De planologische bescherming van het Landschap De Liereman startte reeds in 1940, toen 167 ha gemeente-eigendom (De Liereman) geklasseerd werd als landschap. Ondertussen werden nog heel wat stappen ondernomen, en momenteel heeft Natuurpunt zo'n 300 ha in het gebied in beheer!

Desalniettemin ging er in de 20ste eeuw nog heel wat natuurwaarde verloren in het gebied en ook vandaag nog worden heel wat soorten en biotopen bedreigd. We zetten de voornaamste knelpunten even op een rijtje.

  1. Versnippering
  2. Habitatverlies door grootschalige naaldhoutaanplanten
  3. Habitatverlies door gebrek aan adequaat beheer
  4. Wijziging van de natuurlijke hydrologie
  5. Habitatverlies door grootschalige nivelleringen
  6. Eutrofiëring van waardevolle habitats
  7. Habitatverlies en versnippering door weekendverblijven en vertuining
  8. Gebrek aan maatschappelijk draagvlak

1. Versnippering

Versnippering ten gevolge van habitatverlies, degradatie van biotopen door gebrek aan beheer, het verdwijnen van vennen en de aanleg van 'harde' menselijke structuren zoals weekendhuisjes vormt één van de grootste bedreigingen voor de bijzondere habitats in het projectgebied. De hoge mate van isolatie van de resterende habitats belemmert (her-)kolonisatie en uitwisseling van verschillende weinig mobiele doelsoorten en vormt hierdoor een bedreiging voor de duurzame overleving van de aanwezige populaties.

2. Habitatverlies door grootschalige naaldhoutaanplanten

De meeste gronden in het projectgebied met uitzondering van de huidige intensieve landbouwzone zijn - economisch gezien - onrendabel doordat ze te nat, te droog, te voedselarm of te zuur zijn. Enkel een aantal naaldhoutsoorten, zoals Pinus sylvestris (grove den), Picea abies (fijnspar) en Pinus nigra ssp. laricio (corsicaanse den) bleken in het verleden - zij het soms zeer miniem - rendement uit de heide- en duingronden te halen. Vanaf het einde van de 19de eeuw werd dan ook massaal grove den aangeplant in het projectgebied. Dit gebeurde op zulke grote schaal dat verschillende habitattypes met een belangrijke natuurbehoudswaarde bijna volledig verdwenen uit het projectgebied.

3. Habitatverlies door gebrek aan adequaat beheer

De meeste van de nagestreefde habitattypes zoals psammofiele (2310) en droge heide (4010), Spergulo - Corynephoretumvegetaties (2330), natte heide (4010) en heischrale graslanden (6230) zijn halfnatuurlijke vegetaties die afhankelijk zijn van een of andere vorm van beheer.

Een deel van het projectgebied is momenteel in handen van privé-eigenaars. De meeste van deze percelen worden weinig of niet onderhouden. Door een dalend gebruik van de privé-percelen (zie ook bedreiging B7) neemt het beheer en onderhoud hiervan nog af. Bij afwezigheid van beheer groeien landschappelijk open habitats snel toe. Onder invloed van nutriëntrijke deposities uit de lucht (zie ook bedreiging B6) is de nood aan regelmatig beheer nog groter geworden. Ondiepe plassen verlanden snel wanneer er niet gezorgd wordt voor een aangepast beheer. Uit natte heiden verdwijnen door verdichting van de dopheivegetaties en strooiselvorming stilaan alle pionierssoorten. Droge heiden verouderen of worden overwoekerd door grassen. Uiteindelijk evolueren zowel droge als natte heiden naar bos.

In duinvegetaties ontstaat bij afwezigheid van beheer vermossing met Campylopus introflexus (grijs kronkelsteeltje) en vergrassing met Deschampsia flexuosa (bochtige smele) en Molinia caerulea (pijpenstrootje). Heischrale graslanden verruigen zonder beheer en evolueren tot minder interessante types grasland.

4. Wijziging van de natuurlijke hydrologie

Zoals reeds in het beschrijvende gedeelte aangehaald, wordt het projectgebied gekenmerkt door een bijzondere hydrologie die mee aan de basis ligt van het voorkomen van zeldzame habitats en soorten. Helaas heeft de mens de natuurlijke hydrologie van het projectgebied zowel historisch als recent sterk in negatieve zin beïnvloed.

Vanaf het midden van de negentiende eeuw - na de voltooiing van het nabijgelegen kanaal Dessel-Schoten - werd door de Liereman de Lieremansloop gegraven, teneinde het gebied te ontginnen. Via deze loop werd mineraal- en kalkrijk kanaalwater aangevoerd in het gebied en later ook weer afgevoerd. Heden ten dage zorgt de toestand van de loop echter voor een belangrijke bedreiging van de aanwezige natuurwaarden in het deelgebied Liereman (zie ook bedreiging B5). Bovendien stelt zich voornamelijk na WO II het probleem van de aanvoer van hoge concentraties nutriënten.

Daarnaast werden in het projectgebied plassen en vennen in het verleden systematisch gedempt, ontwaterd of geherprofileerd. Op percelen die in landbouwgebruik werden genomen, werden natte zones opgevuld of door herhaalde bewerking afgevlakt. Vennen in privé stukken werden vaak heringericht als visvijver waardoor een steile oeverzone ontstond.

Hierdoor verdwenen naast de biologische rijkdom van deze vennen ook de waardevolle gradiëntzones van nat naar droog eromheen. Op de meeste vijvers werd vis uitgezet. Samengevat is het aantal poelen sterk verminderd, de afstand tussen de plassen verhoogd en de biologische kwaliteit van de resterende plassen verlaagd.

5. Habitatverlies door grootschalige nivelleringen

In het duingebied hebben in het verleden regelmatig afgravingen plaatsgevonden. In de periode van de Tweede Wereldoorlog was dat zelfs erg grootschalig. Zo werden delen van de Hanenberg en van de hoogte naast de Brakeleer afgegraven om moerasgebied te dempen (respectievelijk Luifgoor en Brakeleer). Tevens werd een deel van een duinenrug in de Hoge Mierdse Heide ten noorden van De Liereman gebruikt als zandwinning voor de aanleg van de ringlaan rond Turnhout (tracé Steenweg op Antwerpen via zuiden naar Steenweg op Oosthoven). Hierdoor kon zich een heidestrook ontwikkelen midden tussen akkers, weiden en beemden. Ook in de later jaren bleven kleinschaliger afgravingen doorgaan, bv. op sommige percelen ten noorden van De Korhaan. Bedoeling was tweeërlei, zandwinning en creëren van land-bouwpercelen. Dit laatste werd meestal vlug opgegeven, wegens de te droge en te arme grond.

Zandwinning als dusdanig is de laatste tientallen jaren niet meer voorgekomen. Nivellering van landbouwpercelen gebeurt echter nog steeds, ook recent nog, ondanks planologische bescherming en ligging in beschermd landschap, habitat- en vogelrichtlijngebied. Men maakt daarbij gebruik van moderne nivelleringstechnieken. Soms gaan deze werken gepaard met het graven van diepe kavelsloten of het leggen van draineerbuizen.

6. Eutrofiëring van waardevolle habitats

Naast de interne eutrofiëring door o.a. verbossing, bladinval en opbouw van de strooisellaag ontvangt het projectgebied vanuit de omgevende landbouw en de landbouw in het gebied zelf een belangrijke input van nutriënten. Een deel van de vermesting - die ingrijpt op het ganse projectgebied - is te wijten aan atmosferische depositie. Metingen over gans Vlaanderen tonen aan dat de gemiddelde stikstofdepositie ongeveer 40 kg per hectare per jaar bedraagt, in het projectgebied is dit zelfs nog hoger. Ter vergelijking: de kritische drempelwaarde voor bijvoorbeeld heide (4010, 4030) wordt op 11 kg stikstof / ha jaar geschat.

Inspoeling en inwaaiing van nutriënten en pesticiden van naburige percelen in landbouwgebruik is echter een probleem dat zich lokaal manifesteert. Omwille van de hoge fragmentatiegraad zijn er relatief veel grenszones, dit is ondermeer het geval voor de ganse noordrand van het deelgebied Liereman. Hoewel met beboste bufferstroken getracht wordt inspoeling en inwaaiing te beperken, is de invloed tot tientallen meters binnen de reservaatzone merkbaar door de lokale dominantie van nutriëntminnende plantensoorten zoals Rubus ssp. bBraam) en Urtica dioica (grote brandnetel).

Eveneens problematisch is de aanvoer van hoge concentraties nutriënten via de Braekeleersloop en de Lieremansloop. Beide beken voeren immers extreem voedselrijk water uit de noordelijk en oostelijk gelegen landbouwzones doorheen het gebied. Wanneer de loop bij piekdebieten buiten haar oevers treedt, zorgt dit voor een sterke aanrijking van de van nature voedselarme bodem. Dit is duidelijk zichtbaar aan de plaatselijk grote oppervlakten Phragmites australis (riet) en wilgenstruweel.

7. Habitatverlies en versnippering door weekendverblijven en vertuining

De bouw van weekendverblijven heeft grote delen van het projectgebied zeer negatief beïnvloed. Her en der zijn de voorbije decennia weekendverblijven aangelegd, waardoor voornamelijk de heide- en duinhabitats (4010, 4030, 2310, 2330) getroffen zijn. Naast directe verstoring door de gebruiker vormen deze huisjes vaak een bron van exoten en afval en dragen ze bij tot de versnippering van het gebied.

Actueel is het wel zo dat er steeds minder interesse is om de verblijven als vrijetijdshuisje te gebruiken. De recente verstrenging van het bouwvergunningenbeleid, een gemeentelijke belasting op weekendhuisjes en het beleid rond ruimtelijke ordening in Vlaanderen zorgt voor een zekere trend van verwaarlozing en afstoting van deze gebouwen.

Anderzijds worden steeds meer weekendverblijven als vaste verblijfplaats gebruikt. Door een permanente bewoning wordt het gebruik meer intensief waardoor de impact op de omgeving nog toeneemt.

8. Gebrek aan maatschappelijk draagvlak

Door de toenemende oppervlakte aan beheerd en erkend natuurgebied, de stijgende naambekendheid van het gebied en de recente bouw van een bezoekerscentrum aan de rand van het gebied is het aantal bezoekers en gebruikers van het gebied recent sterk toegenomen. Door een gebrek aan communicatie, informatie en infrastructuur werden in het verleden reeds kwetsbare Annex I habitats beschadigd door overbetreding of andere recreatie-invloeden.

Om tegemoet te komen aan de toenemende vragen van verschillende groepen gebruikers - elk met specifieke eisen - is het creëren van een maatschappelijk draagvlak van bijzonder groot belang. Op die manier kan een echte maatschappelijke verankering van Natura 2000, en de inspanning die er voor nodig zijn om het behoud en herstel van dit Europese netwerk van habitats en soorten te waarborgen, bekomen worden.

TOP