Afbeelding
Kleine rietganzen bij Brugge
Eckhart Kuijken

Winterprik, maar geen overvloed aan winterganzen

26 jan 2017
Categorieën
Natuurbericht

Het blijft aanhoudend vriezen. Wat betekent dat voor de aantallen overwinterende arctische ganzen? Ganzenexpert Eckhart Kuijken analyseert.

Nee, de huidige vrieskou gaat (nog) niet gepaard met de spectaculaire aankomst van 'vriezeganzen', zoals dat bijvoorbeeld het geval was in december 2010. Toch zijn er al behoorlijke concentraties ganzen in de traditionele West-Vlaamse overwinteringsgebieden zoals Damme en Uitkerke, Meetkerke, Klemskerke, Bredene, het Oostendse Krekengebied en de IJzervallei. De aantallen verschillen sterk van soort tot soort en naargelang de streek.

Als bijzondere soort voor Vlaanderen blijft de Kleine rietgans bijna uitsluitend gebruik maken van de Oostkustpolders, die zowat 30% van de totale Spitsbergse populatie herbergen. Dit cijfer bewijst het belang van deze regio als traditioneel overwinteringsgebied. Jaarlijks stellen onderzoekers een daling vast van dit procentuele aandeel, dat begin deze eeuw nog ruim 85% kon bedragen.

De oorzaak van deze afname ligt voornamelijk bij de klimaatopwarming, waardoor steeds grotere aantallen Kleine rietganzen in Denemarken blijven overwinteren en niet meer tot Friesland of Vlaanderen afzakken.

Ook de gestage achteruitgang van de aaneengesloten historische graslandcomplexen als gevolg van intensivering in de landbouw, wegenaanleg (A11) en uitbreiding van industrie zal hier een rol in spelen. Het wetenschappelijk onderbouwde en fel bepleite behoud van historisch permanent grasland is in een anticlimax geëindigd, met halfslachtige beleidsbeslissingen die onvoldoende oppervlakte- en kwaliteitsgaranties bieden.

Afbeelding
ek2015-01-07_0051_m.jpg

Kleine rietganzen en Kolganzen in hun geprefereerd leefgebied: reliëfrijke, natte graslanden (foto: Eckhart Kuijken)

Het wintermaximum van 29 500 Kleine rietganzen op 17 december 2016 is met de midwintertelling van half januari teruggevallen tot 19 700, een daling die iets trager verloopt dan in sommige voorgaande jaren. Dit uitgesteld vertrek kan met de huidige winterprik te maken hebben, al is het in Denemarken tijdens deze vriesperiode warmer dan in Vlaanderen.  

Recent is bij deze soort een voorzichtige westwaartse verschuiving in de kustpolders merkbaar. Waarnemingen in Gistel, Moere, Leffinge en de IJzervallei blijven niet langer beperkt tot verdwaalde exemplaren of families, maar betreffen soms enkele honderden vogels die daar een of meerdere dagen opduiken. Het begin van nieuwe tradities? Of heeft hier de felle noordwesterstorm van 13/01 geholpen om ganzen tijdelijk meer landinwaarts te stuwen?

Voor de Kleine rietgans blijven de meldingen in andere provincies uiterst beperkt en occasioneel, vooral dan in de klassieke ganzenregio's zoals het Oost-Vlaamse Krekengebied, de Antwerpse Kempen en Grensmaasvallei. Ook hier dus geen toename gedurende de recente koudeprik, maar waarnemingen gespreid over de hele winter.

De Kolgans heeft in Vlaanderen een groter aantal traditionele pleisterplaatsen dan de Kleine rietgans. Het aantal meldingen op waarnemingen.be van vogels 'ter plaatse' werd gebruikt om de invloed van de winterprik te achterhalen.

West-Vlaanderen blijft met de traditionele locaties het beste scoren, met vooral de Uitkerkse Polders en in mindere mate Damme en Meetkerke als uitgesproken kerngebieden. Naast de Oostkustpolders zijn in de regio IJzervallei vooral Reninge, de Blankaarbroeken en Stuivekenskerke van belang. Met een wintermaximum van minder dan 20 000 voor de Oostkustpolders blijven de totalen voor deze soort beneden de verwachtingen.


Afbeelding
dsc_0024.jpg

De Uitkerkse Polder, met typisch microreliëf, blijft een uitgesproken kerngebied voor Kolganzen. (foto: Wim Dirckx)

In Oost-Vlaanderen is vooral het Krekengebied van Assenede, Sint Laureins, Boekhoute, Watervliet en Bassevelde in trek als vast overwinteringsgebied, met totalen die de hele winter schommelen van 500 à 2000 Kolganzen, soms tot ruim 3000. Deze aantallen zijn in januari zeker niet verder opgelopen onder invloed van de koude dagen. Verder krijgen nogal wat polders en riviergraslanden langs de Schelde en de Leie regelmatig Kolganzen op bezoek, zij het kleinere en meer occasionele groepen.

Voor de provincie Antwerpen is de aanwezigheid van Kolganzen geconcentreerd in de Antwerpse Kempen. De regio rond Kalmthout, Wuustwezel, Rijkevorsel, Sint Lenaarts, Arendonk en verder herbergen de hele winter groepen van 500 à 1500 vogels, met een lichte stijging rond half januari. Ook langs Schelde, Zenne, Rupel en Dijle komen geregeld Kolganzen voor, maar beduidend minder in aantal: meestal enkele tientallen tot maximaal 500 (regio Mechelen).

In Limburg is vooral de vallei van de Grensmaas bekend als vaste pleisterplaats, met al vroeg in het winterseizoen aantallen tot 3000-4000 Kolganzen. Hier gebeurde misschien zelfs een afname in de huidige vorstperiode. Van een vorstinvasie lijkt (voorlopig) geen sprake.

Het verspreidingsbeeld van de Toendrarietgans verschilt duidelijk van de andere ganzensoorten, met concentraties vooral in de Antwerpse Kempen, de Grensmaasvallei en. het Oostvlaamse Krekengebied. Ook voor deze soort is geen duidelijke vorstinvasie te melden, gezien grote aantallen vaak al in december of begin januari aanwezig zijn.

Maxima van 1000 tot 2500 in de regio Mol, Arendonk, Sint Lenaarts en Wuustwezel markeren de kerngebieden in de provincie Antwerpen. Voor Limburg lijken de maximale aantallen Rietganzen al bereikt vóór half januari, met 1350 in Rekem, 600 in Neeroeteren en 400 in Dilzen; elders blijven groepen beperkt tot enkele tientallen. In Oost-Vlaanderen herbergt het Krekengebied traditionele pleisterplaatsen voor deze rietganzen, vooral de omgeving van Assenede, Watervliet, Bassenede en Boekhoute, groepen tot respectievelijk 640, 550, 800 en 650 werden hier gesignaleerd, maar telkens ruim vóór het invallen van de vorst. In de Oostkustpolders blijven de aantallen beperkt en de IJzervallei scoort 250 exemplaren.

Alles samen worden in de huidige winter hogere concentraties gehaald dan in het verleden, met opvallend grote aantallen Toendrarietganzen vooral in de Kempen en een nieuw decemberrecord voor Vlaanderen van meer dan 5000 exemplaren. Dit heeft wellicht niets met weersomstandigheden te maken, maar illustreert eerder de gestage toename die zich al enkele jaren manifesteert.

Tenslotte is de Brandgans een opvallende soort die in het verleden vaak expliciet reageerde op koudeperiodes. Waarnemingen.be leert dat enkele klassieke pleisterplaatsen inderdaad met de aanhoudende vorst vanaf 12 januari een toename kunnen vertonen in bezetting.

Afbeelding
wd4_6410.jpg

Brandganzen in natuurcompensatiegebieden bij de haven van Antwerpen (foto: Wim Dirckx)

Voor West-Vlaanderen komen de meeste meldingen uit de Oostkustpolders en in mindere mate uit de IJzervallei. In Oost-Vlaanderen zijn het Krekengebied, Doelpolder met Kieldrecht en de gebieden rond Gent (Bourgoyen, Gentbrugse meersen, Oude Leie) permanent in trek bij Brandganzen. Voor Antwerpen geldt dit vooral voor het rivierengebied rond Mechelen en occasioneel langs Rupel of Nete. In Limburg zijn de Grensmaas en Schulensbroek zowat permanente pleisterplaatsen voor Brandganzen. Zelfs Vlaams Brabant heeft meldingen van enkele tientallen in Rotselaar, Averbode en Rillaar.

In de meeste voornoemde gebieden zijn semi-residente groepen van enkele honderden Brandganzen aanwezig gedurende de hele winter. In hoeverre aangroei tot meer dan 2000 (Doelpolder, Kieldrecht) of 3000 (Uitkerke) het gevolg is van de koudeprik, blijft onduidelijk.

Hoe komt het dan dat die winterprik zich momenteel niet vertaalt in grote aantallen?
Het is vooral in Centraal- en Zuidoost-Europa dat de winter hard toeslaat en veel minder in Noordwest-Europa. In Denemarken, Zuid-Scandinavië en de Baltische staten (waar onze winterganzen veelal vandaan komen) is er nauwelijks sprake van winterse omstandigheden, zodat er vanuit die hoek geen influxen te verwachten zijn.

Tekst: Eckhart Kuijken, met dank aan Koen Devos
Foto: Eckhart Kuijken & Wim Dirckx

Voor de opstelling van dit bericht werd gebruik gemaakt van de traditionele midmaandelijkse simultaantellingen van de Oostkustpolders (coördinatie Christine Verscheure), waarnemingen.be en enkele bijkomende relevante gegevens (onder meer tijdens het aflezen van nekringen).