Afbeelding
Kevin Scheers

Watercrassula: goed ingeburgerd in Vlaanderen, maar nog niet in het natuurbeheer

6 jan 2022
Categorieën
Natuurbericht
Biodiversiteit
Exoten
LIFE BNIP
Natura 2000
Natuurbeheer
Water


Watercrassula (Crassula helmsii) is momenteel één van de meest problematische invasieve water- en moerasplanten in Vlaanderen. Hoewel het een klein plantje is, dat aanvankelijk makkelijk over het hoofd wordt gezien, is de problematiek rond deze soort aanzienlijk. Intussen koloniseerde de soort vrijwel geheel Vlaanderen en zitten veel beheerders met de handen in het haar. 

Watercrassula is uitermate flexibel wat standplaats betreft en groeit zowel in voedselarme vennen als voedselrijke poelen. De soort koloniseert in eerste plaats erg makkelijk naakte bodem, waar weinig of geen concurrerende soorten aanwezig zijn. Ideale groeiplaatsen ontstaan met name bij het graven van nieuwe plassen, werkzaamheden in en langs water, bij betreding van oevers door vee en bij sterk wisselende waterstanden. De soort kan zowel als een submerse plant tot op een diepte van 3 meter onder water groeien, als op droogvallende oevers en in aanliggend vochtig grasland. Verder is deze succulent zeer droogtetolerant en verdraagt ze zwak brakke standplaatsen. In dichte matten watercrassula vinden andere planten geen plaats meer en verdwijnt ook het habitat voor veel watergebonden dieren. Elk klein stengelfragment met een knoop kan uitgroeien tot een nieuwe plant. Ook het klein kiemkrachtig zaad wordt makkelijk met dieren, schoeisel en (beheer)materiaal meegenomen. Vooral watervogels, en in het bijzonder ganzen, zijn een belangrijke vector bij de verspreiding van watercrassula.


Afbeelding
fig_2_crassula_inset-3000px.jpg

Watercrassula kan op korte tijd de hele waterkolom innemen, waarbij inheemse fauna en flora geen ruimte meer krijgen © Kevin Scheers

Beter voorkomen dan genezen

Watercrassula zal vermoedelijk binnen afzienbare tijd worden opgenomen in de Europese verordening betreffende invasieve, uitheemse soorten. Daarmee zal niet enkel de verkoop aan banden worden gelegd, maar moet er ook een beheerregeling komen. Beheerders en eigenaars zullen moeten aantonen welke maatregelen ze nemen om de soort te beheren, of verdere verspreiding te voorkomen. Alhoewel men al lange tijd de soort tracht te bestrijden, wordt het pas de laatste tijd duidelijker welke maatregelen samen het best zijn om de soort te verwijderen of te beheersen. In een recent verschenen rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) worden deze reeks van maatregelen uitgebreid toegelicht (Scheers et al. 2020). 

Beter voorkomen dan genezen is ook bij watercrassula het credo. Beheerders schatten best zelf het risico op besmetting van hun terreinen goed in. Hiervoor is een eenvoudige tool gemaakt waarmee de kolonisatiekans wordt berekend. De kans op kolonisatie bepaalt hoe vaak geschikte groeiplaatsen best gecontroleerd worden en ook de nazorg na bestrijding. 

Verspreiding voorkomen

Een belangrijke pijler van de strijd tegen watercrassula is bioveiligheid, of m.a.w. hoe men de verdere verspreiding best voorkomt. Hiermee moet rekening worden gehouden bij betreding van locaties met watercrassula maar ook bij elke vorm van beheer (o.a. maaien) en bestrijding op deze plaatsen. In Vlaanderen wordt daarmee nog veel te laks omgesprongen. Plaatsen met watercrassula worden best zo weinig mogelijk betreden. Indien dat toch nodig is moet schoeisel achteraf grondig gereinigd worden, of er moet apart schoeisel enkel voor besmette locaties gebruikt worden. Een grote uitdaging zijn de bioveiligheidsmaatregelen bij de bestrijding zelf. Niet enkel de nauwgezetheid bij het verwijderen van watercrassula vergt bijzondere aandacht, maar ook mogelijke contaminatie van de pas geplagde zones. Het reinigen van machines en materiaal is tijdrovend, maar cruciaal. 

Om het risico op vestiging te beperken kunnen plaatsen waar naakte bodem is ontstaan, bijvoorbeeld door werkzaamheden langs de oever van een plas, tijdelijk worden uitgerasterd, zodat vee, mensen en idealiter watervogels (met name ganzen) deze zone niet kunnen betreden. Omdat dit lang niet overal mogelijk is, en toepassing tevens het risico van kolonisatie niet geheel uitsluit, is het belangrijk om toch preventieve controles uit te voeren. Hoe sneller watercrassula  wordt opgemerkt, hoe makkelijker, goedkoper en succesvoller de bestrijding.


Afbeelding
watercrassula_begrazing_op_met_watercrassula_besmette_oevers_werkt_verdere_verspreiding_in_de_hand_0.jpg

Begrazing op met watercrassula besmette oevers werkt verdere verspreiding in de hand © Kevin Scheers.

Maatregelen

De omvang van de besmetting bepaalt wat er zou moeten gebeuren. Bij een kleine oppervlakte, tot ongeveer 1 m², is bestrijding altijd nodig. Dat kan nog makkelijk manueel gebeuren. De zone met watercrassula wordt nauwkeurig geplagd en het plagsel minstens 50 cm diep begraven op een plaats waar de plant niet verder kan groeien. Belangrijk is ook om voldoende oppervlakte rondom de planten mee af te graven. De ervaring leert dat deze buffer zeer ruim (minimum 50 cm) genomen moet worden om onopgemerkte fragmenten of zaden mee te verwijderen.

Ook bij grotere besmettingen, tot een oppervlakte van ca. 100 m², is bestrijding sterk aanbevolen. Een zaadbank valt dan al niet meer uit te sluiten en manueel werk is niet langer effectief. Het hele werkgebied, met inbegrip van een voldoende grote bufferstrook, wordt dan volledig drooggelegd en afgegraven tot op een diepte van ca. 30 cm en bij voorkeur terug aangevuld met nieuwe grond, of  er wordt gekozen om de depressie permanent te dempen (eventueel met compensatie en verzachtende maatregelen voor flora en fauna). Door de snelle vestiging en uitbreiding op onbegroeide, vochtige bodem, bieden inrichtingswerken en herstel van natte natuur voor watercrassula uitgelezen kansen. Het ontbreken van andere planten werkt dit in de hand. Een snelle ontwikkeling van doelvegetaties door introductie van geschikte inheemse soorten kan een middel zijn ter voorkoming. Daartoe kan maaisel (met zaden) van doelvegetaties worden aangebracht (inoculatie) of kunnen doelsoorten ingeplant worden. Mergeay & Verbist (2021) schetsen hiervoor het kader in Vlaanderen.

Als watercrassula op een aanzienlijk grotere oppervlakte voorkomt (>100 m²), wordt de kans op succesvolle verwijdering beduidend kleiner. Er kan nog steeds gekozen worden om de hele zone af te graven, maar de kostprijs stijgt snel en de slaagkans neemt af. Geheel dempen is ook hier nog te overwegen. Opteert men niet voor eliminatie, dan moeten er toch nog maatregelen worden genomen om verdere verspreiding vanuit deze locatie tegen te gaan. Dat kan door het uitrasteren voor grazers, de aantrekkingskracht voor bezoekende watervogel te verminderen, te voorkomen dat er bij hoge waterstanden contact optreedt met andere potentiële groeiplaatsen, of het weren van wandelaars in de directe omgeving van de groeiplaats. Duidelijke informatieborden en voorlichting zorgen er voor draagvlak en maken dat zo nodig de juiste bioveiligheidsmaatregelen worden genomen.

Tekst: Kevin Scheers, Jo Packet & Luc Denys (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek)

Het volledige artikel verscheen eerder in NatuurFocus en kan je hier lezen.

Bronnen:

Mergeay J. & Verbist V. 2021. Leidraad translocaties voor biodiversiteit in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2021 (13).

Scheers K., Denys L., Packet J., De Knijf G., Smeekens V., Leyssen A. et al. 2020. Leidraad voor het beheer van Watercrassula Crassula helmsii in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2020 (32).