant lijken te wassen: een spierwitte vacht en ogen die rood uitslaan van de shampoo. Albinisme is een genetische – en dus aangeboren – aandoening waarbij er geen melanine wordt aangemaakt. Melanine is het pigment dat een donkere kleur geeft aan huid, haar en ogen. In de huid wordt het geproduceerd onder invloed van zonlicht, om de huid te beschermen tegen schadelijke uv-stralen. Albino’s missen een enzym dat betrokken is bij melanineproductie. Dat geeft een bleke huid, een witte vacht en rode ogen. Die typische rode ogen worden veroorzaakt door de bloedvaten in de ogen. Omdat er geen pigment aanwezig is in de iris, zijn de bloedvaten beter zichtbaar en krijgen de ogen een bloedrode kleur.

Een leven zonder pigment

Omdat ze geen melanine kunnen aanmaken, zijn albino’s zeer gevoelig voor zonlicht en de schadelijke effecten van uv-stralen: ze lopen een hoger risico op zonnebrand en huidkanker. In het wild kunnen albino’s dan ook minder goed overleven en zijn ze zeldzaam. Naast de schadelijke effecten van zonlicht lopen ze door hun verminderde camouflage een grotere kans om ten prooi te vallen aan roofdieren.

Een gekend voorbeeld van albino’s zijn albinoratten (ook muizen, cavia’s en konijnen) die gebruikt worden voor dierproeven. In de natuur zijn er zelfs populaties waarvan alle leden een kleurloos bestaan leiden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Mexicaanse grotvissen die in complete duisternis leven. Omdat ze in een wereld zonder licht vertoeven, hebben ze geen pigment nodig. Bepaalde populaties van deze grotvissen hebben zelfs helemaal geen ogen, omdat ook die overbodig zijn. Bij mollen zou albinisme iets vaker voorkomen dan bij andere zoogdieren. Hun ondergrondse bestaan maakt witte mollen minder gevoelig voor de problemen die andere albino’s moeten trotseren: ze komen minder in contact met zonlicht, en vertrouwen minder op camouflage om zich te beschermen tegen roofdieren.

Ook in het plantenrijk heb je albino’s. Albinoplanten zijn niet in staat om chlorofyl aan te maken en zijn wit in plaats van groen. Omdat ze geen chlorofyl hebben, kunnen ze niet aan fotosynthese doen en dus geen voedsel produceren. Albinoplanten moeten noodgedwongen overschakelen op een parasitaire leefwijze en met hun wortels voedsel uit andere planten zuigen. Albinoplanten zijn dus nog zeldzamer dan albinodieren.

Zeg niet zomaar albino

De term ‘albino’ wordt nogal losjes gebruikt, maar eigenlijk bestaat er een hele resem aan mogelijke kleurafwijkingen. De rode ogen worden vaak gebruikt als toelatingsexamen voor de albinoclub. Door naar de ogen te kijken, kun je bijvoorbeeld een albino onderscheiden van een leucino. Dieren met leucisme hebben een verminderde pigmentatie, maar het pigment is niet volledig afwezig. De witte eekhoorn uit Bazel is er zo eentje, dat zie je in het filmpje onderaan. Leucino’s hebben dan wel een bleke vacht, de ogen en huid zijn normaal gekleurd. Leucino’s zijn daarom niet zo gevoelig voor zonlicht en kunnen meestal beter overleven dan albino’s, al blijft het gebrek aan camouflage een probleem.

Er zijn natuurlijk ook dieren die van nature een witte vacht hebben. De witte kleur is bij deze dieren een aanpassing aan hun omgeving: een ijsbeer gaat bijna volledig op in de besneeuwde omgeving. De ijsbeer is eigenlijk een uniek geval omdat een groot deel van zijn vacht bestaat uit haren die bijna doorzichtig zijn. De structuur van de haren zorgt ervoor dat het licht als het ware gevangen wordt en in de haren blijft rondbotsen. Hierdoor gaat de vacht oplichten en krijgt hij een witte kleur. Nog zo’n expert in ijzige camouflage is de hermelijn. In de winter zijn hermelijnen spierwit zodat ze hun prooien kunnen besluipen in een in de sneeuw. Ligt er geen sneeuwtapijt, dan kiest de hermelijn voor een bruine zomerjas.

Zwartkijkers

De tegenhanger van albinisme is melanisme. Dieren met melanisme hebben een uitzonderlijk grote hoeveelheid melanine en zijn dus volledig zwart. Vaak is melanisme een pak minder nadelig, en voor sommige soorten kan het zelfs een voordeel zijn. Op die manier kunnen soms volledige populaties melanistisch worden. Een voorbeeld hiervan is de zwarte panter, die eigenlijk een melanistische vorm is van het luipaard. In Noord-Oost-Vlaanderen worden regelmatig melanistische reeën gespot, en in Duitsland zijn er zelfs plaatsen waar bijna de volledige populatie uit zwarte reeën bestaat. Het lijkt er dus op dat je van melanine beter wat te veel dan te weinig kunt hebben.

Update 8/3/2017: ook een echte albino in 2006

Naar aanleiding van het bericht over de leucino-eekhoorn in Bazel, werd ook nog een oudere waarneming van een échte, volledige albino-eekhoorn in Oud-Turnhout gemeld. Bij albino's ontbreekt elke vorm van melanine, en daardoor kunnen ze niet goed tegen de UV-stralen van het zonlicht. Het vreemde gedrag van het dier (het liep in rondjes en vertoefde in ongeschikt leefgebied) is misschien wel te wijten aan oogschade opgelopen door het zonlicht. Er lijkt bovendien ook een soort gezwel op het oog van het dier te zitten.

Zelf nog (historische) meldingen van een eekhoorn met zo'n zeldzame kleurafwijking? Laat het dan zeker weten via www.waarnemingen.be. Op die manier kan Natuurpunt het zeldzaam fenomeen documenteren.

Afbeelding
12894584.jpg

foto: Rik Hendrix

Tekst: Niels Desmet, Zoogdierenwerkgroep Natuurpunt