LIFE Itter & Oeter

Antwerpen
Brussel
Afbeelding
life_itter_en_oeter_-_header
LIFE ITTER en OETER
Soort
LIFE
Looptijd
Afgerond
Werking
Natuurbeheer

Inleiding

Op het Kempens plateau ontspringen twee beken die zich diep in het landschap insnijden om vervolgens via de vlakte van Bocholt de Maas te bereiken. Ze zijn omringd door een mozaïek van broekbossen, houtkanten, bloemrijke graslanden, vennen, poelen, trilvenen en moeras.

 

locactie_life_itter_en_oeter

Daar waar de Bosbeek geldt als één van de meest intacte waterlopen in Vlaanderen, kenmerkt de Itterbeek zich door vooral de unieke landschappelijke waarde van haar vallei, met talloze houtkanten en poelen. De beekvalleien van de Itterbeek en van de Bosbeek bepalen het structuurrijke natte landschap, dat de locatie is voor het Life-project Itter & Oeter. 

Het landschap vormde zich door de eeuwen heen onder menselijke invloed. Nederzettingen ontstonden met rondom akkers en daar buiten moeras of heide. Door veranderingen in het landgebruik wijzigde ook de landschappelijke structuur. De beken werden op sommige plekken rechtgetrokken, elders werden grachtjes gegraven voor de ontwatering of werd heide ontgonnen om de akkers te bemesten. Eind negentiende eeuw grepen de veranderingen wel heel snel plaats. Sommige terreinen die vroeger beheerd werden, geraakten in onbruik omdat ze economisch niet meer interessant waren. Andere percelen werden beplant met bomen die economisch gezien voordeliger waren maar de waterhuishouding in het gebied sterk verstoorden. Snelle intensivering van de landbouw en lukrake inplanting van weekendrecreatie zorgen voor een verdere verhoogde druk op de natuur.

Tal van habitats die eeuwenlang weinig dynamiek kenden veranderden plots zeer snel waardoor ze ongeschikt werden voor typische soorten of waardoor ze in hun geheel verdwenen. Toch bleven delen van het gebied gevrijwaard. Nog steeds vinden tal van soorten een thuis of rustplek in dit gebied. In dit mooie landschap kan je ook heerlijk wandelen en fietsen.

Omdat de valleien een thuis bieden voor deze bijzondere habitats en soorten maken ze deel uit van het Europese Natura 2000-netwerk, een netwerk van waardevolle gebieden op vlak van natuur in Europa. In het kader van LIFE Itter & Oeter zijn verschillende maatregelen gepland om deze Europees bedreigde natuurwaarden te versterken en te herstellen.

LIFE Itter & Oeter is gesitueerd in twee unieke Limburgse beekvalleien: de valleien van de Itterbeek en de Bosbeek (Oeter is de oude naam van de Bosbeek). Beide beekvalleien maken eveneens deel uit van het Natura 2000 netwerk. Broekbossen worden er afgewisseld met bloemrijke graslanden, vennen, poelen, trilvenen en moeras. De belangrijkste maatregelen die Natuurpunt de volgende vijf jaar gaat ondernemen is het herstel van landduinen, droge en natte heide en soortenrijke graslanden.

Natuurgebieden binnen dit project:

 

Lees hier het laatste nieuws over LIFE Itter en Oeter

 

Meer info over het Life-programma van de Europese Unie vindt u hier.

Meer info over het Natura 2000-netwerk vindt u hier.

MAP

kaart Bosbeekvallei - Google Maps

Projectgebied

 

 

Doelstellingen

Met dit Life-project wil Natuurpunt Beheer de bedreigingen voor de natuurwaarden in de valleien aanpakken. Het projectgebied zal daardoor op termijn evolueren tot één van de kerngebieden in het Natura 2000-netwerk.

Een grondige herinrichting van het gebied en een doordacht beheer achteraf zijn nodig om het project te doen slagen.

Ecologische doelstellingen

  • Herstel van de natuurlijke hydrologie van de vallei waar mogelijk: voor de meeste Europese doelhabitats is een goede waterhuishouding een harde randvoorwaarde. Dit doel wordt gerealiseerd na grondige studie en zal moeten bijdragen tot het herstel van de hierna genoemde habitats. Enkele cruciale soorten zoals de Beekprik profiteren hier rechtstreeks van.
  • Herstel van 18 ha broekbos (91E0) door verbossing of omvorming van aanplanten. Verdere kwaliteitstoename wordt beoogd door het hydrologisch herstel en door ecologische heropwaardering van sites met weekendrecreatie.
  • Herstel van natte heide (4010) en veen (7140) vegetaties (7ha) en herstel / aanleg van venhabitats (3130, 3ha), dit laatste vooral in de Itterbeekvallei. Met deze doelstelling wordt ook een bijdrage geleverd aan de uitbouw van het leefgebied van enkele Europees beschermde amfibieënsoorten.
  • Herstel van een mozaïek van droge eiken-berkenbossen (9190) en open vegetaties als droge heide (4030) en landduinen (2330)
  • Herstel van waardevolle (schraal)graslanden (6230, 6510) en ruigtes (6430) door verschraling en omvorming vanuit verboste percelen, na selectief onderzoek van de nutriëntenhuishouding in de bodemtoplaag.

Een belangrijk element van het habitatherstel is streven naar landschappelijke verbondenheid. De gerealiseerde habitats maken deel uit van een complex netwerk van waardevolle natuur. Vele soorten maken daarvan gebruik. Het herstel op landschapsniveau zal resulteren in een enorme verbetering van de kwaliteit van de leefgebieden.

Het gebied is mede door de grote verscheidenheid aan leefgebieden en zijn langgerekte structuur een belangrijk verbindingsgebied tussen andere natuurgebiedenzoals het Kempenbroek en het Nationaal park Hoge Kempen.

Zonder draagvlak zijn bovenstaande doelstellingen niet haalbaar. Daarom is, naast de ecologische doelstellingen, de betrokkenheid van de omwonenden en bezoekers belangrijk. Enerzijds door het uitbreiden van de mogelijkheden voor zachte recreatie. Anderzijds via betere socio-economische verankering van het projectgebied.

Landschap

Het landschap rond de Bosbeek en Itterbeek is uitgesproken divers. Beide beken zijn diep ingesneden in het Kempens plateau en monden via de vlakte van Bocholt uit in de Maas.

Binnen het projectgebied is het landschap rond de Itterbeek sterk beïnvloed door het menselijk gebruik: de beek stroomt met een rechte loop door een bijzonder fraai kleinschalig cultuurlandschap dat vooral bestaat uit graslanden  met talloze poelen en houtkanten. In dit rijke landschap zorgen verspreide bosjes en zeer waardevolle heiderelicten voor een zeer hoge biodiversiteit. De natuurwaarden in deze vallei kenden een sterke terugval door verdroging en intensivering van het landgebruik.

De Bosbeekvallei oogt anders met een sterk meanderende beek die voor een groot deel schuilgaat onder natte elzenbroekbossen. De vallei heeft een uitgesproken asymmetrisch karakter met een steile valleiwand aan de zuidoever en een breed uitdijende vallei aan de noordkant. De broekbossen zijn spontaan ontstaan door grote veranderingen in het beheer: met de komst van de moderne landbouw werden de hooilanden op de natte gronden overbodig en verdwenen hiermee grote delen van de zeer waardevolle open moerasbiotopen. Slechts relicten blijven over van de natte heide en zure laagvenen van weleer. Ook de broekbossen zijn op vele plaatsen gedegradeerd door verdroging en weekendrecreatie.

Dankzij Life Itter en Oeter kan het landschap in deze valleien terug in zijn oude glorie hersteld worden.

Doelhabitats

De waterhuishouding beïnvloedt in sterke mate de natuur: ze speelt een sleutelrol in de ontwikkelingskansen van verschillende vegetatietypen of habitats.

Het landgebruik en het klimaat beïnvloeden op hun beurt de waterhuishouding. Door de eeuwen heen veranderden de habitats onder invloed van het gewijzigde landgebruik en het klimaat sterk.

De rijke variatie aan bodemtypen van nat naar droog, voedselarm naar voedselrijk biedt kansen voor de ontwikkeling van veel verschillende waardevolle habitats. Vele soorten van de verschillende habitats zijn bedreigd waardoor het projectgebied van Europees belang is.

Landduinen en droog grasland (2330)

Deze komen voor op droge, voedselarme, zure zandbodems. Als gevolg van een niet afgestemd beheer, ontbreken van dynamiek of te veel randeffecten (kleine of smalle stroken habitat) gaan deze biotopen snel achteruit. Vooral de invloed van intensieve landbouw is een sterke bedreiging: herbicidengebruik en bemesting zijn rampzalig voor deze vegetaties, gebonden aan voedselarme zure milieus.

De vegetatie bestaat overwegend uit korstmossen en enkele hogere planten zoals buntgras, zandblauwtje en zandstruisgras. De aanwezigheid van zandbijtjes doet vermoeden dat er in de relicten nog een aanzienlijk deel van de begeleidende faunasoorten stand heeft kunnen houden. Van deze droge habitats zijn er grotere oppervlaktes buiten de valleien aanwezig. Maar ook binnen het projectgebied is het habitat vertegenwoordigd, namelijk in Dorne in de Bosbeekvallei en elders op zeer kleine schaal in perceelsranden. Een aangepast beheer kan zowel de oppervlakte als de kwaliteit van de aanwezige kernen vergroten.

Afbeelding
zandblauwtje_diane_appels.
Diane Appels

Voedselarme tot matig voedselarme stilstaande wateren (3130)

Dit habitattype is te vinden in overgangssituaties tussen land en water op voedselarme bodems. Als gevolg van eutrofiëring en intensivering door de landbouw en in veel mindere mate ook door de aanleg van onnatuurlijke sier- en visvijvers is dit habitattype eerder in slechte staat aanwezig in het projectgebied. Omdat het sowieso niet algemeen is in Vlaanderen is het gebied belangrijk voor deze vegetaties. Grote oppervlaktes komen nu niet meer voor, wel zijn er heel wat herstelmogelijkheden. Ten eerste bestaat de mogelijkheid de historische vennen te herstellen. Als dit niet kan, kunnen nieuwe geschikte locaties worden gezicht. Voor een goede aanpak moet voorafgaande studie gebeuren. Bij eerdere kleinere herstelmaatregelen in het Batven verscheen zo opnieuw veelstengelige waterbies. De beste kansen liggen voor herstel zijn aanwezig in de Itterbeekvallei

Vochtige heide (4010)

Vochtige heide (4010) komt voor op zandige tot leemhoudende zandige bodems die zwak zuur tot zuur zijn. Daarnaast is de waterhuishouding van belang voor de vochtige heide: van zeer nat tot matig nat, onder invloed van (lokaal) grondwater. In het projectgebied komt het maar weinig voor. De kleine oppervlakten zijn echter wel bijzonder belangrijk als stapsteen en aan de kwaliteit kan niet getwijfeld worden. Typische soorten waaronder dophei, gagel en veenpluis zijn nog steeds terug te vinden in het gebied, en een topsoort als Beenbreek was in het recente verleden nog aanwezig. Vochtige heide heeft ondermeer kansen nabij het Batven en op enkele plekken in de Bosbeekvallei.

Afbeelding
beenbreek_hugo_willocx
Hugo Willocx

Droge heide (4030)

Droge heide kwam destijds vooral op de valleiflanken in uitgestrekte oppervlaktes voor. Door het natte karakter in de valleien was de oppervlakte daar vrij beperkt. Momenteel vinden we droge heide in de Bosbeekvallei vooral op de flankhellingen, waar recente herstelprojecten (net buiten Habitatrichtlijngebied) al hebben bewezen dat regeneratie goed mogelijk is. In de Itterbeek komen elementen van droge heide verspreid voor, afhankelijk van het bodemtype dat vaak een lemige bijmenging heeft waardoor overgangen naar heischraal grasland aanwezig zijn. Net deze rijkdom aan gradientmilieus en de ligging als stapstenen tussen grotere heidegebieden in de omgeving maakt het projectgebied erg belangrijk voor het habitat droge heide.

Afbeelding
droge_heide_-_steven_van_gompel
Steven Van Gompel

Voedselrijke, vochtige ruigten van het Filipendulion-type (6430)

Op plaatsen die permanent vochtig zijn en waar voldoende voedsel aanwezig is, vind je voedselrijke ruigten(6430). De vochtige ruigten in het projectgebied zijn veelal ontstaan als gevolg van het verlaten van natte graslanden en het stopzetten van het beheer ervan. Nu zijn ze verspreid maar in een behoorlijk grote oppervlakte (ca. 10-15% van het projectgebied) te vinden in de Bosbeekvallei. Een dergelijke oppervlakte kwalitatief goed ontwikkelde voedselrijke ruigten is zowel in Vlaanderen als in de rest van Europa zeldzaam. Niettemin is dit habitattype in kwaliteit achteruitgegaan als gevolg van verdroging (o.m. aanleg drainagegrachten en populierenaanplanten). De geplande werken in dit Life+-project zullen een grote oppervlakte aan goed ontwikkelde vochtige ruigten doen ontstaan, in mozaïek met alluviaal bos (91E0), struweel en grasland. Deze mozaïek vormt een goed leefgebied ondermeer voor de blauwborst.

Afbeelding
natte_ruigte_maarten_jacobs
Maarten Jacobs

Soortenrijke heischrale graslanden (6230+)

Uit historische gegevens blijkt dat het deelgebied de Brand tot de Vlaamse topgebieden behoorde inzake goed ontwikkelde, zeer soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems (6230+).

Helaas zijn deze vegetaties bijna uitsluitend teruggedrongen tot wegbermen, paden en exploitatiewegen in de bossfeer. Niettemin is de Itterbeekvallei een belangrijke waarde voor herstel van soortenrijke heischrale graslanden in mozaïek met heidehabitats (vnl. 4030)!

De beheerde percelen zijn zeer soortenrijk en hebben grote kansen voor herstel. Grasklokje, stekelbrem, tormentil en blauwe knoop komen nog voor

Afbeelding
tormentil_marcelbex
Marcel Bex

Gezien een groot deel van dit habitat net in Vlaanderen en Nederland haar belangrijkste oppervlakte heeft, is het gebied van Europees belang. Het herstel en vooral het vergroten van deze heischrale graslanden is bovendien belangrijk omdat het de enige heischrale graslanden zijn tussen de heischrale habitats van de Hoge Kempen (Vlaanderen) en die van Nederlands-Limburg. Het wegvallen van deze stapsteen zou leiden tot een verlies aan biodiversiteit in de belangrijke heischrale gebieden van Europa.

Laaggelegen, schraal hooiland (6510)

Tot in de jaren 1960 namen soortenrijke graslanden in de valleien een belangrijke oppervlakte in. Afhankelijk van de lokale abiotiek (bodem, water, zuurtegraad,…), waren dit glanshavergraslanden, dotterbloemgraslanden en grote vossenstaartgraslanden. Glanshavergraslanden (Arrhenatherion) vind je op vochtige tot matig droge bodem. Typische soorten voor dit graslandtype in zijn reukgras, knolsteenbreek, knoopkruid en margriet. Vooral in de Itterbeekvallei treffen we goed ontwikkelde vormen aan en zijn er goede mogelijkheden tot uitbreiding van het type.

Afbeelding
glanshavergrasland_marcel_convents
Marcel Convents

Op natte, relatief voedselrijke plaatsen met kwel vinden we dotterbloemgraslanden terug. Binnen het projectgebied is dit een bijzonder type, venig door de rivier beïnvloed met soorten als dotterbloem en echte koekoeksbloem, wilde bertram. Mits een goed beheer kunnen deze graslanden in mozaïek met elkaar en andere habitats in goed ontwikkelde staat voorkomen. Tenslotte vormen deze mesofiele (matig voedselrijke) graslanden, in mozaïek met de aanwezige broekbossen, een goed biotoop voor verschillende zeldzame dagvlindersoorten waaronder bont dikkopje (levensvatbare populatie aanwezig).

Tril- en overgangsveen (7140)

Tril- en overgangsveen is te vinden op plaatsen waar het water jaarrond erg hoog staat: ook in volle zomer drogen de standplaatsen nooit echt uit. Deze bijzondere biotopen waren vroeger veel ruimer verspreid aanwezig maar moesten aan oppervlakte inboeten door verstruweling en verdroging.

Het boven- en middenstroom gedeelte van de Bosbeekvallei wordt vooral gekenmerkt door een hoge kweldruk. Deze kwelzones hebben de successie aanzienlijk vertraagd en zijn onmisbaar voor de aanwezige drijftillen, trilveen en overgangsveen (7140). Binnen de reeks drijftillen is er een duidelijke verschuiving van relatief zure en voedselarme drijftillen (in de bovenloop) naar matig voedselrijke milieus. Het zijn alle unieke en kwetsbare vegetaties. In de bovenloop van de Bosbeek komen waterdrieblad, wateraardbei, moerasviooltje nog voor. Verder stroomafwaarts zijn er grote populaties van Slangenwortel en is er een relictgroeiplaats van Draadzegge. Trilvenen zijn uiterst zeldzaam in het Europese laagland. De hoge kwaliteit van de bestaande trilvenen en de potenties voor herstel van dit habitat onderstrepen het Europese belang van de Bosbeekvallei voor dit moerastype.

Afbeelding
wateraardbei_diane_appels
Diane Appels

Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten (9190)

Het habitat is meestal ontstaan als successievorm van onbeheerde droge heide of als secundaire successie na bebossing met den of andere naaldboomsoorten. Echte oude bossen van dit type zijn zeldzaam in Vlaanderen. De gebruiksdruk vanaf de Middeleeuwen tot vandaag heeft het bosoppervlakte sterk ingekrompen. Het projectgebied biedt heel wat mogelijkheden om dit habitattype – al dan niet in mozaïek met droge heide (bvb. binnen een boomrijk heidelandschap) kwaliteitsvol te laten ontwikkelen.

Afbeelding
oude_loofbossen_maarten_jacobs
Maarten Jacobs

Broekbossen (91E0+)

De aanwezige broekbossen (91E0+) behoren zonder twijfel tot de mooiste in Vlaanderen. Aangezien ze sterk afhankelijk zijn van een goede waterhuishouding zijn verschillende soorten ervan in ons land sterk bedreigd. Het habitat komt verspreid over het gehele projectgebied voor. Er zijn in het gebied zowel oligotrofe als mesotrofe varianten te vinden waar alle kensoorten aanwezig zijn.

Door de sterke kwel groeit hier veel bittere veldkers en lokaal ook paarbladig goudveil, een zeldzaam plantje in beekvalleien in het zandige deel van het Europese laagland. Tal van zeldzame mossen en korstmossen (op Vlaams én West-Europees niveau) komen voor in de broekbossen, en veenmospakketten nemen grote oppervlaktes in op de natste delen.

Afbeelding
broekbos_gilbert_hilkens
Gilbert Hilkens

Doelsoorten

Het diverse landschap van de vallei met zijn grote variatie aan habitats is voor vele soorten een thuis.

Andere soorten vinden er een tijdelijke rust- of leefplaats. Onderstaande soorten gelden als doelsoorten voor Life Itter en Oeter omdat ze zijn opgenomen in de bijlagen van de Habitat- of Vogelrichtlijn.

Dieren

Amfibieën en reptielen

De afwisseling in habitats het open en gesloten karakter, de aanwezigheid van een bijzonder uitgebreid poelennetwerk en de talrijke houtkanten maken het gebied zeer geschikt voor amfibieën en reptielen. Enkele zeer belangrijke soorten (bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn) komen nu al voor in de Itterbeekvallei en zullen sterke voordelen ondervinden van de geplande acties: Kamsalamander en Boomkikker (grootste populatie in Vlaanderen). Het gebied is verder belangrijk als stapsteen voor Gladde slang en rugstreeppad, soorten die in de nabije omgeving voorkomen. Recent werden ook in de Bosbeekvallei, net buiten het projectgebied, nog poelen aangelegd met het oog op voortplanting van de voorkomende vinpootsalamander.

Afbeelding
boomkikker_marcelbex
Marcel Bex

Vissen

Doelsoort is de bijlage II soort beekprik die is aangemeld voor de Itterbeekvallei en er nu al voorkomt (stroomopwaarts het projectgebied). Er zijn bovendien potenties voor twee andere belangrijke soorten, de bittervoorn (aanwezig in de Itterbeekvallei) en de rivierdonderpad.

Afbeelding
foto15_beekprik_hugo_willocx_kopie
Hugo Willocx

Insecten

De grote structuurrijkdom maakt het gebied erg aantrekkelijk voor insecten. De rijkdom aan verschillende types van wateren zorgt voor een grote soortendiversiteit aan libellen met zeldzaamheden als bosbeekjuffer, gewone bronlibel, glassnijder, bruine korenbout, vroege glazenmaker, beekoeverlibel en tengere grasjuffer. De dagvlinderfauna is eveneens goed vertegenwoordigd met kleine ijsvogelvlinder en bont dikkopje, die het belang aantonen van open bossen en bloemrijke ruigtes.

Afbeelding
bronlibel_jan_van_uytvanck
Jan Van Uytvanck

Vogels

De vogelrijkdom van het gebied is bijzonder groot. Enkele van de voorkomende soorten zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn: ijsvogel, blauwborst, zwarte specht en wespendief.  Deze soorten zijn gebonden aan respectievelijk visrijke open waters, natte ruigtes en struwelen en opgaande loofbossen. Behalve deze doelsoorten kan worden gemikt op de terugkomst van nachtzwaluw, boomleeuwerik en grauwe klauwier. Een soort die recent is opgedoken is de middelste bonte specht.

Afbeelding
foto17_ijsvogelfrancoisvanbauwel_kopie
Francois Van Bouwel

Planten

Drijvende waterweegbree Luronium natans behoort tot de Bijlage II van de Habitatrichtlijn en is daarom een belangrijke doelsoort van LIFE Itter en Oeter (aangemeld in de Itterbeekvallei), ondanks dat de soort de voorbije jaren niet meer is gevonden in het projectgebied. De soort is immers typische voor het doelhabitat voedselarme stilstaande wateren (3130). Historisch kwam de soort voor in zowel de Bosbeek- als de Itterbeekvallei. Er is een recente waarneming (2003) vanuit de omgeving van het mijnverzakkingsgebied in As. De geplande acties rond herstel van vennen en mesotrofe waters maken deze belangrijke soort tot doelsoort voor het project.

Afbeelding
drijvende_waterweegbree_rob_felix
Rob Felix

Bedreigingen

Versnippering van biotopen

Als gevolg van habitatverlies door aanplanten, gebrek aan beheer, eutrofiëring, ontginning en intensivering van de landbouw en de aanleg van ‘harde’ menselijke structuren zoals weekendhuisjes, onnatuurlijke vijvers treedt sterke versnippering op. De hoge mate van isolatie van de resterende habitats belemmert (her-)kolonisatie en uitwisseling van verschillende weinig mobiele doelsoorten. Dit leidt uiteindelijk tot het uitsterven van de soorten waardoor de soortenrijkdom binnen het gebied stilaan afneemt. Een ander groot obstakel binnen dit gebied zijn de knelpunten voor de verplaatsing van vissen. Op verschillende plekken is de barrière te moeilijk om te overbruggen, wat negatieve effecten heeft op de verspreiding.

Habitatverlies door aanplantingen 

De arme, natte zandgronden waren economisch gezien waardeloos voor intensieve landbouw. Enkele eigenaars trachtten door het aanplanten van productieve, exotische houtsoorten alsnog opbrengst uit hun grond te halen. Door de aanplant van soorten zoals Amerikaanse eik, populier en grove den verdwenen de historische graslanden, moerassen en heide. Deze aanplanten vormen voor tal van soorten een onoverbrugbare barrière. Voor een kleine vlinder is een populierenbosje als een drie meter hoge muur voor ons waar hij niet over langs of door kan.
Daarnaast zijn rond de weekendhuisjes veel uitheemse soorten aangeplant.

Gewijzigd landgebruik en non beheer

Met de komst van de industriële revolutie veranderde het landgebruik op het einde van de 19de eeuw. Door de beschikbaarheid van kunstmest en meer efficiënte machines werden de gronden anders bemest en bewerkt. Beemden ontwikkelden tot zeer waardevolle ruigtes nadat ze niet meer functioneel waren. Om een economische meerwaarde te geven werd populier geplant. De snelle veranderingen in het landschap en het gebruik ervan hebben als gevolg dat veel planten en dieren teruggedreven zijn tot de weinige aanwezige geïsoleerde snippers.

Wijziging van hydrologie

Sommige terreinen werden gedraineerd met behulp van grachtjes. Daarnaast werden delen van de waterlopen rechtgetrokken, intensief geruimd en gebaggerd ten koste van de structuur. Bij de vele, illegale, weekendverblijven in het gebied werden ook tal van onnatuurlijke sier- en visvijvers gegraven die een negatieve impact hebben op de waterhuishouding van het gebied.

Natuurherstel

Volgende herstelacties zijn voorzien voor de verschillende habitats:

Herstel van natuurlijke hydrologie en van beekmorfologie door aanleg van natuurstenen trappen

  • Voor veel van de doelhabitats is het belangrijk om te sterke drainage weg te werken. Dit kan door het opstuwen of wegwerken van greppels (totaal: 5000m), door het plaatsen van stuwen (5), of door het ontpanden van percelen met een rabattenstructuur (2)
  • Deze acties worden nauw gekoppeld aan de resultaten van de ecohydrologische studie en worden steeds in direct verband gebracht met de doelhabitats.
  • Herstel van beekmorfologie gebeurt door inventarisatie van plaatsen waar de beek veel te diep ligt en terugkoppeling in de ecohydrologische studie van de effecten van het aanleggen van een natuurstenen trap op die locatie
  • Deze maatregel gebeurt o.a. door het storten van streekeigen natuurstenen in de waterloop, mits het bekomen van de nodige vergunningen

Aanleg en herstel van 3ha venhabitats (3130), en herstel van 7ha natte heide en laagveen (4010 en 7140)

  • Aanleg van nieuwe vennen heeft reeds bijzonder goede resultaten opgeleverd in de Itterbeekvallei. Na onderzoek naar de best geschikte locaties zullen vennen worden (her)aangelegd door ze uit te graven met een zeer zachte helling, zodat de typische pionierflora alle kansen krijgt en de plassen bovendien erg aantrekkelijk worden voor amfibieën. Ecohydrologisch onderzoek zal verduidelijken welke mogelijkheden er zijn tot herstel van enkele zeer waardevolle historische vennen.
  • Natte heide en laagveen wordt hersteld op locaties die vooral worden bepaald aan de hand van florarelicten. Het herstel houdt in dat struweel en bos wordt gekapt en dat de grondwatertafel wordt opgestuwd tot haar vroegere niveau voor zover mogelijk.

Herstel van 7 ha mozaiek van droge heide en eiken-berkenbos.

  • Omvorming van naaldhoutaanplanten door bomen te kappen en de strooisellaag af te voeren. Het afvoeren van de strooisellaag (plaggen) is essentieel omdat de verstikkende laag de zaden van de heideplanten geen kans biedt om te kiemen. Deze zaden rusten onder de strooisellaag en kunnen 60 à 70 jaar kiemkrachtig blijven. Als de strooisellaag afgevoerd wordt zullen ze het volgende najaar kiemen en zal de heide zich spoedig herstellen.
  • Exotenbestrijding. Verspreid komen exoten voor zoals amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) en amerikaanse eik (Quercus rubra) die de ontwikkeling van kwaliteitsvolle heide of eiken-berkenbos verhinderen. De exoten zullen consequent bestreden worden tijdens en na het LIFE+ project.
  • We beogen geen structuurarme droge heide maar een afwisseling met eiken-berkenbosjes, die worden uitgespaard waar ze al aanwezig zijn of die spontaan kunnen uitgroeien na verwijderen van het naaldhout.
  • Na het herstel van de heide worden sommige percelen omrasterd en wordt een begrazingsbeheer opgestart. Dankzij de begrazing kan de herstelde hei mooi in stand blijven. De grazers zorgen tevens voor een natuurlijke vegetatiestructuur die vooral geapprecieerd wordt door de fauna.     
  • Herstel van 9ha heischraal grasland (6230) in complex met laaggelegen schraalgrasland (6510) en herstel van 10ha laaggelegen schraalgrasland (6510) en natte ruigte (6430) vanuit bos en struweel.
  • Op het terrein worden potentieel geschikte lokaties geselecteerd.
  • Nutrientenonderzoek in de bodemtoplaag kan waar nodig aan het licht brengen of de geselecteerde locatie schraal genoeg is ter ontwikkeling van het beoogde schrale graslandtype. Meestal is dit door bemesting niet het geval en kan de bouwvoor worden afgegraven. Dit is een erg drastische vorm van verschraling die echter op sommige plaatsen onontbeerlijk zal zijn en tot bijzondere resultaten kan leiden.
  • De schrale graslanden worden in stand gehouden door extensief graas- of maaibeheer.
  • Herstel vanuit aanplant of verbost terrein gebeurt door het kappen en afvoeren van alle hout van de zorgvuldig geselecteerde percelen.
  • Om het terrein beheerbaar te maken worden de stronken uitgefreesd.
  • Het beheer bestaat vervolgens uit maaien met een verschillende intensiteit of al naar gelang het beoogde type (schraal grasland of ruigte) of uit begrazing. In functie van fauna kan worden gewerkt met ruigtestroken in de marge van hooiland of kunnen enkele struiken worden gespaard bij de kap.
  • De omvorming van bestaande weekendverblijven zal ook toelaten om kwaliteitsvolle natte ruigte te ontwikkelen, meestal geassocieerd aan een vijver die ook zal worden heringericht.

Ontwikkeling van waardevolle broekbossen (91E0) vanuit aanplant (10ha) of door spontane ontwikkeling (8ha)

  • Aanplanten met populieren en gecultiveerde wilgen die de ontwikkeling van kwaliteitsvol broekbos (91E0) verhinderen zullen gekapt worden. De werken zullen uitgevoerd worden met aangepaste machines om de bodem niet te beschadigen. Er zal tevens gewerkt worden met sleeppistes om waardevolle zones in het bos te sparen.
  • Broekbos kan spontaan ontwikkelen op verwaarloosde natte weides of akkers. Voorbereidend kan het nodig zijn de bodem te frezen  en mogelijk wordt de bebossing een handje geholpen door de aanplant van autochtoon plantgoed.
  • Een belangrijk deel van de weekendvijvers en -verblijven bevindt zich in de zone waar de optimale abiotiek aanwezig is voor herstel van overgangs-en trilveen, voedselrijke ruigtes en/of broekbossen. De huisjes zullen afgebroken worden en de vijvers zullen natuurlijk ingericht worden.
  • Exotenbestrijding. Verspreid komen exoten voor zoals amerikaanse vogelkers Prunus serotina die de ontwikkeling van kwaliteitsvolle broekbossen verhinderen. De exoten zullen consequent bestreden worden tijdens en na het LIFE+ project.

Mijlpalen

Hier vind je een weergave van het verloop van het project

Voortgangsrapport

  • 30 september 2011, 31 december 2012, 2013, 2014 en 2015
  • Jaarlijks wordt er eind december een voortgangsrapport afgewerkt met een stand van zaken van het project. Op deze website wordt een samenvatting met kaarten van deze rapporten weergegeven.

Beheerplannen

  • Eerste beheerplan tegen 31/12/2011, laatste tegen 31/12/2014
  • Studie
  • Eindrapport ecohydrologische studie voor de twee deelgebieden 30/09/2012

Monitoringrapport

  • 30 oktober 2012, 31 oktober 2014 en 2015
  • Bij aanvang van het project wordt een monitoringrapport gemaakt om de stand van zaken van de doelhabitats en –soorten weer te geven. Daarnaast wordt halverwege en op het einde van het project een monitoringrapport gepubliceerd om de evolutie van de doelhabitats en –soorten weer te geven. Op deze website wordt een samenvatting met kaarten van deze rapporten weergegeven.

Infobrochure LIFE project

  • 1 oktober 2012
  • Een brochure met uitleg over de Itterbeek- en Bosbeekvallei en het Natura 2000-netwerk wordt gepubliceerd op 30 oktober 2012. De digitale versie van deze brochure zal op deze website te vinden zijn.
  • Aparte folders voor de deelgebieden Bosbeek en Itterbeek zijn voorzien tegen 30 juni 2014

Wandelfolder

  • 30 oktober 2016

Lekenrapport

  • 1 oktober 2016
  • Een lekenrapport is een rapport over LIFE Itter & Oeter voor het brede publiek. Het rapport geeft uitleg over het LIFE-project zoals de achtergrond, doelstellingen, methoden en resultaten. Het wordt op 1 oktober 2016 gepubliceerd in het Nederlands en Engels.

After-LIFE beschermingsplan

  • 31 december 2016
  • Het after-LIFE beschermingsplan beschrijft hoe de valleien duurzaam zullen beheerd worden na LIFE Itter & Oeter.

Publicaties

De Itterbeek en de Bosbeek in het noordoosten van Limburg lopen door twee van de mooiste beekvalleien van Vlaanderen. In de Bosbeekvallei is door de hoge grondwaterstand weinig landbouw doorgedrongen tot in de vallei zelf, waardoor er zich bijzondere moerassen en broekbossen konden ontwikkelen. In de Itterbeekvallei beheert Natuurpunt de middenloop, beter bekend als “De Brand” en omgeving. Dit gebied heeft een lang landbouwverleden, maar de kleinschaligheid kon grotendeels worden bewaard, waardoor het een mekka is voor veel dierensoorten. Bekijk de brochure.

Exotenbrochure

Na de nodige snoei- en opruimwerken in je tuin zit je waarschijnlijk met een berg groenafval.

Veel mensen gooien dit in een hoekje achterin de tuin, maar steeds vaker eindigt die hoop net achter de tuin. Sommige planten uit die afvalberg krijgen ‘pootjes’ en verschijnen op plaatsen waar jij ze niet had gezaaid of geplant. Een groot deel van de tuinplanten zal het waarschijnlijk niet lang uithouden. Maar sommige soorten zijn hardnekkig en gaan woekeren in de tuin. En doordat tuinafval steeds vaker buiten de tuin wordt gegooid, gaan ze ook in de natuur woekeren. Bekijk de brochure

Einde LIFE+ Itter & Oeter project

Ontdek

Natuur voor iedereen is onze slogan. Aan de hand van infoborden en bewegwijzerde wandelpaden kan iedereen het gebied verkennen. Verschillende organisaties organiseren regelmatig activiteiten. Hieronder de agenda van Natuurpunt afdelingen.

Natuurgebieden binnen dit project

  • Vallei van de Itterbeek
  • Vallei van de Bosbeek

Wandelpaden

De mooie natuur en het gevarieerde landschap met erfgoed maakt de regio aantrekkelijk om te fietsen en wandelen. Verschillende routes om de gebieden te ontdekken werden al uitgestippeld.

Vlakbij ligt ook het belevingsgerichte Pollispad. Het voert jong en oud doorheen het afwisselende reliëf en gevarieerde begroeiing. Op het domein van de fraai gerestaureerde, nog operationele Pollismolen is een bosmuseum, ecologische tuin en boomgaard te vinden.

Nieuwe duidelijke bewegwijzering, wandelpaden en informatieborden zullen in de toekomst een aanvulling vormen op de reeds bestaande recreatieve voorzieningen.

Afbeelding
wandeltocht_bosbeekvallei_jaak_paes
Jaak Paes

Activiteiten

Agenda Afdeling Opglabbeek

Agenda Afdeling As

Agenda Afdeling Maasland-Noord

In English

Habitat restoration in the Valleys of the eastern region of Limburg: Bosbeek and Itterbeek

Description of the project area

The lowland brook systems ‘Bosbeek’ and ‘Itterbeek’ in the Flemish Campine region, are a unique natural area for Western Europe. This area and the brooks itself are characterised by a high geomorphological and natural diversity. At some places in the valleys, the seepage pressure is spectacular for the region and the whole of Western-Europe.

The exceptional abiotic conditions in the two valleys have led to several types of endangered Annex I habitats. Among them, the most important are inland sand dune grassland vegetations (2330), oligotrophic to mesotrophic standing waters (3130), moist and dry heathland vegetation (4010 and 4030), species rich Nardus-grasslands (6230+), hydrophilous tall herb fringe communities (6430), lowland hay meadows (6510), transition mires and quacking bogs (7140), old oak forests on sandy soils (9190) and last – but not least – forests on extremely wet soils and a high epiphyte flora (91E0+).

Especially for transition mires and quacking bogs (7140), Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), species rich Nardus-graslands (6230+), dry and moist Atlantic heath (4030 and 4010), several subtypes of alluvial forests (91E0+), hydrophilous tall herb fringe communities (6430) and oligotrophic to mesotrophic standing waters (3130), the area of the valleys of the Bosbeek and the Itterbeek are of Flemish and European importance! All these habitats are rare and threatened in the whole of the European Union.

The wide variety of Annex I habitats is also reflected in the presence of several rare and threatened bird species from Annex I of the Bird Directive. Among them, species of wet meadows with sparsely spread willow bushes in valleys and extensively managed agricultural landscape with lots of hedges and small parcels are the most important: Luscinia svecica and Alcedo atthis. They are breeding bird species in the area. The project area used to be one of the last breeding populations in Flanders (and Western-Europe) of Lanius collurio. Other breeding species in the project area are Pernis apivorus and Dryocopus martius. Caprimulgus europaeus is a former breeding species but it can return soon after habitat restoration is carried out.

Logically, several species of the Annex II and Annex IV of the Habitat Directive are present in the valley of the Bosbeek and Itterbeek. Historically, the area held populations of Bufo calamita and Coronella austriaca. Both species are present in the surrounding area. The creation of good stepping stones in the strategically located valley of the Bosbeek and valley of the Itterbeek will be of great importance to maintain a favourable conservation status for the populations for both species in this part of the EU. The Itterbeek is known for one of the largest populations of Triturus cristatus and Hyla arborea in Flanders and can hereby be considered of European importance. This part of the project area is still one of the few population sites for Rana arvalis in the Euregio.

The area of the two valleys is one of the ‘hot spots’ for dragonflies in Flanders. At least 40 species were recorded. The most special species with permanent populations are Brachytron pratense, Libellula fulva, Coenagrion pulchellum, Gomphus vulgatissimus, Calopteryx virgo, Somatochlora metallica, Cordulegaster boltonii, Aeshna grandis and Cordulia aenea. 
The Itterbeek holds a healthy population of Lampetra planeri. This brook is considered as an important habitat for the species. As for butterflies, the area is most known for some rare species including Limenitis camilla, Satyrium ilicis and Carterocephalus palaemon.

Unfortunately, the presence of the extremely diverse and unique habitats and species is decreasing in the area. Several habitats are under severe pressure, species are decreasing or even extinct. The biggest threats for this project area are the fragmentation of the Annex I habitats and the consequent isolation of target species populations, the disappearance of valuable habitats by the lack of adequate management, afforestation, intensive farming, an unnatural hydrology, intensive recreation zones, eutrophication of the Annex I habitats, invasion by alien and invasive (plant) species and the lack of socio-economical support for this unique Natura 2000 area.

Objectives

With this proposal of Life+ Nature project, Natuurpunt Beheer vzw wishes to tackle the threats influencing in a negative way the unique habitats and species of both Habitat and Bird Directive who are characteristic for the valley of the Bosbeek and the valley of the Itterbeek. We wish to realise this objective in a way that it can act as best practice and demonstration for other valley ecosystems with similar habitats and threats within the EU. Moreover, after finishing the Life+-project, the area will be one of the key areas in lowland Europe for the target habitats and target species.

The concrete objectives of this Life+-proposal are as follows:

  • Large-scale restoration of a complex of ground- and seepage dependent Annex I habitats for which the Bosbeek and Itterbeek valley are of national and international importance: especially 7 ha of quacking bogs and transition mires (7140), 18 ha alluvial forests (Saliceto-Franguletum and Caricielongatae-Alnetum (91E0+)) and hydrophilous tall herb fringe communities (6430). Locally also wet types of Nardetalia (6230+), wet heathland vegetations (4010) and lowland hay meadows (6510) will develop. The Life+-proposal is in particular extremely important for the quacking bogs and transition mires (7140). This habitats will significantly increase from a mere 2 ha to at least 9 ha!
  • Large-scale restoration of 7 ha Annex I habitats typical for a semi-dry, poor sandy soil typical for the region and as stepping stone between the ‘Hoge Kempen’ (Flanders) and the ‘Peel’ area (Netherlands):
  • Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), old oak forests (9190) and dry heathlands (4030). The surface of the last habitat will double in surface, locally with elements of the drier types of species rich Nardus-graslands (6230+).
  • Restoration (3 ha) of the valuable Annex I habitats Nanocypertalia fen vegetations (3130). As a result of our efforts, the Itterbeek valley will become internationally known for its Nanocypertalia fen vegetations (3130), and their occurring habitat species like Triturus cristatus, Rana arvalis, Hyla arborea and Bufo calamita.
  • To increase the (breeding) population of Luscinia svecica and Alcedo atthis, two species of the Annex I of the Birds Directive and possibly establish the return of a small population of Lanius collurio, Caprimulgus europaeus or Lullula arborea.
  • Due to its location in the densely populated Flemish region, the project area has a very important role to play for the people. A significant increase of the socio-economic potential of this Natura 2000 area, through optimally using the possibilities for nature-oriented recreation, integrating volunteers into nature management and informing local people, visitors and authorities about the project and building new partnerships as an example of good practice is therefore another very important objective of this Life+- project proposal. We wish to realise a Life+-project that demonstrates the participation of local people into large scale habitat restoration.

Actions and means involved

  • Development of two integrated management plans, based on a detailed vegetation map and field research and at the end of the project an ‘after Life conservation plan’ which highlights the long term perspectives for the area.
  • To adjust the exact measures to be taken during the actions, an ecohydrological study for the project area (two valleys) will be undertaken, as well as nutrient analysis of the soil to be removed.
  • Writing of detailed plans for efficient and effective habitat restoration.
  • Monitoring of the (first) results.
  • Acquisition of 42 ha in the project area in order to start a large-scale restoration of the target Annex I habitats and their associated species towards the favourable conservation status of the habitats, and populations. Without acquisition, the restoration of the Annex I habitats in the area is not possible, due to the high fragmentation of properties and habitats.
  • Large-scale restoration of the Annex I habitats in the project area, in the first place on the newly acquired land, which, in turn form good habitats for several species of the Bird and Habitat Directive as well. The restoration is carried out by removing wood and sod-cutting on cleared up spruce and pine plantations, reintegrate former meander bends into the waterstream path and placing natural stone dams to renaturalize the depth of the brook, removing spontaneous trees/vegetation on abandoned land, development of new alluvial forests, integrating sites with buildings, removing the nutrient rich top soil and restoration of the original soil profile of former agricultural land, restoration of the natural hydrology and freshwater habitats, restoration of several fen habitats, removing of exotic invasive species in heathland and woodland habitats, and fencing to start grazing management on an area of 81 ha.
  • Acquisition of specialised equipment to carry out habitat restoration in extremely difficult situations (e.g. restoration of quacking bogs and transition mires (7140), species rich Nardus grasslands (6230+), hydrophilous tall herb fringe communities (6430), lowland hay meadows (6510), Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330) and moist and dry heathlands (4010 and 4030).
  • Development and realisation of a wide range of measures to promote the tourist and socio-economical potential of the area. Such as the development of an information film explaining the value of the area, its habitats and the importance of its European protection (Natura 2000) and the Life+-project, publication of several leaflets, new information panels, the development of new tracks and information signs, putting information on the internet, the publication of articles, the writing of a layman’s report and yearly public activities.
  • Organisation of several activities to exchange knowledge and experience with the local people, other Life projects and several authorities, for instance by organising a workshop,…
  • Informing the people in the neighbourhood about the threat of alien species invading the area via garden litter.

Expected results (outputs and quantified achievements)

  • Large-scale restoration and sustainable development of the higher mentioned Annex I habitats in the project area. After, the Life+-project, the two valleys (Bosbeek and Itterbeek) will be one of the core areas in lowland Europe for several Annex I habitats, especially for quacking bogs and transition mires (7140), alluvial forests (Saliceto-Franguletum and Carici elongatae-Alnetum (91E0+)), Arrhenatherion (6510) and Filipendulion vegetations (6430) and Nardus grassland (6230+), Corynephorus and Agrostis dune grasslands (2330), old oak forests (9190), moist and dry heathland systems (4010 and 4030) and Littorellion and Nanocypertalia fen vegetations (3130).
  • Restoration and increase of population of Luscinia svecica and Alcedo atthis and perhaps the return of Lanius collurio, Caprimulgus europaeus or Lullula arborea.
  • Better visitor facilities and more information (brochures, film, leaflets, flyers) about the area and a better socio-economic support of the Natura 2000 area and the Life project. More visitors visiting the nature reserve with respect for the natural values.

Auf Deutsch

Habitatwiederherstellung in den Tälern des östlichen Limburg: Bosbeek und Itterbeek

Beschreibung des Projektgebiets

Die tiefliegenden Bachsysteme Bosbeek und Itterbeek in der flämischen Region Kampen sind ein einzigartiges Naturgebiet in Westeuropa. Dieses Gebiet und die Bäche selbst sind geprägt durch eine hohe geomorphologische und biologische Diversität. An manchen Stellen des Tal sist der Sickerdruck spektakulär für die Region und ganz Westeuropa.

Die besonderen abiotischen Bedingungen im Bosbeek- und Itterbeektal haben zu verschiedenen gefährdeten Annex I Habitaten geführt. Unter diesen sind die wichtigsten sandige Inlanddünen mit Graslandvegetation (2330), oligo- und mesotrophe stehende Gewässer (3130), feuchte und trockene Heidevegetationen (4010 and 4030), artenreiches Borstelgrasland (6230+), hydrophile hochwachsende Krautzonen (6430), tiefliegende Heuwiesen (6510), Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140), alte Eichenwälder auf Sandboden (9190) und Wälder auf extrem nassen Grund mit viel epiphytischer Flora (91E0+).

Besonders für Übergangssümpfe mit Moore im Wandel (7140), Corynephorus und Agrostis Dünengrasland (2330), artenreiches Borstelgrasland (6230+), trockene und feuchte altlantische Heide (4030 and 4010), mehrere Unterarten des Auenwalds (91E0+), hydrophile hochwachsende Krautzonen (6430) und  oligo- und mesotrophe stehende Gewässer (3130) die Täler von Bosbeek und Itterbeek von flämischer und europaweiter Bedeutung. Alles diese Lebensräume sind selten und gefährdet in der gesamten Europäischen Union.

Die groβe Vielfalt von Annex I Habitaten wird auch wiedergespiegelt durch die Anwesendheit von mehreren seltenen und gefährdeten Vogelarten der Annex I Vogelschutzrichtlinie. Unter ihnen sind vor allem die Arten wichtig, feuchte Wiesen mit spärlichem Bewuchs durch Weidenbüsche in Tälern und umfangreich vewaltete landwirtschaftliche Gebiete mit vielen Hecken  und kleinen Grundstücken nötig haben: Luscinia svecica und Alcedo atthis. Sie brüten in diesem Gebiet. Das Projektgebiet war eines der letzten Brutgebiete von Lanius collurio in Flandern und Westeuropa. Andere brütende Arten sind Pernis apivorus und Dryocopus martius. Caprimulgus europaeus ist eine frühere Brutart, die jedoch schnell wieder zurückkehren kann, wenn die Habitatwiederherstellung ausgeführt wird.

Local sind mehrere Annex II und IV Arten der Habitatsrichtlinie im Tal von Bosbeek und Itterbeek beheimatet. In der Vergangenheit enthielt das Gebiet Populationen von Bufo calamita und Coronella austriaca. Beide Arten sin dim umgebenden Gebiet anzutreffen. Das Schaffen gutter Übergänge im strategisch gelegenen Itterbeektal ist von groβer wichtigkeit, um einen günstigen Schutzstatus für diese Arten in Westeuropa aufrecht zu erhalten. Der Itterbeek ist auch dafür bekannt, eine der gröβten Populationen Triturus cristatusand und Hyla arborea in Flandern zu bestitzen und ist darum auch von europaweiter Wichtigkeit. Dieser Teil des Projektgebiets ist ebenfalls eine der wenigen Populationsstandorte für Rana arvalis in der Europäischen Union.

Das Gebiet der zwei Täler ist einer der Hotspots für Libellen in Flandern. Mindestens 40 Arten wurden aufgenommen. Die auβergewöhnlichsten Arten mit permanenten Populationen sind Brachytron pratenseLibellula fulvaCoenagrion pulchellumGomphus vulgatissimusCalopteryx virgoSomatochlora metallicaCordulegaster boltoniiAeshna grandis und Cordulia aenea
Der Itterbeek beherbergt auch eine gesunde Population Lampetra planeri. Dieser Bach wird als sehr wichtiger Lebensraum für die Spezies betrachtet. Bei Schmetterlingen ist das Gebiet am besten bekannt für einige seltene Aten wie Limenitis camilla,Satyrium ilicis und Carterocephalus palaemon.

Leider nehmen die extreme vielfältigen und einzigartigen Lebensräume und Arten in dem Gebiet ab. Mehrere Lebensräume stehen unter heftigem Druck, Arten werden weniger oder sterben sogar aus. Die gröβte Bedrohung für das Projektgebiet sind die Fragmentierung der Annex I Habitate und die Isolation der Populationen von Zielarten, das Verschwinden von wertvollen Lebensräumen durch den Mangel an geeigneter Planung, Aufforstung, intensiver Landwirtschaft, unnatürlicher Hydrologie, Freizeitdruck, Eutrophierung des Annex I Habitats, Besiedlung durch exotische (Pflanzen-) Arten und ein Mangel an sozioökonomischer Unterstützung für dieses einzigartige Natura 2000 Gebiet.

Zielsetzung

Mit diesem LIFE+ Naturprojekt, möchte Natuurpunt die Gefährdung der einzigartigen Lebensräume und Arten der Habitats- und Vogelschutzrichtlinie im Bosbeek- und Itterbeektal bekämpfen. Wir wollen dieses Projekt so verwirklichen, dass es als gutes Beispiel vorangeht für andere Talökosysteme mit ähnlichen Lebensräumen und Problemen in der EU. Des Weiteren wird das pSCI Gebiet nach dem LIFE + Projekt eines der Schlüsselgebiete Tieflandeuropas für die Zielhabitate und -arten sein.

Die konkreten Ziele dieses LIFE + Projekts sind folgende:

  • Groβflächige Wiederherstellung von Annex I Habitaten, die von Grund- und Sickerwasser abhängig sind und für die das Bosbeek- und Itterbeektal von nationaler uns Internationaler Bedeutung ist, vor Allem 7 ha Übergangssümpfe Moore im Wandel (7140), 18 ha Auenwälder (Saliceto-Franguletum und Carici elongatae-Alnetum (91E0+), Arrhenatherion (6510) und Filipendulion vegetations (6430)) und hydrophile hochwachsende Krautzonen (6430). Lokal werden auch feuchte Typen von Nardetalia (6410), feuchte Heidevegetation (4010) und tiefliegende Heuwiesen (6510) entstehen. Das LIFE Projekt ist ausgesprochen wichtig für Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140). Dieses Habitat wird sich deutlich vergröβern, von nur 2 ha auf mindestens 9 ha
  • Groβflächige Wiederherstellung von 7 ha Annex I Habitaten, die typisch sind für einen semi-trockenen, nährstoffarmen Boden, charakteristisch für diese Region als Bindeglied zwischen Hoge Kempen (Flandern) und Peel (Niederlande): Corynephorus und Agrostis Dünengrasland (2330), alte Eichenwälder (9190) und trockenes Heideland (4030). Die Oberfläche des letzten Lebensraums wird sich verdoppeln, lokal mit Elementen des artenreichen Borstelgraslands (6230+).
  • Wiederherstellung von 3 ha des wertvollen Annex I Habitats Nanocypertalia Sumpfvegetation (3130). Als Folge dieser Arbeit wird das Itterbeektal international bekannt werden für seine Nanocypertalia Sumpfvegetation (3130), und die zugehörigen Spezies wie Triturus cristatus, Rana arvalisHyla arborea und Bufo calamita.
  • Vergröβerung der (Brut-)Population von Luscinia svecica and Alcedo atthis, Arten der Annex I Vogelschutzrichtlinie, und die Rückkehr einer kleinen Population Lanius collurioCaprimulgus europaeus oder Lullula arborea
  • Aufgrund seiner Lage im dicht besiedelten Flandern, spielt das Projektgebiet auch eine wichtige Rolle für die Bevölkerung. Ein deutlicher Anstieg der sozialen Grundlage und des sozioökonomischen Potenzials dieses Natura 2000 Gebiets durch optimale Nutzung der Möglichkeiten für naturnahe Erholung, Einbeziehen von Freiwilligen in die Naturplanung, Information der Ortsansässigen, Besucher und regionalen Behörden über das Projekt und Knüpfen neuer Partnerschaften ist daher eine weitere wichtige Maβnahme dieses LIFE Projekts. Unser Ziel ist es, ein LIFE Projekt durchzuführen, das die Teilnahme Ortsansässiger an groβflächiger Habitatwiederherstellung demonstriert.

Maβnahmen und eingesetzte Mittel

  • Ausarbeitung von zwei ganzheitlichen Verwaltungsplänen auf der Basis von detaillierten Vegetationskarten und Feldforschung, sowie ein ‘after Life Schutzplan’, der sich mit der langfristigen Pespektive des Projektgebiets beschäftigt
  • Um die genauen Mittel anzupassen, wird eine ökohydrologische Studie für das Projektgebiet (zwei Täler) angefertigt und Bodenproben werden genommen und analysiert
  • Schreiben detaillierter Pläne für eine effiziente und effektive Habitatwiederherstellung
  • Monitoring der Ergebnisse
  • Ankauf von 42 ha im Projektgebiet, um mit der groβflächigen Wiederherstellung die Annex I Zielhabitats und der zugehörigen Arten bis hin zu einem besseren Schutzstatus für die Lebensräume und Populationen einzuleiten. Ohne Ankauf von Land, ist die Wiederherstellung von Annex I Habitaten im pSCI Gebiet nicht möglich, da die Grundstücke und Lebensräume stark fragmentiert sind.
  • Groβräumige Wiederherstellung von Annex I Habitaten im Projektgebiet, vor allem auf dem neu angekauften Grund, welcher gute Lebensräume für mehrere Arten der Vogelschutz- und Habitatsrichtlinie bieten wird.
  • Die Wiederherstellung wird durchgeführt, indem Fichten- und Pinienflanzungen entfernt werden, ehemalige Flusswindungen rückgegliedert werden, natürliche Steindämme gebaut werden, um eine natürliche Tiefe des Bachs zu erreichen, neuer Auenwald gefördert wird, vereinzelte Bäume und Vegetation in freistehenden Gebieten entfernt werden, Gelände mit Gebäuden eingegliedert werden, die nährstoffreiche oberste Erdschicht abgegraben wird, das ursprüngliche Bodenprofil dieses ehemals landwirtschaftlich genutzten Gebites wiederherfgestellt wird, die natürliche Hydrologie und Süβwasserlebensräume, sowie mehrere Sumpfhabitate wiederhergestellt werden, exotische invasive Arten in Wald- und Heideland entfernt werden und Zäune für die Kontrolle der Begrasung auf einem Gebiet von 81 ha gebaut werden
  • Ankauf von Spezialausrüstung, um die Habitatwiederherstellung auch in sehr schwierigen Situationen durchführen zu können Übergangssümpfe und Moore im Wandel (7140), artenreiches Borstelgrasland (6230+), hydrophile hochwachsende Krautzonen (6430), tiefliegende Heuwiesen (6510), Corynephorus und Agrostis Dünengrasland (2330) und feuchte und trockene Heide (4010 and 4030).
  • Ausarbeiten und Durchführen einer breiten Palette an Mitteln, um das touristische und sozioökonomische Potential des Gebiets zu verbessern, z. B. das Aufnehmen eines Informationsfilms, der den Wert des Gebiets, seiner Lebensräume und seine Bedeutung im europäischen Naturschutz (Natura 2000) und im LIFE + Projekt erläutert, die Veröffentlichung mehrerer Broschüren, neuer Informationsforen, das Anlegen neuer Pfade und Informationstafeln, Zugänglich Machen von Informationen im Internet, die Veröffentlichung von Artikeln, das Schreiben eines Layman’s Reports und jährliche öffentliche Veranstaltungen
  • Organisieren von mehreren Veranstaltungen, um Wissen und Erfahrung mit Ortsansässigen, anderen LIFE Projekten und Behörden auszutauschen, z. B. durch Organisation eines Workshops
  • Information der Anwohner über die Bedrohung durch exotische Arten, die das Gebiet durch Gartenabfälle besiedeln

Erwartete Ergebnisse

  • Groβräumige Wiederherstellung und zukunftsfähige Entwicklung der genannten Annex I Habitate im Projektgebiet. Nach dem LIFE Projekt werden die beiden Täler (Bosbeek und Itterbeek) eines der Herzstücke Tieflandeuropas für mehrere Annex I Habitate sein, vor Allem für Moore im Wandel und Übergangssümpfe (7140), Auenwälder (Saliceto-Franguletum und Carici elongatae-Alnetum (91E0+), Arrhenatherion (6510) und Filipendulion vegetations (6430)), Corynephorus und Agrostis Dünengrasland (2330), alte Eichenwälder (9190), trockenes und feuchtes Heideland (4010 und 4030) und Littorellionand Nanocypertalia Sumpfvegetation (3130).
  • Wiederherstellung und Vergröβerung der Population von Luscinia svecica und Alcedo atthis, sowie wahrscheinlich die Rückkehr von Lanius collurioCaprimulgus und europaeusor Lullula arborea.
  • Bessere Besuchereinrichtungen und mehr Informationen (Broschüren, Flyer) über das Gebiet und eine bessere sozioökonomische Unterstützung des Natura 2000 Gebiets und des LIFE Projekts. Mehr Besucher im Naturgebiet mit Respekt für die Umwelt.