Afbeelding
Demerbroeken
Kevin Feytons

Eerst water, de rest komt later

2 mei 2019
Categorieën
Natuurbericht
LIFE BNIP
LIFE Hageland
Natura 2000
Natuurbeheer
Water


Zou dit advies bij brandwonden ook de eerste hulp bij natuurbeheer moeten zijn? De voorbije zes jaar voerde Natuurpunt natuurherstelwerken uit met het LIFE Hageland-project en meermaals kwam naar voor hoe belangrijk water is bij natuurherstel, zowel grondwater, beekwater als overstromingswater. Hieronder volgen enkele ervaringen opgedaan tijdens het project.

Grondwaterstanden bepalen voor een groot deel het type vegetatie dat er op een standplaats zal groeien. En de ene vegetatie is al interessanter dan de andere in het natuurbehoud. Hydrologen pleiten daarom voor een goede opvolging  van de grondwaterstanden met peilbuizen. Niet alles valt met het blote oog te ontdekken. Lange-termijnmetingen in Vlaams-Brabant geven bijvoorbeeld aan dat de meeste grondwaterstanden van beekvalleien gelegen in natuurgebied al een lange periode geleidelijk stijgen. Terwijl we dikwijls het tegenovergestelde denken.  Omdat die verandering zo traag gaat, is het moeilijk een goede kijk te hebben op deze evolutie. Een waardevol grasland gebonden aan een bepaalde grondwaterstand kan geleidelijk uit je beheerd perceel verschuiven naar de lager of hoger gelegen gronden omdat de grondwaterstanden veranderen. Als je deze gronden niet in beheer hebt, kan je dat maar beter op tijd zien aankomen.

Naast het waterpeil is ook de kwaliteit van het water van groot belang. Hierin speelt de aard van het water een belangrijk rol. Regenwater, oppervlaktewater in overstromingsgebieden en grondwater in zogenaamde kwel- en brongebieden verschillen in kwaliteit. Het is heel interessant te kijken van waar het water komt. Vooral het kwelwater is van grote waarde bij natuurbehoud. Waar regenwater verzurend kan werken en veel oppervlaktewater reeds verrijkt is met vermestende stoffen, is het grondwater meestal nog zuiver. Bovendien kan het chemisch sterk verschillen van plaats tot plaats door een verschillend gehalte aan mineralen waarvan opgeloste kalk of ijzer de belangrijkste zijn. Dit geeft dikwijls heel soortenrijke vegetaties.   

Tijdens dit Life-project werd samen met het INBO belangrijke informatie verzameld omtrent lange-termijnevoluties van de grondwaterstand in het Dunbergbroek in Holsbeek. Gedurende twee jaar werden er extra peilbuizen geplaatst om ook ruimtelijk betere inzichten te verwerven. Goed nazicht van de tijdreeksen gaf aan dat de geleidelijke vernatting van het gebied al lang bezig was, zelfs voor de komst van de bever. De dammen van de bever hadden slechts een beperkte invloed op de grondwaterstand in het zomerhalfjaar, maar zorgden wel voor meer overstromingen in het natte winterhalfjaar. Drie instromende grachten hadden een slechte waterkwaliteit voor een groot deel van het jaar. Om overstromingen vanuit deze grachten zoveel mogelijk te vermijden, werd beslist om op die plaatsen de beverdammen telkens te verwijderen. De tijd zal uitwijzen of deze aanpak houdbaar is. Vooral de nutriëntgehalten van het afgezette slib uit het overstromingswater (met zeer hoge fosfaat- en nitraatgehalten) maken een natuurrijk grasland theoretisch onmogelijk. Elke lange overstroming smeert een dun laagje maïsakker uit over de orchideeënweiden  en de heldere slootjes.

Verderop in het gebied werd een andere gracht, met gebiedseigen kwelwater en omzoomd door broekbos, wel aan de bever gelaten. Dit heeft ook een duidelijk effect op het bos: vernatting, afsterven van bomen en het ontstaan van open plekken. Op termijn kan hier opnieuw veenvorming plaatsvinden. Die open plekken kunnen dan weer interessant zijn voor zeldzame bosvlinders. Het kan best zijn dat de bever als landschapsvormer moeilijk te evenaren valt met het menselijke natuurbeheer van maaien en kappen.


Afbeelding
Beverdam Kevin F

De bever brengt door zijn activiteiten een nieuwe dynamiek in het gebied. (foto: Kevin Feytons)

De waterkwaliteit is dus een gevoelig punt bij hoge waterstanden. Lage waterstanden daarentegen geven andere problemen. Metingen in de Demerbroeken in Scherpenheuvel-Zichem geven aan dat de grondwaterstanden structureel te laag zijn. De Demer en zijn leigrachten hebben een drainerende werking die vooral in de zomer het grondwater diep laat wegzakken. Natuurgebieden zoals de Demerbroeken zijn nu vrijwel volledig in eigen beheer;  dat laat toe dat kleine grachten ondiep worden geruimd zodat enkel het regenwater kan afvloeien en het ijzerrijke grondwater tot aan de oppervlakte kan komen. Er is nu sprake van een doorstroommoeras met gebiedseigen water in het deelgebied ‘Kwade hoek’. Er wordt ook een omleidingsgracht gegraven om bestaande lozingspunten van afvalwater om te leiden, zodat het afvalwater en afvloei van de bemeste weilanden niet verder in het kerngebied en het ‘doorstroommoeras’ kan dringen. Toch blijkt het beheer met kleine grachten niet voldoende. Later op het seizoen wordt het kwelwater nog steeds weggezogen door de te diepe leigrachten en de Demer. Om dit structureel op te lossen zijn we aangewezen op het waterlopenbeheer van de watering, de provincie en de Vlaamse overheid.


Afbeelding
Demerbroeken Luc Vervoort


Patroon van oude turfputten en trilvenen in de Demerbroeken Te Scherpenheuvel-Zichem vormt doorstroommoeras (Foto: Luc Vervoort)

De bestaande lozingspunten van afvalwater zijn een frappant voorbeeld van hoe nonchalant Vlaanderen nog altijd omgaat met zijn habitatrichtlijngebieden. Het natuurbeheer wordt wel ondersteund met subsidies, maar zolang deze lozingspunten nieuwe vervuiling en vermesting binnenbrengen, zal de natuurkwaliteit blijven steken of verder aftakelen, ongeacht het technische natuurbeheer van maaien en begrazen. Dit is een opvallend verschil met beschermde gebieden in bijvoorbeeld Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waar afvalwateropvang wel de norm is. Het is belangrijk om die gekende lozingspunten niet langer als normaal te beschouwen. Vandaar: eerst water, de rest komt later.  



Tekst: Bram Cannaerts, Luc Vervoort en Kevin Feytons, LIFE Hageland

Referenties:

  • De Becker P.; De Bie E., (2013). Verzamelen van basiskennis en ontwikkeling van een beoordelings-of afwegingskader voor de ecologische effectanalyse van overstromingen. INBO.R.3013.6. Rapporten van het Instituut

  • Jan Wouters, Maud Raman, Maarten Hens & Hans Van Calster (2015). Bepaling van het gunstig abiotisch bereik voor (semi)-terrestrische habitattypen op basis van standplaatsonderzoek. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2015 (INBO.R.2014.2942552).

  • Van Ballaert S., De Becker P., Herr C.; Onderzoek naar topografie en hydrografie in het kader van natuurherstel in Dunbergbroek, LIFE Hageland, Rapporten van het instituut voor Natuur- en Bosonderzoek  2017 (28) D/2017/3241/209

    Afbeelding
    natura2000life.jpg