Nieuwe soorten in opkomst dankzij meer dood hout in de natuur

4 jul 2011
Categorieën
Natuurbericht
Insecten en ongewervelden
Studie

Nieuwe inzichten in bosbeheer, waarbij dood hout wordt gerespecteerd in plaats van geweerd, leidt tot een hogere biodiversiteit en een verrijking van de flora en fauna in België. Dat wordt treffend geïllustreerd door twee bijzondere vondsten op zondag 5 juni jl, notabene gelijktijdig op dezelfde plaats bij Mol-Donk.

Naar aanleiding van de eerste waarnemingen van de grote sluipwesp Megarhyssa vagatoria voor Nederland, half mei 2011 in De Reuselse Moeren, besloot Lex Peeters om in België naar de soort op zoek te gaan. De methode lag voor de hand. Hij zocht op waarnemingen.be naar locaties waar Tremex fuscicornis was waargenomen, de grote Houtwesp waarop M. vagatoria parasiteert. Aangezien het voorkomen van T. fuscicorninog maar recentelijk in België was vastgesteld, bleken de data beperkt tot drie gebieden in de grensstreek. In één van die gebieden, het SCK-moerasje in Mol-Donk, nam Rik

Hendrix in september 2010 verschillende keren tot 4 ex. waar. Peeters kende het gebiedje en zag sterke overeenkomsten met het biotoop in Nederland. Hij zette zijn zoektocht dan ook met hoge verwachtingen in. Na enige tijd zoeken was het al raak. Boven hem zoefde een wijfje Megarhyssa vagatoria over, dat hij alweer gauw uit het oog verloor. Geen bevredigende waarneming van deze eerste voor België, maar uitstekend voor de motivatie. Ze zat er, nu nog voor het benodigde bewijsmateriaal zorgen. Op de betreffende plek wilde dat niet meer lukken, dus ging hij verder, totdat hij zich temidden van de optimale omstandigheden bevond. Overal gespreide Berken om zich heen, sommige vermolmd, sommige halfdood, anderen nog in goede conditie. Dicht tegen het moeras aan, net zoals in de Reuselse Moeren. Stuk voor stuk scande hij de boomstammen af en jawel, een meter of tien voor hem, daar zaten ze! Maar liefst drie wijfjes waren de stam aan het verkennen, terwijl een vierde al een plekje had bezet om met haar lange legboor haar eitjes af te zetten in de larven Tremex fuscicornis. Nog een vijfde wijfje verscheen ten tonele en ook namen twee schuwe mannetjes kortstondig plaats: heel andere beestjes met hun zwarte staafvormige achterlijf en hun veel kleinere postuur. Ondertussen diende zich een andere opvallend gele verschijning aan. Een wesp? Een zweefvlieg? Het beestje dook de lage vegetatie in, waar Peeters hem terugvond, heel markant hangend aan een blad. Het zag eruit als een robuuste langpootmug, met een opvallend breed en plat achterlijf en donkere vlekken in de doorschijnende achtervleugels. Soms realiseer je je direct dat je met iets bijzonders te maken moet hebben. Dit was zo’n waarneming! Net op tijd konden enkele foto’s worden gemaakt, want daarna verdween het beestje weer even geel als het gekomen was, laag over de grond uit het gezichtsveld.

Het bleek om de paddestoelenmug Keroplatus tipuloides te gaan. Het betreft een grote, zeldzame soort van vochtige bossen met veel dode bomen, die slechts in enkele Europese landen is vastgesteld. De enige data voor België gaan waarschijnlijk terug tot de negentiende eeuw. De forse larven groeien op in een soort van slijmwebben onder Tonderzwammen en voeden zich met de sporen. Tonderzwammen zijn dankzij de nieuwe inzichten in bosbeheer sterk in opkomst en daarmee een aantal soorten die van deze paddestoelen afhankelijk zijn. Op anderhalve meter afstand van de waarnemingsplek vond Peeters enkele dagen later twee larven en een cluster cocons van de K. tipuloides, als bewijs dat deze belangrijke indicatiesoort voor bedreigde dood-bos-biotopen zich hier ook daadwerkelijk voortplant.