Afbeelding
Gehoornde metselbij
Kurt Geeraerts

Wilde bijen en bebouwing: meer verliezers dan winnaars

31 mei 2021
Categorieën
Natuurbericht


Bebouwd gebied blijkt een geschikte leefomgeving te zijn voor heel wat wilde bijen, en ook honingbijen doen het opvallend goed in steden. Onder al deze positieve berichtgeving zouden we bijna vergeten dat bebouwing en vertuining ook gepaard gaan met de teloorgang van nog aanwezige meer natuurlijke leefgebieden en landschapselementen. Verstedelijking is dus wellicht niet alleen een succesverhaal voor wilde bijen. In een recent artikel in het themanummer “bijen in stad en dorp” van het tijdschrift Hymenovaria werd een eerste analyse gemaakt van welke bijensoorten houden van bebouwd gebied, maar ook welke niet.

Hiervoor werden losse natuurwaarnemingen gebruikt, waaronder die uit het online dataportaal waarnemingen.be. Deze zijn immers erg geschikt om associaties van soorten met bepaalde leefgebieden na te gaan. Op basis van deze waarnemingen van wilde bijen voor zowel Vlaanderen als Nederland werd een coëfficiënt berekend die aangeeft hoe sterk de soorten positief of negatief geassocieerd zijn met bebouwing.

Bijenfauna in bebouwd gebied
Voor Vlaanderen kon voor 35 van de 292 bijensoorten aangetoond worden dat ze positief geassocieerd zijn met bebouwing, voor Nederland 18 van de 288. Waarschijnlijk is het verschil vooral te wijten aan een andere berekening van bebouwing in beide regio’s. Deze bijen kunnen samen beschouwd worden als de typische bijenfauna van bebouwd gebied. Hiertoe behoren soorten als rosse en gehoornde metselbij (Figuur 1), grote wolbij, klimopzijdebij, gewone sachembij, tuinbladsnijder en lookmaskerbij. Belangrijk is dat zowel in Vlaanderen als Nederland 2,5 keer meer soorten een negatieve associatie hadden met bebouwing dan een positieve (98 soorten in Vlaanderen, 42 in Nederland). Het gaat dan vooral om bijen typisch voor meer natuurlijke leefgebieden zoals bloemrijke graslanden, heides of duinen. Goede voorbeelden zijn heidezandbij (Figuur 2), die vliegt op struikhei in heides en heischrale zomen, donkere klaverzandbij op klaversoorten in bloemrijke graslanden, of schorzijdebij op zeeaster in schorren. Aangezien er van veel erg zeldzame soorten die afhangen van (half)natuurlijke leefgebieden niet voldoende waarnemingen zijn om een eventuele negatieve associatie aan te tonen kan verwacht worden dat dit verschil in werkelijkheid nog veel groter is. Waarschijnlijk herbergt een bepaald bebouwd gebied niet zoveel minder bijensoorten dan een meer natuurlijk gebied, maar worden verschillen in de bijenfauna tussen specifieke leefgebieden en ecoregio’s grotendeels uitgevlakt door verstedelijking.


Afbeelding
Heidezandbij Kurt Geeraerts

Vrouwtje heidezandbij, een soort die sterk negatief geassocieerd is met bebouwing, op struikhei. Typisch is het ondergronds nestelen in de bodem tussen de waardplant, het gespecialiseerd bloembezoek, en met de heidewespbij als koekoeksbij. (Foto Kurt Geeraerts)

Welk ecologisch profiel heeft de bijenfauna van bebouwd gebied?
Ze blijken vaker dan gemiddeld (deels) bovengronds te nestelen, zijn minder vaak koekoeksbijen (wilde bijen die parasiteren op andere wilde bijen), verschillen niet van het gemiddelde wat specialisatie van bloembezoek betreft, en enigszins verrassend gaat het niet vaker om zuidelijke soorten. Het eerste valt te verklaren doordat verharding resulteert in een verminderde beschikbaarheid van de droge open bodems waarin ondergronds nestelende soorten hun nestjes graven, zoals zandpaadjes, taluds en steilkanten, stuifzand, schrale open zuidhellingen, … terwijl op (oudere) menselijke constructies juist heel wat bovengrondse holtes te vinden zijn. Ook bijenhotels dragen hiertoe hun steentje bij. Soms wordt echter ook –onbedoeld- ondergrondse nestgelegenheid gecreëerd zoals de voegen van kasseien en tegels aangelegd op zand (bv. pluimvoetbij) of droge kale zonbeschenen bodems onder coniferenhagen of afdaken (bv. klimopzijdebij). Het kleiner aandeel koekoeksbijen wordt grotendeels verklaard doordat ondergronds nestelende bijensoorten tweemaal vaker ook een koekoeksbij hebben. Het gebrek aan verschil wat specialisatie van het bloembezoek betreft is te verklaren door de aanplant in borders of moestuinen van heel wat bloemen die in het buitengebied (tegenwoordig) minder voorkomen, en die gespecialiseerde bijen herbergen zoals klokjes, zomerbloeiende lipbloemigen, Lathyrus, Allium, puntwederik en klimop. Hoewel bijen geassocieerd met bebouwd gebied niet vaker dan gemiddeld een zuidelijke verspreiding hebben, waren bijen met een zuidelijke verspreiding minder vaak negatief geassocieerd met bebouwing. Mogelijk compenseert het warmere stedelijke klimaat deels voor negatieve effecten van bebouwing op voedselaanbod of nestgelegenheid.

Samengevat kan dus gesteld worden dat we op basis van losse waarnemingen kunnen komen tot een objectieve soortenlijst en typische kenmerken van wilde bijen geassocieerd met bebouwd gebied. Bovendien blijken nog altijd veel meer bijensoorten negatief dan positief beïnvloed door bebouwing, ondanks de vaak positieve berichtgeving over bijen en stedelijke omgeving. Een belangrijk aandachtspunt bij inrichting van bebouwd gebied is dan ook het behoud (of zelfs herstel) van natuurlijke habitatrelicten om tenminste deels de typische bijen te behouden.

Tekst: Pieter Vanormelingen (Natuurpunt Studie)
Foto boven: Gehoornde metselbij op winterheide - Kurt Geeraerts