Afbeelding
Gentiaanblauwtje
Chris Bal

Het is vijf voor twaalf voor het gentiaanblauwtje!

12 jan 2024
Categorieën
Natuurbericht
Biodiversiteit
Meetnetten
Vlinders

Dat het niet bijster goed gaat met onze dagvlinders weten we al een tijdje, maar één van onze meest emblematische soorten staat nu zelfs op het punt om helemaal uit Vlaanderen te verdwijnen: het gentiaanblauwtje! De bijzondere levenswijze en de hoge habitateisen van deze soort, gecombineerd met stikstofdepositie en klimaatverandering lijken nefast te worden voor een soort die we gerust mogen beschouwen als het vlaggenschip van de natte heide.

Het gentiaanblauwtje: de koekoek onder de dagvlinders

Het gentiaanblauwtje heeft een wel heel bijzondere levenswijze: het is de enige vleesetende vlinder in Vlaanderen, of correcter: de rups is een echte carnivoor. Wijfjes van dit blauwtje leggen eind juli – begin augustus eitjes op klokjesgentianen, een zeldzame plantensoort van natte heide. Na enkele dagen kruipt het minuscule rupsje aan de onderkant van het eitje in het vruchtbeginsel van de plant. Tien dagen lang zal het rupsje zich daar als vegetariër volvreten en op die manier een groeispurt inzetten. Zodra het rupsje 3-4 mm groot is, boort het een gat om uit de bloem te kruipen en zich op de grond te laten vallen, pal naast de klokjesgentiaan. En dan is het wachten geblazen tot nietsvermoedende steekmieren (van het genus Myrmica) de rups meenemen naar het ondergrondse mierennest. De rups van het gentiaanblauwtje is namelijk een meester in chemische vermomming en bootst de geur van de mierenlarven na. De ijverige mieren zijn zich van geen kwaad bewust en denken dat één van hun larfjes uit het mierennest gesukkeld is en dringend weer naar binnen gebracht moet worden. Helaas halen ze daardoor een profiteur binnen, want zodra de rups veilig en wel in het mierennest is, laat ze zich rijkelijk bedienen. De mieren voeden de rups van het blauwtje alsof het één van hun eigen mierenlarven is van het najaar tot het volgende voorjaar met prooien (bv. andere insecten) die ze buiten het nest verzamelen. Dit verhaal lijkt verdacht sterk op dat van nietsvermoedende zangvogels die zich uit de naad werken om een koekoeksjong groot te brengen. Je kan het gentiaanblauwtje daarom gerust beschouwen als een koekoek onder de dagvlinders. Zodra de verpopping eraan komt (eind juni – begin juli) kruipt de rups naar het bovenste kamertje van het mierennest. Wanneer de vlinder daar later uit de pop komt, is haast geboden: de vlinder lijkt in de verste verte niet meer op een mierenlarve en moet zich snel uit de voeten maken vooraleer het verraad ontdekt wordt en de mieren in de ontpopte vlinder een sappige prooi zien. Wanneer de vleugels opgepompt en uitgehard zijn, kan de hele cyclus voor het gentiaanblauwtje opnieuw beginnen.

 

Afbeelding
Eitjes (Mireille Henry)

Eitjes van het gentiaanblauwtje zitten op de knoppen van de klokjesgentiaan (foto: Mireille Henry)

Monitoring: aantal eitjes van gentiaanblauwtje in vrije val

Het gentiaanblauwtje is altijd al behoorlijk zeldzaam geweest in Vlaanderen, maar ook elders in Noordwest-Europa. In de jaren 1990 bezette de soort in de Kempen iets meer dan 60 kilometerhokken. Dat aantal is in 2023 teruggelopen tot zes, wat een achteruitgang van maar liefst 90% betekent. Ook in het Natuurpuntreservaat het Hageven in Pelt (Limburg), één van de laatste bolwerken van het gentiaanblauwtje in Vlaanderen waar sinds 1995 jaarlijks afgezette eitjes geteld worden, is de achteruitgang dramatisch: in 2003 werden er nog meer dan 15.000 eitjes van de vlinder geteld, terwijl er dat in 2023 welgeteld 151 waren. Dat is een achteruitgang van maar liefst 99% (Figuur 1, links)! Sinds 2016 worden de zes resterende populaties van gentiaanblauwtje opgevolgd in het soortenmeetnetten-project (meetnetten.be). Bij dit project bundelen het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Agentschap Natuur en Bos (ANB), Natuurpunt Studie en vele vrijwilligers de krachten om niet alleen het gentiaanblauwtje, maar ook heel wat andere prioritaire soorten voor het Vlaamse natuurbehoud te monitoren. Ook hier zien we geen fraai beeld: de aantallen gaan met gemiddeld 18% per jaar achteruit ten opzichte van 2016 (Figuur 1, rechts).

 

Afbeelding
Figuur gentiaanblauwtje

Figuur 1 Trend van het aantal getelde eitjes per jaar in het Natuurpuntreservaat het Hageven (links, tussen 2007 en 2010 waren de tellingen onvolledig) en de trend van het aantal eitjes ten opzichte van het startjaar 2016 in de zes resterende populaties die in het meetnetten.be project opgevolgd worden (rechts; R = referentiejaar (2016), ?- = vermoedelijke achteruitgang ten opzichte van het referentiejaar, - = achteruitgang ten opzichte van het referentiejaar).

Een dodelijke cocktail van stikstof en klimaat

Willen we het gentiaanblauwtje van de ondergang in Vlaanderen redden, dan moeten we uiteraard eerst weten wat de bijzonder sterke achteruitgang van de soort veroorzaakt heeft. Heel wat van de vroegere populaties waren altijd al zeer klein en velen waren helemaal geïsoleerd van andere populaties. Wanneer er kleine veranderingen optreden (bv. droge of net heel natte zomer, tekort aan klokjesgentianen …) in gebieden met zulke kleine populaties is dat vaak al voldoende om de soort er volledig te laten verdwijnen. We zien bijvoorbeeld dat de gemiddelde afstand tussen gentiaanblauwtjespopulaties verdrievoudigd is ten opzichte van de jaren 1990: destijds bedroeg die afstand ongeveer 9 km, terwijl we nu spreken over bijna 27 km! Dat zijn afstanden die voor een weinig mobiele soort als deze dagvlinder niet meer te overbruggen zijn! Naast de versnippering van de populaties is ook de kwaliteit van heel wat gebieden fel achteruitgegaan. Aanvankelijk gebeurde dat door een sterke vergrassing veroorzaakt door hoge stikstofdepositie, maar nadien ook door de recente droge zomers die gepaard gaan met een verdroging van de resterende natte heiden. Vergrassing en een hogere groei van de vegetatie door stikstofdepositie zorgen ervoor dat het microklimaat dicht bij de bodem sterk afkoelt, terwijl de mieren waar de gentiaanblauwtjes zo afhankelijk van zijn net houden van natte, maar warme plekjes om hun nest te bouwen. Door de lange droge zomers van de laatste jaren zoeken de mieren ook nattere oorden op. Voor de rupsjes van de gentiaanblauwtjes is dat geen goed nieuws: zij blijven in zo’n geval tevergeefs wachten op hun waardmieren om opgepikt en naar het veilige mierennest gebracht te worden.

 

Afbeelding
Hageven

Het leefgebied van het gentiaanblauwtje in het Hageven (foto: Dirk Maes)

Kunnen we het tij nog keren?

Dat een aangepast natuurbeheer het gentiaanblauwtje ten goede kan komen, werd bewezen in het Hageven. Daar werd het beheer grotendeels afgestemd op het behoud van de soort en dat bleek (aanvankelijk) zeer succesvol. De aantallen namen er sterk toe na het verschijnen van het soortbeschermingsplan in 2000 waarin maatregelen stonden die in het Hageven minutieus uitgevoerd werden: kleinschalig plaggen van enkele vierkante meters in de onmiddellijke nabijheid van klokjesgentianen zodat die gemakkelijker kunnen kiemen, uitrasteren van zones met klokjesgentianen die rijkelijk belegd werden met eitjes van het gentiaanblauwtje zodat de grazers daar niet bij konden, vernatten van zones natte heide …. Tot 2014 bleven de aantallen eitjes er vrij hoog (Figuur 1 links), maar de droge zomers van de laatste jaren en de daarmee gepaard gaande achteruitgang van de kwaliteit van de habitat hebben ervoor gezorgd dat zelfs soortspecifieke natuurbeheermaatregelen nauwelijks nog soelaas kunnen bieden.

En wat met een herintroductie, een redmiddel dat steeds vaker gebruikt wordt om soorten die aan het infuus hangen een laatste strohalm te bieden? Op sommige plekken in de Kempen (bv. de Vallei van de Ziepbeek in Lanaken) zijn er beheermaatregelen uitgevoerd die gezorgd hebben voor een sterke uitbreiding van de klokjesgentianen. De vraag om een lokale herintroductie klinkt daar dan ook steeds luider, maar door de complexe levenscyclus van het gentiaanblauwtje en de kleine overgebleven populaties is een herintroductie niet zo evident. Ook over de belangrijkste schakel (de waardmieren) is op de meeste locaties nog maar weinig tot niets gekend. Het feit dat de vlinders (rupsen) sterk aangepast zijn aan de plaatselijke waardmieren, maakt het weghalen van wijfjes uit kleine populaties niet alleen risicovol voor de populaties waar de vlinders vandaan moeten komen, maar ook het succes op de plek waar ze worden uitgezet is daardoor zeker niet gegarandeerd. Misschien kan een internationale samenwerking met andere Noordwest-Europese landen zoals Nederland en Denemarken hierbij een oplossing bieden, maar ook daar is het gentiaanblauwtje helaas in vrije val.

Het terugdringen van de stikstofdepositie en het aanpakken van de klimaatverandering zijn twee problemen die niet van vandaag op morgen opgelost kunnen worden. Een sterk soort- en gebiedsgericht beleid is dringend nodig, niet alleen voor het gentiaanblauwtje, ook andere (heide)soorten zoals de heivlinder, de kommavlinder en het heideblauwtje zouden hier zeker wel bij kunnen varen.

Tekst: Dirk Maes & Toon Westra (INBO), Wim Veraghtert (Natuurpunt Studie), Ghis Palmans & Willy Pardon (Natuurpunt Pelt) & Hans Van Dyck (UCLouvain)