LIFE Landschap De Liereman
Inleiding
LIFE Liereman -één van de grootste natuurherstelprojecten in Vlaanderen- is succesvol afgerond sinds 30 september 2010. Het project is een goed voorbeeld van win-win voor mens en natuur en heeft voor een sterke impuls in de Turnhoutse Kempen gezorgd.
Dankzij het project is er een belangrijke toename van kwaliteitsvolle bos-, heide- en graslandhabitats in het Landschap De Liereman waarbij soorten zoals rugstreeppad, heikikker, nachtzwaluw, boomleeuwerik en beenbreek geprofiteerd hebben.
Daarnaast is de bezoekersinfrastructuur enorm verbeterd voor de 80.000 bezoekers die het gebied jaarlijks bezoeken. Voor het beheer zorgen vrijwillige medewerkers, vele groepen en scholen, terreinploeg en 7 landbouwers. Deze laatste zorgen voor het hooi- en graasbeheer van 92 hectare. Tot slot zorgt het gebied voor een enorme waterbuffering en de opslag van grote hoeveelheden CO2 in het veen en de vegetatie.
Natuurgebieden binnen dit project
- Landschap De Liereman
Meer info over het Life-programma van de Europese Unie vindt u hier.
Meer info over het Natura 2000-netwerk vindt u hier.
Doelhabitats
Psammofiele heide met Calluna- en Genista - soorten (2310) en Droge heide (alle subtypes) (4030)
Beide types worden samen beschreven omdat ze fytosociologisch gelijk zijn. In Noordwest - Europese heideterreinen is het onderscheid tussen beide wel te maken, maar in de Antwerpse Kempen niet.
Droge heide vormt een zeldzaam vegetatietype in Vlaanderen. Door habitatverlies (wijziging van ruimtelijke bestemming met industrie en woonzones) en intensivering van de landbouw is het areaal in de afgelopen eeuw meer dan gedecimeerd. Maar ook de resterende zones zijn bedreigd door bebossing (extensivering van beheer) of verbossing. Dat is ook het geval in Landschap De Liereman. Wat dit Landschap bijzonder maakt is de aanwezigheid van laatglaciale landduinen, die erg zeldzaam zijn. Enkel in de provincie Limburg komen ook nog complexen met landduinen voor. De meeste landduinen in Vlaanderen zijn het gevolg van Middeleeuwse verstuivingen. Droge heidevegetaties zijn eigenlijk beperkt tot natuurreservaten en militaire gebieden.
De echte waarde van het projectgebied ligt in het door elkaar en gecombineerd aanwezig zijn van verschillende fytosociologische gemeenschappen met naast het Genisto anglicae - Callunetum (2310 + 4030) ook het Spergulo - Corynephoretum (2330) en Nardetea - achtige vegetaties (6230).
Bovendien zijn de potenties voor kwaliteitsvolle heide en schrale graslanden (al dan niet op landduin) zeer groot en direct te realiseren.
Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen (2330)
Spergulo - Corynephoretumvegetaties zijn op Vlaams niveau uiterst zeldzaam. De neiging tot grootschalig beheer van droge heidecomplexen leidt vaak tot monotone 'purperen heide' en gaat ten koste van buntgrasvegetaties. Vooral op de landduinen van Landschap De Liereman, waar een kleinschalig beheer aan de orde is, zijn nog prachtige voorbeelden te vinden. Ondanks het feit dat het onderzoek naar bekermossen en aanverwanten nog maar fragmentair gebeurd is, is de gekende soortenrijkdom nu al hoog. Ook de aanwezigheid van de belangrijke kensoort voor de gemeenschap, Cladonia zopfiï, wijst op een hoogwaardige ontwikkeling. Vergelijkingen in de literatuur geven aan dat er in Nederland slechts enkele gebieden zijn, die echt veel beter doen.
Bovendien merken we dat enkele terreinen, die momenteel in omvormingsbeheer zijn, goed evolueren en de potentie hebben om hoogwaardige buntgrasvegetaties te worden. Ten slotte is het duidelijk dat het voorgestelde beheer binnen dit project voor de landduinen ongetwijfeld zal leiden tot een uitbreiding van dit vegetatietype. We kunnen daarom besluiten dat dit vegetatietype één van de toppers voor het gebied zal worden.
Noordatlantische vochtige heide met struikheide (4010)
Dit vegetatietype is nog heel wat zeldzamer in Vlaanderen dan droge heide. Omzetting naar landbouwgrond heeft geleid tot een enorm habitatverlies. Ontwatering en depositie van nutriënten hebben geleid tot een sterk kwaliteitsverlies. In Landschap De Liereman is het vegetatietype nog met een vrij grote oppervlakte aanwezig. Bovendien is de kwaliteit ervan nog zeer goed. De aanwezigheid van gentiaanblauwtje is in dat verband veelzeggend. Landschap De Liereman bevat één van de laatste levensvatbare populaties in Vlaanderen. Overigens is deze vlinder in heel Europa bedreigd.
Bovendien is de vegetatie hier vaak wat rijker dan elders in Vlaanderen en neigt ze naar de subassociatie 'orchietosum' met ondermeer Veenorchis. Daarnaast valt ook hier weer op hoe deze gemeenschap weer naast en door elkaar voorkomt met andere gemeenschappen. Hier zijn Sphagno - Rhynchosporetum en Erico - Sphagnetum magellanica de belangrijkste.
Daarom is deze gemeenschap belangrijk op Vlaams en zelfs Europees niveau en een absolute prioriteit!
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems (6230(+))
Heischrale graslanden zijn in heel het Europese laagland bijzonder zeldzaam geworden. In de noordelijke landbouwzone, ten noorden van het deelgebied De Liereman, komt één van de best ontwikkelde heischrale graslanden van Vlaanderen voor. Dit verleent het projectgebied een Vlaamse en Europese waarde. Hoewel elders in het Landschap de Liereman slechts relicten voorkomen zijn de potenties voor het herstel van heischrale graslanden kwalitatief en kwantitatief bijzonder hoog. Wellicht zijn tientallen hectaren te realiseren! Bovendien zijn de restanten belangrijk als genenreserve voor zeldzame soorten.
Slenken in veengronden (Rhynchosporion) (7150)
Het Rhynchosporion is, alleen al door de aard van de abiotiek, nog zeldzamer dan de Noordatlantische vochtige heide met struikheide, waar ze ruimtelijk bij aansluit. Fytosociologisch omvat ze in het Landschap twee gemeenschappen: Sphagno - Rhynchosporetum (Associatie van Veenmos en Snavelbies) en Erico - Sphagnetum magellanica (Associatie van Gewone dophei en Veenmos) Vooral de tweede gemeenschap is zeer zeldzaam en beperkt tot de grote en aaneengesloten hoogveengebieden. Het voorkomen van rood veenmos en hoogveen-veenmos is op Vlaams niveau zeer bijzonder. Ook op Europees niveau zijn dat belangrijke soorten. Er kan zondermeer gesteld worden dat deze vegetaties, naast het Spergulo - Corynephoretum het paradepaardje van het Landschap vormt!
Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflora) (3110)
Hoewel Littorellionvegetaties door gebrek aan beheer (bedreiging B3) verdwenen zijn uit het projectgebied (hierdoor is dit habitat ook niet opgenomen in de habitatdatabank van het Instituut voor Natuurbehoud) is het gebied potentieel van groot belang voor dit habitattype. De herstelkansen zijn zeer reëel. De voorziene eenmalige werken zullen duurzame kansen creëren voor dit habitat, waarbij ook Luronium natans fors zal profiteren, en waardoor het projectgebied van Vlaams belang zal worden voor Littorellionvegetaties met drijvende waterweegbree.
Verlandingsvegetatie met Galigaan (Cladietum marisci (7210)) met overgangen naar Ericion tetralicis (4010) en Rhynchosporion (7150)
Het Cladietum marisci (7210) is een habitat dat in minder dan tien gebieden in Vlaanderen wordt aangetroffen. Het projectgebied is met andere woorden van zeer groot belang voor dit zeer zeldzame habitat én binnen de Europese Unie. De overgangen tussen het Cladietum marisci en andere bijzondere Annex I habitats zoals Ericion - Rhynchosporoon (7150) vegetaties geven het projectgebied een extra meerwaarde.
Oude zuurminnende bossen met zomereik op zandvlakten (9190)
Het Betulo - Quercetum roborii is een gemeenschap, die vrij talrijk aanwezig is op zandgronden in Vlaanderen. Dit soort eiken - berkenbossen is meestal ontstaan als successievorm van onbeheerde droge heide of als secundaire successie na bebossing met grove den of andere naaldboomsoorten (soms na exploitatie, maar zeker bij Grove den als nevenetage). Echte oude bossen van dit type zijn in Vlaanderen een echte zeldzaamheid, als ze al niet geheel ontbreken. De gebruiksdruk vanaf de Middeleeuwen tot vandaag heeft het bosareaal tot quasi nul herleid. Uit recente studies in Nederland blijkt echter dat de heide van de 19e eeuw veel minder open was dan vandaag wordt aangenomen. Ook voor het projectgebied geeft de commentaar bij de Ferrariskaart aan dat het om een zeer open bosheide ging. Bovendien is het fytosociologisch moeilijk om oude bossen te onderscheiden van jonge omdat er weinig duidelijke oud - bosplanten voor dit bostype bestaan. De meest betrouwbare soort lijkt blauwe bosbes te zijn. Deze soort is in het Landschap De Liereman in heel wat bosgedeeltes aanwezig.
Veenbossen (91D0(+)) en alluviale bossen met zwarte els en gewone es (Alno pandion incanae) (91E0(+))
Het Betulion pubescentis (91D0+)) is een zeer zeldzaam bostype in Vlaanderen. Gezien de relatief grote oppervlakte in het Landschap en de plaatselijk hoge kwaliteit ervan mag gesteld worden dat dit bosgedeelte belangrijk is, zeker op Vlaams niveau. Het zuivere Alnion glutinosa incanae (91E0(+)) is beperkt in oppervlakte en situeert zich enkel in het westen van het gebied. Diverse kensoorten zijn goed vertegenwoordigd, maar deze gemeenschap is niet optimaal aanwezig. Toch mag verwacht worden dat dit type op deze plaatsen zich goed kan ontwikkelen, al zullen de vertegenwoordigers van meer voedselrijke omstandigheden hier minder gedijen. De verwachting is dat men eerder overgangen zal aantreffen met het Betulion pubescentis.
Bedreigingen
De planologische bescherming van het Landschap De Liereman startte reeds in 1940, toen 167 ha gemeente-eigendom (De Liereman) geklasseerd werd als landschap. Ondertussen werden nog heel wat stappen ondernomen, en momenteel heeft Natuurpunt zo'n 300 ha in het gebied in beheer!
Desalniettemin ging er in de 20ste eeuw nog heel wat natuurwaarde verloren in het gebied en ook vandaag nog worden heel wat soorten en biotopen bedreigd. We zetten de voornaamste knelpunten even op een rijtje.
- Versnippering
- Habitatverlies door grootschalige naaldhoutaanplanten
- Habitatverlies door gebrek aan adequaat beheer
- Wijziging van de natuurlijke hydrologie
- Habitatverlies door grootschalige nivelleringen
- Eutrofiëring van waardevolle habitats
- Habitatverlies en versnippering door weekendverblijven en vertuining
- Gebrek aan maatschappelijk draagvlak
1. Versnippering
Versnippering ten gevolge van habitatverlies, degradatie van biotopen door gebrek aan beheer, het verdwijnen van vennen en de aanleg van 'harde' menselijke structuren zoals weekendhuisjes vormt één van de grootste bedreigingen voor de bijzondere habitats in het projectgebied. De hoge mate van isolatie van de resterende habitats belemmert (her-)kolonisatie en uitwisseling van verschillende weinig mobiele doelsoorten en vormt hierdoor een bedreiging voor de duurzame overleving van de aanwezige populaties.
2. Habitatverlies door grootschalige naaldhoutaanplanten
De meeste gronden in het projectgebied met uitzondering van de huidige intensieve landbouwzone zijn - economisch gezien - onrendabel doordat ze te nat, te droog, te voedselarm of te zuur zijn. Enkel een aantal naaldhoutsoorten, zoals Pinus sylvestris (grove den), Picea abies (fijnspar) en Pinus nigra ssp. laricio (corsicaanse den) bleken in het verleden - zij het soms zeer miniem - rendement uit de heide- en duingronden te halen. Vanaf het einde van de 19de eeuw werd dan ook massaal grove den aangeplant in het projectgebied. Dit gebeurde op zulke grote schaal dat verschillende habitattypes met een belangrijke natuurbehoudswaarde bijna volledig verdwenen uit het projectgebied.
3. Habitatverlies door gebrek aan adequaat beheer
De meeste van de nagestreefde habitattypes zoals psammofiele (2310) en droge heide (4010), Spergulo - Corynephoretumvegetaties (2330), natte heide (4010) en heischrale graslanden (6230) zijn halfnatuurlijke vegetaties die afhankelijk zijn van een of andere vorm van beheer.
Een deel van het projectgebied is momenteel in handen van privé-eigenaars. De meeste van deze percelen worden weinig of niet onderhouden. Door een dalend gebruik van de privé-percelen (zie ook bedreiging B7) neemt het beheer en onderhoud hiervan nog af. Bij afwezigheid van beheer groeien landschappelijk open habitats snel toe. Onder invloed van nutriëntrijke deposities uit de lucht (zie ook bedreiging B6) is de nood aan regelmatig beheer nog groter geworden. Ondiepe plassen verlanden snel wanneer er niet gezorgd wordt voor een aangepast beheer. Uit natte heiden verdwijnen door verdichting van de dopheivegetaties en strooiselvorming stilaan alle pionierssoorten. Droge heiden verouderen of worden overwoekerd door grassen. Uiteindelijk evolueren zowel droge als natte heiden naar bos.
In duinvegetaties ontstaat bij afwezigheid van beheer vermossing met Campylopus introflexus (grijs kronkelsteeltje) en vergrassing met Deschampsia flexuosa (bochtige smele) en Molinia caerulea (pijpenstrootje). Heischrale graslanden verruigen zonder beheer en evolueren tot minder interessante types grasland.
4. Wijziging van de natuurlijke hydrologie
Zoals reeds in het beschrijvende gedeelte aangehaald, wordt het projectgebied gekenmerkt door een bijzondere hydrologie die mee aan de basis ligt van het voorkomen van zeldzame habitats en soorten. Helaas heeft de mens de natuurlijke hydrologie van het projectgebied zowel historisch als recent sterk in negatieve zin beïnvloed.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw - na de voltooiing van het nabijgelegen kanaal Dessel-Schoten - werd door de Liereman de Lieremansloop gegraven, teneinde het gebied te ontginnen. Via deze loop werd mineraal- en kalkrijk kanaalwater aangevoerd in het gebied en later ook weer afgevoerd. Heden ten dage zorgt de toestand van de loop echter voor een belangrijke bedreiging van de aanwezige natuurwaarden in het deelgebied Liereman (zie ook bedreiging B5). Bovendien stelt zich voornamelijk na WO II het probleem van de aanvoer van hoge concentraties nutriënten.
Daarnaast werden in het projectgebied plassen en vennen in het verleden systematisch gedempt, ontwaterd of geherprofileerd. Op percelen die in landbouwgebruik werden genomen, werden natte zones opgevuld of door herhaalde bewerking afgevlakt. Vennen in privé stukken werden vaak heringericht als visvijver waardoor een steile oeverzone ontstond.
Hierdoor verdwenen naast de biologische rijkdom van deze vennen ook de waardevolle gradiëntzones van nat naar droog eromheen. Op de meeste vijvers werd vis uitgezet. Samengevat is het aantal poelen sterk verminderd, de afstand tussen de plassen verhoogd en de biologische kwaliteit van de resterende plassen verlaagd.
5. Habitatverlies door grootschalige nivelleringen
In het duingebied hebben in het verleden regelmatig afgravingen plaatsgevonden. In de periode van de Tweede Wereldoorlog was dat zelfs erg grootschalig. Zo werden delen van de Hanenberg en van de hoogte naast de Brakeleer afgegraven om moerasgebied te dempen (respectievelijk Luifgoor en Brakeleer). Tevens werd een deel van een duinenrug in de Hoge Mierdse Heide ten noorden van De Liereman gebruikt als zandwinning voor de aanleg van de ringlaan rond Turnhout (tracé Steenweg op Antwerpen via zuiden naar Steenweg op Oosthoven). Hierdoor kon zich een heidestrook ontwikkelen midden tussen akkers, weiden en beemden. Ook in de later jaren bleven kleinschaliger afgravingen doorgaan, bv. op sommige percelen ten noorden van De Korhaan. Bedoeling was tweeërlei, zandwinning en creëren van land-bouwpercelen. Dit laatste werd meestal vlug opgegeven, wegens de te droge en te arme grond.
Zandwinning als dusdanig is de laatste tientallen jaren niet meer voorgekomen. Nivellering van landbouwpercelen gebeurt echter nog steeds, ook recent nog, ondanks planologische bescherming en ligging in beschermd landschap, habitat- en vogelrichtlijngebied. Men maakt daarbij gebruik van moderne nivelleringstechnieken. Soms gaan deze werken gepaard met het graven van diepe kavelsloten of het leggen van draineerbuizen.
6. Eutrofiëring van waardevolle habitats
Naast de interne eutrofiëring door o.a. verbossing, bladinval en opbouw van de strooisellaag ontvangt het projectgebied vanuit de omgevende landbouw en de landbouw in het gebied zelf een belangrijke input van nutriënten. Een deel van de vermesting - die ingrijpt op het ganse projectgebied - is te wijten aan atmosferische depositie. Metingen over gans Vlaanderen tonen aan dat de gemiddelde stikstofdepositie ongeveer 40 kg per hectare per jaar bedraagt, in het projectgebied is dit zelfs nog hoger. Ter vergelijking: de kritische drempelwaarde voor bijvoorbeeld heide (4010, 4030) wordt op 11 kg stikstof / ha jaar geschat.
Inspoeling en inwaaiing van nutriënten en pesticiden van naburige percelen in landbouwgebruik is echter een probleem dat zich lokaal manifesteert. Omwille van de hoge fragmentatiegraad zijn er relatief veel grenszones, dit is ondermeer het geval voor de ganse noordrand van het deelgebied Liereman. Hoewel met beboste bufferstroken getracht wordt inspoeling en inwaaiing te beperken, is de invloed tot tientallen meters binnen de reservaatzone merkbaar door de lokale dominantie van nutriëntminnende plantensoorten zoals Rubus ssp. bBraam) en Urtica dioica (grote brandnetel).
Eveneens problematisch is de aanvoer van hoge concentraties nutriënten via de Braekeleersloop en de Lieremansloop. Beide beken voeren immers extreem voedselrijk water uit de noordelijk en oostelijk gelegen landbouwzones doorheen het gebied. Wanneer de loop bij piekdebieten buiten haar oevers treedt, zorgt dit voor een sterke aanrijking van de van nature voedselarme bodem. Dit is duidelijk zichtbaar aan de plaatselijk grote oppervlakten Phragmites australis (riet) en wilgenstruweel.
7. Habitatverlies en versnippering door weekendverblijven en vertuining
De bouw van weekendverblijven heeft grote delen van het projectgebied zeer negatief beïnvloed. Her en der zijn de voorbije decennia weekendverblijven aangelegd, waardoor voornamelijk de heide- en duinhabitats (4010, 4030, 2310, 2330) getroffen zijn. Naast directe verstoring door de gebruiker vormen deze huisjes vaak een bron van exoten en afval en dragen ze bij tot de versnippering van het gebied.
Actueel is het wel zo dat er steeds minder interesse is om de verblijven als vrijetijdshuisje te gebruiken. De recente verstrenging van het bouwvergunningenbeleid, een gemeentelijke belasting op weekendhuisjes en het beleid rond ruimtelijke ordening in Vlaanderen zorgt voor een zekere trend van verwaarlozing en afstoting van deze gebouwen.
Anderzijds worden steeds meer weekendverblijven als vaste verblijfplaats gebruikt. Door een permanente bewoning wordt het gebruik meer intensief waardoor de impact op de omgeving nog toeneemt.
8. Gebrek aan maatschappelijk draagvlak
Door de toenemende oppervlakte aan beheerd en erkend natuurgebied, de stijgende naambekendheid van het gebied en de recente bouw van een bezoekerscentrum aan de rand van het gebied is het aantal bezoekers en gebruikers van het gebied recent sterk toegenomen. Door een gebrek aan communicatie, informatie en infrastructuur werden in het verleden reeds kwetsbare Annex I habitats beschadigd door overbetreding of andere recreatie-invloeden.
Om tegemoet te komen aan de toenemende vragen van verschillende groepen gebruikers - elk met specifieke eisen - is het creëren van een maatschappelijk draagvlak van bijzonder groot belang. Op die manier kan een echte maatschappelijke verankering van Natura 2000, en de inspanning die er voor nodig zijn om het behoud en herstel van dit Europese netwerk van habitats en soorten te waarborgen, bekomen worden.
Doelsoorten
Drijvende waterweegbree
Drijvende waterweegbree, Luronium natans, komt momenteel niet voor in het gebied, hoewel het projectgebied ondermeer aangeduid is voor deze soort. Dat komt omdat de goed ontwikkelde gebieden met open water allemaal op veen te vinden zijn. Drijvende waterweegbree heeft minerale, voedselarme bodems nodig. In het project wordt het herstel van verschillende, ook grotere vennen op minerale zandbodems voorzien. Aangezien de soort even verderop (over het kanaal) wel aanwezig is, kan verwacht worden dat Drijvende waterweegbree ook binnen het projectgebied zal verschijnen.
Kleine modderkruiper
De populatie van kleine modderkruiper, Cobitis taenia, behoort tot de belangrijkste populatie in Vlaanderen. De vallei van de Kleine Nete vormt eigenlijk het enige gebied in Vlaanderen, waar nog grote en zeker levensvatbare populaties voorkomen. De Rooise loop behoort tot het bekken van de Kleine Nete. De soort staat op de Rode lijst van Vlaanderen als zeldzaam en is doelsoort van de Habitatrichtlijn Bijlage II. Kleine modderkruiper werd bovendien opgenomen in de lijst van bedreigde vissoorten van de EEG (Bannister, 1982), wat de achteruitgang van de soort op Europese schaal benadrukt.
Kamsalamander
De status van deze soort is onzeker in het gebied. Kamsalamander, Triturus cristatus, is slechts één maal aangetroffen bij een overzetactie. Hoewel de populatie ongetwijfeld klein is, is ze zeker van belang. De verspreiding van de kamsalamander is duidelijk discontinu en versnipperd in Vlaanderen. Dat geldt zeker voor de Kempen. De verspreiding in Vlaanderen situeert zich vooral in de valleien van de grotere rivieren en op rijkere bodems. In de Kempen zijn weinig populaties te vinden. In die zin is de populatie van Landschap De Liereman van groot regionaal belang.
Nachtzwaluw
Nachtzwaluw, Caprimulgus europaeus ,is één van de belangrijke doelsoorten voor het gebied. Na jarenlang afwezig zijn in de jaren tachtig en negentig is de soort sinds enkele jaren terug. Het herstel van boomheide heeft geleid tot één en sinds 2003 twee broedparen. In het beheer zoals voorgesteld in dit dossier wordt voorzien in 10 tot 30 % bos in het open heidegebied. Dit wordt in wetenschappelijke publicaties voorgesteld als het optimale beheer voor deze soort. De verwachting is dat de soort zich dan ook zal uitbreiden als het beheer zoals voorgesteld in het dossier wordt uitgevoerd. De verwachting is dat we tot 5 à 10 broedparen kunnen komen.
Korhoen
Korhoen, Tetrao tetrix, is een voormalige broedvogel, die pas in de eerste helft van de jaren tachtig verdwenen is. Deze soort is met uitsterven bedreigd in heel Vlaanderen als ze al niet volledig verdwenen is. Ook in Wallonië en Nederland is de situatie uiterst kritiek. De reden voor het verdwijnen ligt vooral in het ontbreken van de gradiënt heide - heischraal grasland - matig intensieve landbouw. De te sterke intensivering van de landbouw heeft de voedselbeschikbaarheid voor de jongen in de zomer tot nul gereduceerd. In het beheerplan voor Landschap De Liereman wordt voorgesteld om te streven naar het herstel van de geschikte omstandigheden voor de soort. Daarna kan onderzocht worden om de soort te herintroduceren. Vanzelfsprekend vereist dit uitgebreid wetenschappelijke onderzoek en de nodige vergunningen van wetenschappelijke instellingen en de toezichthoudende administratie. Belangrijk is echter dat een tweetal kwekers uit de omgeving nog beschikt over hoenders, die afstammen van de Liereman - populatie. Het oorspronkelijk genetisch materiaal is nog aanwezig.
Acties
De uitbouw en beheer van een natuurgebied en het bekomen van een maatschappelijk draagvlak en een socio-economische verankering hiervoorz ijn de hoofddoelstellingen van dit Life-project.
Om de bijzondere habitats en soorten van het Landschap De Liereman op grote schaal te herstellen en op een duurzame manier te behouden, dienen de oorzaken van hun achteruitgang en versnippering aangepakt te worden. Een aantal acties zijn hierbij cruciaal:
- Goede werkplanning en uitvoeringsplannen
- Geïntegreerd beheerplan en voorbereidende studies en terreinwerk
- Verwerving van gronden
- Eenmalige herstelmaatregelen
- Opstarten terugkerend biotoopbeheer
- Natuurgericht toerisme
- Monitoring/opvolging
1. Goede werkplanning en uitvoeringsplannen
Het opstellen van een goede werkplanning en gedetailleerde uitvoeringsplannen zijn een eerste vereiste om tot een goed resultaat te komen van dit Life-project. Gezien de omvang en complexiteit van de voorziene werken zal een doordachte werkplanning noodzakelijk zijn. In het begin van het project zal een grove werkplanning gemaakt worden voor het gehele project met inbegrip van een uitvoerige werkplanning voor het komende seizoen. Jaarlijks zal de planning geëvalueerd en eventueel bijgestuurd worden, waarbij telkens de werken voor het komende jaar zullen uitgewerkt worden.
2. Geïntegreerd beheerplan en voorbereidende studies en terreinwerk
Habitatherstel in het Landschap De Liereman vergt een gedegen onderbouwing. Immers, om de habitats succesvol te herstellen dienen de oorzaken van hun achteruitgang en versnippering aangepakt te worden. Het opstellen van een globale visie voor het projectgebied d.m.v. een geïntegreerd beheerplan, op basis van gedetailleerd terreinonderzoek, vegetatiekartering, de opmaak van een ecohydrologische studie is een vereiste om goede resultaten te bereiken.
3. Verwerving van gronden
Om de doelhabitats en doelsoorten op grote schaal kunnen herstellen en nadien op een duurzame manier beheren is de aankoop van gronden die in privaat bezit zijn cruciaal. Percelen met de beste potenties voor het realiseren of behouden van de waardevolle doelhabitats met hun geassocieerde soorten dienen aangekocht te worden om verdere versnippering en negatieve impact op de habitats en soorten tegen te gaan. Private gronden situeren zich vaak als enclave tussen de percelen die reeds in bezit zijn van de vereniging, waardoor deze reservaatspercelen lijden onder randeffecten. Blokvorming is dan ook een aandachtspunt in dit Life-project, ook omdat op die manier de beheerbaarheid (en dus de waarborg op een duurzaam behoud) van de betrokken habitats en populaties van doelsoorten verder toeneemt.
4. Eenmalige herstelmaatregelen
Nadat de percelen door de vereniging verworven zijn, zijn een reeks eenmalige herstelmaatregelen noodzakelijk. De grootschalige, monotone naaldhoutaanplantingen gaan opnieuw plaats maken voor landduin- en heidevegetaties die vroeger zo kenmerkend waren. Na het kappen of dunnen van de aanplanten wordt door het verwijderen van het strooisel (al dan niet gevolgd door plaggen) en het opstarten van een begrazing een mozaïek van natuurlijk bos, heidevegetaties, (hei)schraal grasland en landduinen gecreëerd.
Op de meest kansrijke plaatsen in het reservaat, zowel in de te herontwikkelen habitats, als op andere reeds beheerde plekken, worden stukken geplagd. Deze zeer intensieve, eenmalige vorm van herstelbeheer geeft de beste kansen voor het herstellen van doelhabitats behorende tot psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten (2310 en 4030), Ericion tetralicis (4010) en Rhynchosporion (7150), (hei)schrale graslanden (6230).
Een aantal akkers en weilanden die na WO II aangelegd werden willen we herstellen naar een mozaïek van heidevegetaties, schrale en heischrale graslanden. Hiervoor wordt de sterk aangerijkte bouwvoor afgegraven en wordt het waardevolle microreliëf terug hersteld.
In de loop der tijden zijn er veel ingrepen gebeurt om de waterhuishouding van het gebied aan te passen, niet altijd met evenveel succes. De gegraven waterloop door het gebied, de Lieremansloop, vormt een directe bedreiging voor doelhabitats in haar omgeving en beperkt eveneens de uitbreidingsmogelijkheden van deze habitats. Een ecohydrologische studie moet uitwijzen wat mogelijke oplossingen zijn
Veel van de vennen in het Landschap zijn door een gebrek aan beheer verland of hebben een herbestemming gekregen als (vis)vijver. Sommige zijn dichtgegooid bij perceelsvergrotingen. In dit project gaan we drie historische vennen uitbaggeren en uitgraven om zo de nodige pionierssituaties te creëren voor zeldzame venvegetaties (Littorelletalia (3110)). De potenties voor de ontwikkeling hiervan zijn zeer groot gelet op het succes bij herstelbeheer in de omgeving van het projectgebied. Naast de terugkeer van Littorelletalia (3110) in het gebied door dit venherstel, krijgt ook Luronium natans nieuwe kansen. Uit ervaring weten we dat deze soort zeer positief op venherstel reageert.
De sites van weekendverblijven in het Landschap vormen vaak verstorende en versnipperende elementen. De interesse in deze vorm van recreatie neemt de laatste jaren af. We zouden op cruciale plaatsen enkele sites willen aankopen en opnieuw integreren in het gebied. Hiervoor worden de constructies afgebroken en verwijderd, de exotische aanplantingen verwijderd en eventuele vennen en vijvers terug hersteld in hun oorspronkelijke staat.
5. Opstarten terugkerend biotoopbeheer
Er wordt verwacht dat er de eerste jaren geen grootschalig beheer noodzakelijk is in de duinheide- en zandduinvegetaties. Een manueel, kleinschalig beheer is wel aangewezen om potentiële vergrassing op verstoorde plekken tegen te gaan, voldoende primaire successiestadia te creëren en eveneens nestplaatsen voor Caprimulgus europaeus (Nachtzwaluw) te creëren.
De beste graslandpercelen in het Landschap De Liereman zullen een hooilandbeheer krijgen. Deze intensieve beheersvorm willen we, aan de hand van goed en technisch aangepast materiaal, opstarten. Voor schrale graslandvegetaties geeft deze beheervorm zonder twijfel de beste resultaten op botanisch vlak.
Ook elders in het projectgebied is mechanisch beheer noodzakelijk om de toplocaties duurzaam te behouden. Het betreft hier een kleinschalige vorm van mechanisch beheer, bestaande uit lokaal plaggen en maaien, maar die niettemin cruciaal is voor het duurzaam behoud van diverse Annex I habitats met een schitterende status, zoals Ericion tetralicis (4010), Cladietum marisci (7210) en Rhynchosporion (7150).
6. Natuurgericht toerisme
Met dit Life-project willen we een nieuw, doordacht, integraal ontsluitingsconcept implementeren in het projectgebied om enerzijds een betere en attractievere toegankelijkheid van het Landschap De Liereman voor de bezoekers te bekomen en anderzijds een de natuurwaarden beter te vrijwaren. Dit ontsluitingsconcept willen we op een grootschalige manier realiseren. In eerste instantie zal een nieuwe concept uitgewerkt worden, dat vervolgens geïmplementeerd zal worden.
Uitgangspunten in dit nieuwe concept zijn het bezoekerscentrum en een betere ontvangst en kanalisering van de bezoekers. Doelstelling is om het Life-project en de werking rond het projectgebied in het algemeen zowel maatschappelijk als socio-economisch stevig te verankeren.
Belangrijke acties die we willen uitvoeren zijn o.m. de uitbouw van een nieuw wandelpadennetwerk, de uitwerking van nieuwe informatieborden (tijdelijke en permanente), betere bewegwijzering ed., de uitgave van een wandelbrochure, het maken van een website, het publiceren van een artikel in het ledenblad, de inrichting van een uitkijktoren en het opstarten van een overlegmodel met diverse stakeholders.
Ten behoeve van informatieuitwisseling tussen andere Life-projecten en terreinbeheerders zullen we enkele initiatieven nemen rond netwerking. Minstens drie persacties zullen georganiseerd worden.
7. Monitoring/opvolging
Alvorens de diverse acties in kader van dit Life-project van start zullen gaan, willen we een 'stand van zaken' opmaken van de verspreiding van bepaalde doelhabitats en doelsoorten in het projectgebied (uitgangssituatie). Tijdens uitvoering van het project, in het derde jaar en op het einde, willen we een gelijkaardig overzicht van doelhabitats en doelsoorten maken.
Openstelling
Het Landschap De Liereman is de ideale plek voor een fikse wandeling doorheen verschillende zeldzame biotopen. Je kan er van dichtbij kennismaken met o.a. droge en natte heide, rietmoeras, gagelstruweel, vennen en landduinen.
Infoborden verspreid in het Landschap geven je achtergrondinformatie over het gebied en zijn geschiedenis en de typische plant- en diersoorten die er voorkomen. De vogelkijktoren biedt een schitterend zicht op een recent hersteld ven in de Liereman. Vanop het kijkplatform aan de Braekeleer kan je trek- en weidevogels observeren.
Van aan het bezoekerscentrum vertrekken uitgestippelde wandelpaden van verschillende lengte, die je elk een ander deel van het gebied laten ontdekken. In het bezoekerscentrum zijn brochures te verkrijgen met meer informatie en een gedetaileerde wegbeschrijving van de verschillende wandelpaden.
Bezoekerscentrum Landschap De Liereman
Schuurhovenberg 43, 2360 Oud-Turnhout
tel: 014-42 99 66, fax: 014-42 99 03
[email protected]
In English
Habitat restoration in Landschap De Liereman
In the north of Belgium, northeast of Oud-Turnhout and close to the Dutch border, there is a unique natural area for the Low Lands: Landschap De Liereman.
This area is characterised by high geomorphological diversity, which has led to several types of endangered heathland ecosystems, and the transitions between them, being present on scales of less than one kilometre: Rhynchosporion vegetations on peat bogs (7150), wet heath land (4010), nutrient-poor grassland (6230), sand dune and dune-heath vegetations (2310, 2330 and 4030), fen vegetations (3130), Cladietum marisci marsh (7210) and forests on wet and acid soils (9190, 91D0, 91E0).
Until recently, the Annex II species Luronium natans was present in this area, but its population disappeared due to inadequate management. There is, however, a large potential for the restoration of this increasingly rare species in Landschap De Liereman. Triturus cristatus and Cobitis taenia have also been sighted in this area.
The wide variety of heathland habitats is also reflected in the presence of several rare bird species from Annex I of the Bird Directive. Caprimulgus europaeus, Lullula arborea, Pernis apivorus and Dryocopus martius are breeding birds in the area. It is not surprising then that Landschap De Liereman as a whole has been protected as pSCI, with most of it under SPA protection.
Unfortunately, the presence of threatened habitats and species is largely confined to the current reserve, which at present forms about 34% of the project area and is managed by the NGO Natuurpunt.
The biggest threats for this Natura 2000 area are the fragmentation of the Annex I habitats (e.g. by holiday houses) and the consequent isolation of target species populations, the disappearance of valuable habitats as a result of large-scale afforestation and intensively worked agricultural fields, lack of adequate management, an unnatural hydrology, eutrophication of the Annex I habitats and lack of social support.
Objectives
- Large-scale restoration and sustainable management of the special Annex I habitats in Landschap De Liereman, especially Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), Ericion tetralicis (4010), psammofillous heathlands with Calluna and Genista species (2310), dry heathlands (4030), Nardetalia grasslands (6230) and Rhynchosporion depressions on peat substrate (7150).
- To establish sustainable long-term management for the very important Cladietum marisci vegetations (7210).
- Restoration of a mosaic of several types of heathland habitats (2310, 2330, 4010 and 4030) and their transitions, and forest vegetations of the types Betulion pubescentis (91D0), Alnion glutinosa-incanae (91E0) and Querco-betuletum (9190).
- Restoration of the aforementioned vegetations will have an important beneficial effect on the number of breeding pairs of Caprimulgus europaeus en Lullula arborea, and will lead to an increase of a wide range of nationally endangered species.
- Restoration of Littorelletalia fen vegetations (3130) with Luronium natans, which also make a good habitat for Triturus cristatus.
- using the possibilities for nature-oriented recreation, integrating volunteers into nature management and informing local people, visitors and authorities about the project.
- Large increase of the socio-economic potential of this Natura 2000 area
Actions
- Development of an integrated conservation plan, based on a detailed vegetation map and scientific research (ecohydrological study).
- Development of proper planning and monitoring processes for the first results.
- Acquisition of 75 ha in the project area to protect and connect the special habitats and to preserve sustainable populations of the target species.
- Large-scale restoration of the Annex I habitats in the project area, which, in turn, also form good habitats for several species of the Bird and Habitat Directive, by removing and restoring pine plantations, integrating sites with buildings, sod-cutting of grassy areas and the restoration of fens.
- Implementing a daily management scheme to retain the high quality of the Annex I habitats in the future.
- Development and realisation of a wide range of measures to promote the tourist and socioeconomical potential of the area, through information on tracks, the development of new tracks and information signs, designing the observation tower, the publication of several articles, the writing of a layman's report and several public activities.
- Organisation of several activities to exchange knowledge and experience with the local people, other Life projects and several authorities.
Results
- Large-scale restoration and sustainable management of the higher mentioned Annex I habitats in Landschp De Liereman.
- Sustainable restoration and increase of populations of Annex I species such as Caprimulgus europaeus and Lullula arborea and creation of a better habitat for Triturus cristatus.
- Better visitor facilities and more information (brochures, flyers) about the area and a better socio-economic support of the Natura 2000 area and the Life project.
Publicaties
LIFE Liereman Win-win voor mens en natuur
In het Landschap De Liereman voerde Natuurpunt de afgelopen jaren een Europees natuurherstelproject uit om de natuur terug ademruimte te geven. Dankzij het project is het Kempense heidelandschap terug bloot gelegd. In deze brochure kom je te weten waarom de mens zo belangrijk is voor het Landschap De Liereman en omgekeerd.
Contact
- Projectmedewerker
Frederik Naedts
[email protected]
015-29 72 58
- Bezoekerscentrum De Liereman
014-42 99 66
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief