LIFE Hageland

Antwerpen
Brussel
Afbeelding
header_life_hageland
LIFE Hageland
Soort
LIFE
Werking
Natuurbeheer

Inleiding

Het oosten van de provincie Vlaams-Brabant wordt gekenmerkt door een heel gevarieerd en ecologisch waardevol landschap: Het Hageland.

Deze zone vormt het overgangsgebied tussen de zand- en de leemstreek, en herbergt de typisch Hagelandse dagzomende ijzerzandsteenformaties (diestiaanheuvels) met uitgesproken zuid- of noordgerichte hellingen. Op deze hellingen vormen er zich allerlei warmte- en droogteminnende grasland-, heide- en bosvegetaties.

Afbeelding
ijzerzandsteenformatie_kevin_feytons
Kevin Feytons

In tegenstelling tot deze hoger gelegen biotopen, staat het Hageland immers ook bekend om zijn natte valleigebieden: ‘Vallei van de Winge en de Motte’ en de ‘Demervallei’. Zo herbergen deze valleigebieden natte bloemrijke graslanden, moeras- en veengebieden en valleibossen.

Afbeelding
elzenbroekbos_theo_geuens
Theo Geuens

Door de vele gradiënten in het landschap zijn deze habitats vaak op kleine schaal met elkaar verweven.Het Hageland is zeer uniek in Vlaanderen doordat er nog relatief veel historisch permanente valleibossen en loofbossen met afwisseling van heide- en heischrale graslanden voorkomen.

De vele wijngaarden, poelen, holle wegen en houtkanten vervolledigen ten slotte het prachtige Hagelandse landschap.Allerlei bedreigingen zorgen echter voor het verdwijnen van deze habitats. Er is dus een gericht beheer en een uitbreiding van deze habitats noodzakelijk om deze enorme biodiversiteit te kunnen behouden in de toekomst.

Lees hier het laatste nieuws over LIFE-Hageland

Tevens hebben we ook een facebookpagina waar geregeld nieuws op gezet wordt. Deze vind je hier.

 

Volgende natuurgebieden vallen binnen het projectgebied:

Meer info over het Life-programma van de Europese Unie vindt u hier.

Meer info over het Natura 2000-netwerk vindt u hier.

Landschap

Het Hageland is een overgangszone van de zandige Kempen naar het lemige Haspengouw. Er is een brede waaier aan biotopen in zowel zeer droge als permanent natte bodems.

Habitats variëren van zeer voedselarm naar voedselrijk, en van zuur tot basisch. Het uitgesproken reliëf, ontstaan door afzettingen na de ijstijd en erosie door water en wind, wordt gekenmerkt door de typische Diestiaanheuvels en de uitgesneden valleien van de Demer, de Winge en de Motte.

Van het grote Hagelandse bosgebied, waarvan er tot in de 19de eeuw sprake was, zijn nog restanten in enkele valleien terug te vinden. Naast deze historisch permanente bossen (zure beukenbossen, eiken-haagbeukenbossen, eiken-berkenbossen en alluviale bossen) herbergt het Hageland tal van andere zeer waardevolle en unieke habitats, zoals droge heidevegetaties, heischrale graslanden, blauw- en glanshavergraslanden, overgangs- en trilvenen, eutrofe en oligo- tot mesotrofe waterpartijen.

Door verschillende menselijke oorzaken worden deze habitats echter sterk bedreigd. Bovendien zijn deze relicten in het Hageland voor vele van deze habitats het kerngebied van Vlaanderen. Vele zeldzame planten- en diersoorten vinden hier hun laatste onderkomen. Kortom, dit LIFE+ project moet ervoor zorgen dat deze biotopen in al hun glorie hersteld worden.

Projectgebied

Het projectgebied bevindt zich in het oosten van de provincie Vlaams-Brabant. De verschillende deelgebieden liggen verspreid over tien verschillende gemeenten.

Van oost naar west liggen volgende gemeenten naast elkaar: Diest, Scherpenheuvel-Zichem, Aarschot, Begijnendijk en Rotselaar.  Van Rotselaar naar het zuiden toe heeft men Holsbeek, Tielt-Winge, Lubbeek, Bierbeek en Hoegaarden. Het uitgestrekte projectgebied heeft in totaal een grootte van ongeveer 1865 ha, waarvan bij de aanvang van het project 570 ha in beheer van Natuurpunt is.

LIFE Hageland overzichtskaart - Kevin Feytons

De projectgebieden liggen in twee habitatrichtlijngebieden Valleien van de Winge en de Motte met valleihellingen en Demervallei, waardoor deze bovendien op Europese schaal beschermd zijn. Om deze reden heeft Natuurpunt het LIFE-project Hageland’ aangevraagd, wat van start is gegaan op 01 september 2012.

Volgende natuurgebieden vallen binnen het projectgebied:

Doelstellingen

Met dit LIFE-project wil Natuurpunt de bedreigingen voor de natuurwaarden in het Hageland aanpakken.

In het Hageland zijn er nog tal van soortenrijke relicten aanwezig, die het kerngebied vormen voor vele van deze habitats.

Zonder ingrijpen zullen ook deze echter verdwijnen. Een grondige herinrichting zal deze relicten uitbreiden tot een duurzaam aaneengesloten kerngebied, wat voor een gunstige staat van instandhouding van deze biotopen zal zorgen.

Ecologische doelstellingen

  • Herstel en uitbreiding van blauwgraslanden (6410) en glanshaverhooilanden (6510). In totaal zal er een uitbreiding van 30 ha zijn (5 ha blauwgrasland en 25 ha glanshaverhooiland.
  • Herstel en uitbreiding van overgangs- en trilvenen (7140). Er wordt voor een uitbreiding van 2,5 ha gezorgd.
  • Herstel en uitbreiding van heischraal grasland (6230) en heidevegetaties (4030, 2310 en 2330). Er zal een uitbreiding van 10 ha van deze habitats zijn.
  • Herstel en uitbreiding van waardevolle bossen (9120, 9160, 9190 en 91E0+). In totaal is er een uitbreiding van 25ha.
  • Herstel aquatische habitats (3130 en 3150).
  • Op 20ha van het projectgebied zal er aan exotenbeheer gedaan worden.
  • Afrastering van 30ha voor het opstarten van extensieve begrazing. Het grootste deel van de heide- en hooilandhabitats zijn immers ontstaan onder invloed van begrazing.
  • Soortgericht herstel van kleine plassen ten voordele van de kamsalamander en de drijvende waterweegbree. Bovendien worden er twintig nieuwe poelen aangelegd.

Een belangrijk element van het habitatherstel is streven naar landschappelijke verbondenheid. De gerealiseerde habitats maken deel uit van een complex netwerk van waardevolle natuur. Vele soorten maken daarvan gebruik. Het herstel op landschapsniveau zal resulteren in een enorme verbetering van de kwaliteit van de leefgebieden. Doordat het Hageland zich op de grens bevindt tussen de zand- en leemstreek, is dit des te meer van groot belang.

Zonder draagvlak zijn bovenstaande doelstellingen niet haalbaar. Daarom zijn naast de ecologische doelstellingen, de betrokkenheid van de omwonenden en bezoekers belangrijk. Enerzijds door het uitbreiden van de mogelijkheden voor zachte recreatie. Anderzijds via betere socio-economische verankering van het projectgebied.

Doelhabitats

Het wijzigen van het klimaat en het landgebruik door de mens heeft de laatste eeuwen een grote verandering in de waterhuishouding tot gevolg gehad.

Deze waterhuishouding speelt een essentiële rol in de ontwikkelingskansen van verschillende vegetatietypen. De rijke variatie aan bodemtypen van nat naar droog, voedselarm naar voedselrijk biedt kansen voor de ontwikkeling van veel verschillende waardevolle habitats. Vele soorten van de verschillende habitats zijn bedreigd waardoor het projectgebied van Europees belang is.

Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten (2310)

Dit heidetype komt voor op extreem voedselarme, droge en zure zandbodems op landduinen in het binnenland. Deze bodems hebben geen profielontwikkeling door de hoge winddynamiek, en ontstaan door allerlei verstoringen (begrazing, brand, overbetreding). Dit type komt vaak in mozaïek voor met type 2330. De vegetatie bestaat voornamelijk uit struikhei, stekel- en kruipbrem en verschillende korstmossen, met plaatselijke opslag van bomen. De levendbarende hagedis, allerlei loopkevers, bijen, sprinkhanen en nachtvlinders zijn algemene bewoners van dit habitattype. Een te grote stikstofdepositie en een gebrek aan winddynamiek zorgen samen met het verkavelen voor het verdwijnen van dit biotoop. Het Hageland bevindt zich op de uiterste ZW rand van het areaal, waardoor de oppervlakte heel beperkt is.

Afbeelding
psammofiele_heide_kevin_feytons
Kevin Feytons

Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen (2330)

Aangezien dit type meestal heel sterk verweven is met het type 2310, zijn de abiotische kenmerken gelijkaardig. Dit type omvat echter meer ijle, grazige vegetaties en korstmossen, waarbij struikhei niet of minder prominent aanwezig is. Verschillende grassen (buntgras, zandstruisgras, fijn schapengras en zandzegge), éénjarige planten (dwergviltkruid, heidespurrie en klein tasjeskruid) en korstmossen (rendiermos, bekermos en heidestaartje) maken deel uit van deze vegetatie. Verschillende zandloopkevers, bijen, roofvliegen en sprinkhanen (zoals het knopsprietje en de snortikker) zijn actief in dit habitat. Ook hier zijn een te hoge stikstofdepositie, verbossing en verkavelingen nefast.

Afbeelding
open_grasland_op_landduinen_kevin_feytons
Kevin Feytons

Droge heide (4030)

Droge hei (4030) komt eveneens voor op    droge, zure en voedselarme zandbodems (maar ook op iets rijkere lemige zandbodems). Verschil met de vorige twee types is echter dat dit type op bodems voorkomt met een goed ontwikkeld bodemprofiel, waarbij eeuwenlange uitloging voor een podzolprofiel gezorgd heeft. De vegetatie bestaat uit altijdgroene dwergstruiken, met een grote dominantie van struikhei. Plaatselijk kan er ook boom- en struikopslag van grove den, zomereik, ruwe berk, brem, jeneverbes en bramen zijn. Verder zijn allerlei mossen en korstmossen aanwezig. Op de iets rijkere bodems komen meer kruiden en grassen voor. In het Hageland is de stenige ondergrond bovendien wat mineraalrijker, wat een heel ander type geeft dan heide in de Kempen.

Afbeelding
droge_heide_kevin_feytons
Kevin Feytons

Heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) (6230)

Heischrale graslanden zijn vegetaties op voedselarme, meestal zwak zure, lemige zandbodems waar grassen domineren, en waarin kruiden en heidestruiken eveneens aanwezig kunnen zijn. Verschil met type 2330 is, dat het hier over een gesloten grasmat gaat. Deze vegetaties ontstaan vaak door het maaien, betreden, beweiden, plaggen of afbranden van heidevegetaties. Naargelang de bodemvochtigheid komen er verschillende types voor.

Borstelgras, hondsviooltje, liggend walstro, tandjesgras, tormentil, stijve ogentroost en welriekende nachtorchis zijn enkele kensoorten voor heischrale graslanden. Allerlei dagvlinders (hooibeestje en kleine vuurvlinder), reptielen (hazelworm en levendbarende hagedis) en sprinkhanen (snortikker en knopsprietje) foerageren hier. Te intensieve begrazing, verzuring, verdroging, eutrofiëring en verbossing zijn gekende bedreigingen. Er zijn enkele mooie soortenrijke relicten aanwezig in bijvoorbeeld Dassenaarde.

Afbeelding
heischraal_grasland_kris_decleer
Kris Decleer

Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (6410)

Blauwgraslanden (ook wel pijpenstrootjegraslanden) zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die ’s winters plasdras staan en ’s zomers oppervlakkig uitdrogen.  Deze graslanden hebben hun naam te danken aan de blauwachtige kleur van soorten zoals pijpenstrootje, blauwe zegge, zeegroene zegge, blonde zegge, tandjesgras en blauwe knoop. Verder zijn Spaanse ruiter, tormentil, gevlekte orchis en addertong kenmerkende soorten voor dit grasland (er zijn echter overlappende soorten met vochtig heischraal grasland). Dit habitattype is heel gevoelig voor eutrofiëring en elke verstoring van de delicate waterhuishouding. Zo leidt drainage, ontwatering, minder aanvoer van basenrijk water of meer aanvoer zuur regenwater tot een snelle achteruitgang van de typische soorten. In het projectgebied komen reeds enkele goed ontwikkelde blauwgraslanden voor, welke tot de beste van Vlaanderen behoren (Vorsdonkbos is een gekend voorbeeld). Vele blauwgraslanden zijn echter beplant met populieren.

Afbeelding
blauwgrasland_theo_geuens
Theo Geuens

Laaggelegen, schraal hooiland (6510)

Glanshavergraslanden (6510) zijn hooilanden, hooiweiden of graslanden met een extensieve seizoensbeweiding, met een uitbundig bloeiaspect met veel composieten en schermbloemigen. Kenmerkende kruiden in deze vegetatie zijn o.a. groot streepzaad, grote bevernel, fluitenkruid, margriet, glad walstro, rapunzelklokje en beemdooievaarsbek. Grassen zoals glanshaver, gewoon reukgras, rood zwenkgras en grote vossenstaart hebben meestal een groot aandeel in deze graslanden.

Dit habitattype komt voor op onbemeste, matig vochtige tot droge, neutrale tot kalkhoudende en basische, min of meer voedselrijke gronden. Klei-, lemig zand- en leembodems zijn noodzakelijk. Beplantingen met populier, bemesting, omploegen en een slecht maaibeheer vormen een bedreiging voor deze habitats. Enkele mooie graslanden zijn bijvoorbeeld te vinden in Dunbergbroek en de Demerbroeken.

Afbeelding
glanshaverhooiland_kevin_feytons
Kevin Feytons

Overgangs- en trilvenen (7140)

Overgangs- en trilvenen (7140) zijn actieve verlandingsvegetaties van oligo- en mesotrofe overgangsmilieus, die zich situeren tussen water- en landgemeenschappen. De vegetatie staat steeds onder invloed van neerslagwater en grond- en/of oppervlaktewater. De afbakening van trilvenen is veel duidelijker dan die van overgangsvenen, doordat het hier meestal gaat om een dunne op het water drijvende vegetatie.

Afbeelding
trilveen_cornelis_v._capelleveen
Cornelis Van Capelleveen

Kenmerkende soorten in het oligotrofe, zure type zijn o.a. slijk-, draad- en snavelzegge, veenpluis, veenmosorchis, lavendelhei, kleine veenbes en ronde zonnedauw. In het mesotrofe, zwak zure tot neutrale type o.a. slangenwortel, holpijp, draad- en snavelzegge, waterdrieblad en wateraardbei. In het mesotrofe, basische type o.a. ronde-, draad- en snavelzegge, slank wollegras, waterdrieblad en groenknolorchis. Dit habitattype is gevoelig voor de minste verstoring in de complexe waterhuishouding. Betreding en versnippering zijn eveneens nefast. In Dassenaarde, Meren en Kalsterbos, Demerbroeken en Vorsdonkbos zijn er abiotisch gezien nog interessante percelen voor de herstelling van deze habitats.

Afbeelding
waterdrieblad_kevin_feytons
Kevin Feytons

Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms Taxus in de ondergroei (9120)

Deze bossen komen voor op voedselarme, zure, zwak lemige zandgrond in een vochtig Atlantisch klimaat. In onze streken is ‘Subatlantisch Beuken-Eikenbos van vlaktes en heuvels met hulst’ een meer toepasselijke benaming. Dominantie van eik kan hier liggen aan het vroegere middel- en hakhoutbeheer. Enkele kenmerkende soorten zijn o.a. beuk, zomer- en wintereik en hulst in de boomlaag en adelaarsvaren, bramen, lelietje-van-dalen, dalkruid, gewone salomonszegel, blauwe bosbes en wilde kamperfoelie in de kruidlaag.

Afbeelding
subatlantisch_beuken-_eikenbos_kevin_feytons
Kevin Feytons

Deze grote boscomplexen zijn belangrijk voor o.a. zwarte specht, wespendief, boomklever, bosuil, boommarter, vliegend hert, boskrekel, kleine ijsvogelvlinder, keizersmantel, vleermuizen, hazelworm en levendbarende hagedis. Eutrofiëring en verzuring zijn grote bedreigingen voor dit bostype. Bestrijding van invasieve exoten zal de prioriteit zijn in deze habitats.

Afbeelding
vliegend_hert_kevin_feytons
Kevin Feytons

Sub-Atlantische en Midden-Europese Wintereikenbossen of Eiken-Haagbeukenbossen behorend tot het Carpinion betuli (9160)

Dit bostype komt voor op matig voedselrijke tot voedselrijke leemgronden met een belangrijke zandfractie. In de winter is er een vrij hoge bodemvochtigheid, in tegenstelling tot de zomer wanneer de grondwatertafel aanzienlijk lager is. Deze bossen komen voor in  valleibodems en depressies, waardoor ze vaak grenzen aan alluviale bossen (type 91E0). In de boomlaag zijn zomer- en wintereik, haagbeuk, Spaanse aak, winterlinde, zoete kers en gewone esdoorn kenmerkende soorten. Door de hogere vochtigheid kan beuk deze bossen niet domineren. In de kruidlaag zijn o.a. bosanemoon, gele dovenetel, grote muur, gewone salomonszegel, mannetjesvaren, witte klaverzuring en kleine maagdenpalm typerend. Eutrofiëring, verzuring en verdroging zijn belangrijke bedreigingen. Het beheer zal bestaan uit de bestrijding van invasieve exoten.

Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (9190)

Dit bostype, ook wel beter gekend als het zuurminnende, oligotrofe eiken-berkenbos komt voor op zeer voedselarme, vaak gepodsolideerde of slecht doorlaatbare zandgronden. Dit bostype komt dus voor op gelijkaardige bodems als de heidevegetaties.
Het merendeel van de veel voorkomende eiken-berkenbossen zijn spontane, recent ontstane verbossingen van heide, waarbij de bodem nog volop in ontwikkeling is. Het gaat hier over een pionierstadium. De waardevolle, goed ontwikkelde eiken-berkenbossen zijn echter zeer zeldzaam, en bevinden zich op landduinen en andere, extreem droge, arme zandkoppen in de Kempen.

Kenmerkende boomsoorten in dit type zijn winter- en zomereik, zachte - en ruwe berk, spork en wilde lijsterbes. De kruidlaag wordt gekenmerkt door soorten als struikhei, bochtige smele, blauwe bosbes, valse salie en echte guldenroede. In vochtigere omstandigheden ook pijpenstrootje. In het verleden zijn veel van deze bossen door de mens omgevormd naar heide. Eutrofiëring, verzuring en wijzigingen in de waterhuishouding vormen een bedreiging. In dit bostype zullen tevens exoten bestreden worden. Levendbarende hagedis, hazelworm

Afbeelding
zuurminnend_eiken-berkenbos_ilf_jacobs
Ilf Jacobs

Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (91E0)

Het hageland is een belangrijk kerngebied voor bossen op alluviale bodems. Deze komen voor langs rivieren en beken en in moerassige depressies in de Demervallei en de Vallei van de Winge en de Motte. Deze bossen kunnen opgedeeld worden in drie substypes, die allemaal vertegenwoordigd zijn in het Hageland.

Het Goudveil-Essenbos komt enkel voor aan bronnen en bronbeken, in lemige of zandlemige bodems. De bronbossen in Pellenberg zijn hier een goed voorbeeld van. Enkele typische bronflora zijn o.a. paarbladig en verspreidbladig goudveil, hangende zegge, reuzenpaardenstaart en bittere veldkers.
De boomlaag wordt gedomineerd door gewone es. De vuursalamander plant zich voort in deze brongebieden.

Afbeelding
paarbladig_goudveil_kevin_feytons
Kevin Feytons

Het 2de type is het beekbegeleidend Vogelkers-Essenbos, dat ’s winters kortstondig kan overstromen. De boomlaag bij dit type is veel soortenrijker, en bestaat buiten gewone es ook uit Europese vogelkers, grauwe abeel, gladde iep, zomereik en zoete kers. Slanke sleutelbloem, grote keverorchis, boswederik, daslook, eenbes, bosanemoon, speenkruid en gevlekte aronskelk zijn kenmerkende voorjaarsflora. In Dunbergbroek zijn er nog enkele soortenrijke restanten van dit type aanwezig.

Afbeelding
vogelkers-essenbos_kevin_feytons
Kevin Feytons

Elzenbroekbos is het 3de type, dat op venige bodems met langdurig stagnerend oppervlaktewater of een sterke kweltoevoer voorkomt. Naargelang de voedselrijkdom is er sprake van ruigte-elzenbos, mesotroof broekbos of oligotroof broekbos. In het ruigte-elzenbos domineren soorten zoals grote brandnetel, moerasspirea, wolfspoot, gele lis, riet, dotterbloem en moeras- en oeverzegge. Dit type ontstaat op verlaten voedselrijke hooilanden. In het mesotrofe type komen vooral slangenwortel, moerasviooltje, blauw glidkruid, moerasspirea en elzen- en pluimzegge voor. In het oligotrofe type daarentegen zijn koningsvaren, ster- en zompzegge, en haakveenmos typerende soorten. Deze laatste 2 types ontwikkelen zich bij verlanding op trilvenen. Nachtegaal en wielewaal zijn typische soorten die broeden in broekbossen. Matkop en houtsnip komen in alle alluviale bossen voor.

Afbeelding
elzenbroekbos_theo_geuens_0
Theo Geuens

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (3150)

Deze vegetaties komen voor in ondiepe tot vrij diepe, stilstaande tot zwak stromende wateren op van nature voedselrijke bodems. Fosfaat is een limiterende factor, waardoor er sprake is van helder water zonder periodieke algenbloei. Een grote verscheidenheid aan drijvende en ondergedoken waterplanten kenmerkt deze vegetatie. Enkele typerende soorten zijn o.a. kikkerbeet, krabbenscheer, loos – en groot blaasjeskruid, kroosmos en glanzig -, doorgroeid -, rossig – en gegolfd fonteinkruid. De kamsalamander (bijlage II soort) is gebonden aan deze eutrofe, plantenrijke, kleine waterpartijen. Verder vormen deze waterpartijen ideale biotopen voor de grote modderkruiper, bittervoorn en allerlei waterkevers, - wantsen, en – slakken. Menselijke voedselaanrijking veroorzaakt vaak algengroei of een dikke krooslaag, waardoor andere waterplanten verdrongen worden. Ook ruimingswerken, een te hoge visstand, herbiciden, exotische waterplanten en recreatie leiden tot het verdwijnen van deze vegetaties. In Vorsdonkbos, Demerbroeken en Dassenaarde  zijn er nog plassen, poelen en afgesneden meanders te vinden met redelijk ontwikkelde vegetaties van dit type.

Afbeelding
van_nature_eutrofe_wateren_kevin_feytons
Kevin Feytons

Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (3130)

Deze vegetatie komt voor in oligotrofe tot mesotrofe, ondiepe en stilstaande wateren in zandige bodems, waarbij de oever jaarlijks gedurende een lange periode droog valt. Het water is licht zuur tot basisch door een sterk bufferend vermogen.  Deze habitats kunnen onderverdeeld worden in 2 subtypes.
Het eerste type omvat ‘Oligotrofe tot mesotrofe vijvers en vennen met pioniersgemeenschappen op de kale oever of in de ondiepe oeverzone’. Enkele kensoorten voor dit type zijn oeverkruid, ondergedoken moerasscherm, witte waterranonkel, pilvaren en drijvende waterweegbree (bijlage II-soort).

Het tweede type omvat de ‘oevers van tijdelijke of permanente plassen of poelen met eenjarige dwergbiezenvegetaties’. Dit type, dat op vochtige en verdichte zandbodems langs oevers van vijvers en poelen voorkomt, vormt vaak een mozaïek met het voorgaande type. Deze open, lage vegetaties bestaan grotendeels uit grasachtige planten en een soortenrijke moslaag.

Wijdbloeiende-, dwerg- en knoprus, draadgentiaan en eivormige water- en borstelbies zijn kenmerkende soorten. Eutrofiëring en verzuring leidt tot soortenarme vegetaties. Ook wijzigingen in de waterdynamiek, bosontwikkeling en recreatie zorgen voor een achteruitgang van dit habitattype.

Afbeelding
drijvende_waterweegbree_rob_felix_0
Rob Felix

Bedreigingen

Allerlei bedreigingen zorgen voor het verdwijnen van deze waardevolle biotopen. Hieronder een opsomming van de belangrijkste bedreigingen.

Intensivering van de landbouw

Sinds het gebruik van kunstmest in de jaren ’50 en ’60 en het gebruik van de tractor, heeft er een immense schaalvergroting van landbouwpercelen plaatsgevonden. Vele graslanden en droge heide hebben plaats moeten ruimen voor landbouwgronden.

Eutrofiëring en verzuring

Door het grote gebruik van meststoffen in landbouwgebieden komen er veel nutriënten in de omgeving terecht. Dit geeft een negatieve impact op verschillende biotopen, welke een veel lagere nutriëntenbehoefte hebben. Deze eutrofiëring gebeurt zowel via de lucht (atmosferische depositie) als via directe uitspoeling of inwaaiing vanuit naburige percelen. Gevolg hiervan is een verschuiving van de soortensamenstelling naar meer voedselrijke, zure en soortenarme biotopen.

Gebrek aan geschikt beheer

Door de intensivering van de landbouw, werden heidevegetaties niet langer beheerd en natte hooilanden werden verlaten. Het toenmalige beheer, dat al eeuwen plaatsvond, werd plots stopgezet. Gevolg hiervan was dat de kwaliteitsvolle en soortenrijke grasland- en heidevegetaties gingen verruigen, en uiteindelijk verbosten.

Aanplantingen

In het verleden had men de neiging om alle percelen die niet interessant waren als landbouwgrond, te beplanten met bomen (houtproductie). In het Hageland was dit niet anders. In de natte valleigronden, die men geleidelijk aan verliet, werden er meestal Canadapopulieren aangeplant. Deze hebben echter een negatieve impact op de omgeving (verdroging, eutrofiëring door bladval en verstoren natuurlijke boomlaag). Op de drogere landduinen en Diestiaanheuvels werden er daarentegen vooral dennen (Grove en Corsicaanse), Amerikaanse eik en op kleinere schaal Robinia aangeplant. Dit zorgde voor verdroging en verzuring.

Afbeelding
aanplant_populieren_kevin_feytons.
Kevin Feytons

Wijziging hydrologie

Gepaard gaande met het veranderend landgebruik, werd er op grote schaal gedraineerd. Bij de aanplant van populieren werden er meestal diepe ontwateringsgreppels gegraven. Ook de Demer werd verdiept en ingedijkt, waardoor zijn rivierdynamiek verdween. Zoals overal in Vlaanderen, zijn er in het Hageland (al is dit redelijk beperkt) enkele weekendverblijven en visvijvers aangelegd, die een negatieve impact hebben op de hydrologie.

Versnippering van biotopen

Versnippering is een gevolg van habitatverlies door aanplantingen, een gebrek aan beheer, eutrofiëring en verzuring, intensivering van de landbouw en de aanleg van weekendverblijven en visvijvers. De isolatie van deze stukjes natuur belemmert de (her)kolonisatie en uitwisseling van weinig mobiele soorten. Dit vormt een bedreiging voor de duurzame overleving van de aanwezige relictpopulaties van deze soorten.

Invasieve exoten

Het voorkomen van exoten is in vrijwel alle natuurgebieden in Vlaanderen een gekend verschijnsel. Dit wordt pas echt een probleem als deze tevens woekerend zijn, en inheemse soorten verdringen. Amerikaanse eik en -vogelkers zijn de bekendste gevallen. Op de stenige Diestiaanheuvels van het Hageland vormt de valse acacia ook een probleem. Lokaal zorgen ook witte kornoelje en appelbes voor een bedreiging. Niet te vergeten zijn de exotische waterplanten parelvederkruid, waterteunisbloem en grote waternavel die heel sterk woekeren.

Natuurherstel

Herstel blauwgraslanden en glanshaverhooilanden

Voor het herstel van deze graslanden moet er in de meeste gevallen gestart worden met het kappen van aanplantingen (populier en spar) en spontane opslag (wilgen en elzen). Indien de afwatering niet meer in orde is, moet deze hersteld worden. Nadien is een gericht hooilandbeheer noodzakelijk. De eerste jaren zal dit heel intensief zijn door de ruige vegetatie. In het project zal er minimum 5 ha blauwgrasland en 25 ha glanshaverhooiland gerealiseerd worden.

Herstel trilvenen

Er wordt een herstel van 2,5 ha trilvenen gepland in het project. Het verwijderen van aanplantingen (vooral populieren) en spontane opslag (wilgen en elzen) is de eerste stap. Hierbij wordt er heel hard op gelet dat men de bodem niet beschadigd, en dat de stronken verwijdert worden. Nadien zal er gedurende enkele jaren een intensief herstellend maaibeheer nodig zijn. De ruige vegetatie en hergroei van bomen zal geleidelijk aan afnemen.

Herstel heide en heischrale graslanden

Deze habitats gaan op twee verschillende manieren hersteld worden, naargelang hun uitgangssituatie. In het eerste geval, als men vertrekt vanuit een verboste situatie, zal er snel een goed resultaat verkregen worden indien men de boomlaag verwijdert. In de meeste gevallen zal dit echter niet volstaan (als er een dikke strooisellaag aanwezig is), en dan is begrazing of het plaggen een noodzaak om nutriënten af te voeren.

Afbeelding
vrijstellen_heide_kevin_feytons
Kevin Feytons

Als men vertrekt vanuit een akker of grasland, zijn de resultaten minder snel te bereiken. Door de grote nutriëntenaanrijking van het landbouwgebruik op deze gronden, is men genoodzaakt om de vermeste bouwlaag af te graven of om de nutriënten in de grond op lange termijn uit te mijnen. Omdat bij deze methode geen planten kunnen terugkomen uit de zaadbank, gaat dit langer duren dan bij de verboste situatie (waar nog enkele planten van de heidevegetaties kunnen voorkomen). In totaal zal er zo’n 10 ha heidevegetaties hersteld worden, waarvan 1 ha door het afgraven van de bouwlaag.

Herstel aquatische habitats

In het projectgebied zijn er verschillende kleine waterpartijen aanwezig. Eigen kennis en ervaring, samen met een gericht onderzoek, vormen een grondige basis voor het herstel van deze habitats. Het herstel zal, afhankelijk van de waterpartij, bestaan uit verschillende werken. Rond de poel zullen exoten, en bomen en struiken die voor beschaduwing en bladval zorgen, verwijdert worden. De waterpartijen zullen natuurlijker gemaakt worden door zacht hellende en grillige oevers te maken. Indien deze aan het verlanden zijn, zal er slib geruimd worden. Bij de aanwezigheid van een grote vispopulatie, zal er jonge roofvis uitgezet worden, of wordt deze afgevist. Verder zullen er ook nieuwe plassen gegraven worden. Er zal uiteindelijk zo’n 2,5 ha waterpartijen hersteld, of gecreëerd worden.

Afbeelding
verlaten_weekendverblijf_kevin_feytons.
Kevin Feytons

Herstel bos

Vele oude broekbossen werden met de tijd beplant met populier. Ook in andere bestaande bossen  werden aanplantingen gedaan, bijvoorbeeld met fijnspar en lork. Deze uitheemse bomen zullen verwijderd worden om het natuurlijk bos meer kansen te bieden. Verder worden exoten zoals Amerikaanse eik en – vogelkers en valse acacia bestreden. In totaal zal er 25 ha bos hersteld worden. Structureel proberen we niet alleen de kwaliteit, maar ook de oppervlakte van een aantal standplaatsen opnieuw uit te breiden, eventueel door geleidelijk te vernatten door uitschakelen van de ontwatering. De bosuitbreiding die we in dit Life+ project realiseren moet tevens een compensatie zijn voor de oppervlakte trilvenen en blauwgraslanden die hersteld worden uit jonge fasen van het elzenbroek.

Publicaties

Resultaten LIFE Hageland project

De voorbije zes jaar realiseerden we een aanzienlijke uitbreiding en kwaliteitsverbetering van een reeks van Europese beschermde en zeldzame habitats in de regio Hageland. Dit natuurherstel vond plaats in 16 Hagelandse natuurgebieden, allen gelegen binnen de Habitatrichtlijngebieden Demervallei (BE2400014) en Valleien van de Winge en de Motte met valleihellingen (BE2400012). Deze realisaties leveren een substantiële bijdrage aan het behalen van de Vlaamse en Europese natuurdoelen. Over de verschillende C-acties heen konden we een uitbreiding en herstel realiseren van:

  • 67 hectare graslanden van het type 6510 en 6410,
  • 3,4 hectare van het uiterst zeldzame trilveen type 7140,
  • 11 hectare droge heide en heischrale graslanden (2310/2330, 4030, 6230*),
  • 4,4 hectare aquatisch habitat type 3150,  
  • 53,9 hectare bos van de types 91E0, 9120, 9160,9190, en
  • een uitbreiding van extensieve begrazing van 57,9 hectare

Door de natuurlijke variabiliteit in omstandigheden komen de habitattypes voor in een kleurrijke mozaïek en vloeien ze in mekaar over volgens de gradiënten in het landshap. De maatregelen werden genomen daar waar de meeste potenties zich bevonden, dus daar waar de doelvegetatie zich natuurlijk kon ontwikkelen en waar die zich zal handhaven onder een gepast natuurbeheer. Om dit weloverwogen te doen met oog voor het landschappelijk geheel, werkten we tijdens het project 14 beheerplannen af (actie A.1 en A.4). Om enkele resterende ecologische vraagstukken op te lossen, lieten we twee gerichte studies uitvoeren (actie A.2) en voerden we waar nodig bodemonderzoeken uit om de natuurherstelwerken wetenschappelijk te onderbouwen (actie A.6 en A.7).

De projectdoelen werd voor alle C-acties behaald en overtroffen. Enkel bij de installatie van composteerplaatsen (actie C.9) werden om praktische redenen (kostenefficiënte) enkele locaties samengevoegd  en werd het aantal geïnstalleerde plaatsen veranderd van 10 naar 6. 

Voor de twee doelsoorten in het project, Kamsalamander en Drijvende waterweegbree, was het lang onzeker of een natuurlijk herstel mogelijk was in de regio, omdat de twee habitatrichtlijnsoorten nagenoeg uitgestorven waren aan de start van het project. Maar we realiseerden voor elke soort een locatie met een heropleving van de populatie, enkel door het creëren van gunstige leefomstandigheden en uitbreiding van het habitat. We zorgden dus voor elke soort voor een stevige overlevingsbasis in de streek van waaruit de soorten zich de volgende jaren verder kunnen verspreiden naar andere geschikte gebieden.

De omvormingswerken verliepen zonder protest en met een groot draagvlak bij omwonenden. Bij de uitvoering van de omvormingswerken hielden we buurt-infomomenten en informatieavonden (actie E.1) We plaatsten infoborden bij alle werflocaties en we publiceerden een infobrochure en een reeks artikels over onze bevindingen en realisaties (actie E.2, E.3, E.4).

Door het opleiden en uitrusten van vrijwilligersgroepen (actie C.10) werd het after-LIFE beheer van in het begin van het project voorbereid. Uit dit LIFE-project vloeiden ook een aantal kleinere projecten voort die verder inzetten op de kwaliteit en de connectiviteit van de natuurgebieden, bijvoorbeeld een project m.b.t. waterreplenishment en habitatherstel van de Coca-Cola Foundation.

In zijn geheel zijn de natuurgebieden van dit LIFE-project een stuk robuuster gemaakt, hebben de beschermde soorten een bredere overlevingsbasis en zijn de populaties weerbaarder gemaakt tegen extreme weersomstandigheden zoals we de voorbije jaren al meegemaakt hebben. Life Hageland kan dan ook als een demonstratie- en voorbeeldproject beschouwd worden voor nature based solutions in functie van klimaatadaptatie.

Lekenrapport

Het lekenrapport is een rapport over LIFE Hageland voor het brede publiek. Het rapport geeft uitleg over het LIFE project zoals de achtergrond, doelstellingen, methoden en resultaten. Het werd gepubliceerd in het Nederlands en Engels. De digitale versie van het rapport is hieronder te vinden.

Wandelfolder Hagelandse vallei

De wandelfolder voor de Hagelandse vallei is afgewerkt, en kan je onderaan ook downloaden.

Publicatie Wijngaardberg

Op de succesvolle Algemene vergadering van Natuurpunt Oost-Brabant op zaterdag 21 februari 2015 werd de nieuwe publicatie van de Wijngaardberg officieel voorgesteld. In deze publicatie wordt ingegaan op de rijke geologie, historiek en natuurwaarden van deze unieke Hagelandse Diestiaanheuvel. Deze publicatie is totstandgekomen om zo hopelijk de recente negatieve planologische bestemmingswijzigingen, die men erdoor probeert te drukken, af te wenden.

Deze publicatie is hieronder te vinden.

In English

Objectives

The central objective of the Life+ proposal is the large scale restoration of all the Annex I habitats in the Hageland region. To realise this, we propose the following concrete objectives:

  • Significant extension of the area well-developed Molinia-meadows (6410) en Arrhenatherion grasslands (6510) through large-scale habitat restoration on a surface of 30 ha!
  • Extension of the area and improvement of the quality of the species rich transition mires (7140) and the aquatic habitat Magnopotamium (3150) Target is to extend the surface of these both habitats with 2,5 ha. The extension of the surface of both habitats should lead to the return of the bittern as breeding bird in the project area.
  • Extension of the area and improvement of the quality of the alluvial forests and alder-ash woods (91E0). The re-establishment of 25 ha of wet forest-types will be realized by the removal of (poplar) plantations.
  • Significant extension of all heath land habitats, notably Nardus-grasslands (6230) European dry heaths (4030), inland dunes with open Corynephorus- and Agrostis-grasslands (2330) and inland dunes (2310). At present only few hectars remains in the two pSCI’s. This Life+ proposal aims to extend the area with 10 ha.
  • The removal of invasive alien species on a large scale, especially in the alluvial forests and ash-alder woods.
  • With a specific action we will bring the populations of two Annex II species (Triturus cristatus and Luronium natans) into a more favourable conservation status.

For all these Annex I habitats, we aim to initiate a sustainable mechanical and grazing management with a large involvement of the local volunteer management teams of Natuurpunt and the local inhabitants.

The large scale restoration of these Annex I habitats in the project area will also benefit the populations of target Annex I species of the Bird Directive, such as Botaurus stellaris, Circus aeruginosus, Porzana porzana and Luscinia svecica.

Due to its location in the densely populated Flemish region, the project area has a very important role to play for the people. A significant increase of the socio-economic potential of this Natura 2000 area, using optimally the possibilities for nature-oriented recreation, integrating volunteers into nature management and informing local people and visitors about the project and building new partnerships as an example of good practice.

Actions and means involved

Preparatory actions

  • Two (rather limited) preparatory studies are essential to understand the hydrology and the topography of the project area, so that we can restore the target habitats (especially Nardus-grasslands (6230) and Magnopotamion (3150)) in an efficient and durable way. Furthermore, the following preparatory actions are foreseen:
  • Development of integrated conservations plans for the acquired land, based on a detailed vegetation map and field research.
  • Realisation of preparatory field researches to determine the occurrence of soil pollution and/or the presence of phosphor in the soil (which prevent the re-establishment of certain Annex I habitats).
  • Writing of detailed plans for efficient and effective habitat restoration.

Land purchase
The acquisition of 100 ha in the project area to start large scale habitat restoration by specific short-term management, to protect and connect the target habitats, to establish the favourable conservation status of these Annex I habitats and to develop populations of the target species who are sufficiently large. Without acquisition, the restoration of the Annex I habitats in the pSCI is not possible, due to the high fragmentation of the habitats

Concrete conservation actions

  • Large-scale restoration (ca. 120 116 ha) of the target Annex I habitats in the project area, especially on the land acquired in this project, which, in turn also form good habitats for several species of the Habitat and Bird Directives.
  • This 116ha is achieved by means of the following, non-overlapping concrete actions:
  • Restoration of 30 hectares of Molinia-meadows (6410) and Arrhenatherion (6510) in those sites who have the best potentials.
  • Restoration of 2,5 hectares of Transition mires trough the removal of young trees and bushes and the re-establishment of a recurrent mowing scheme.
  • Restoration of 2,5 hectares aquatic habitat by removing trees, the restoration of natural banks and – if necessary – the removal of silt.
  • Removal of pine plantations and sod-cutting of 10 hectares for the restoration of Nardus-grassland and different heathland types.
  • Large scale restoration of alluvial forests by the removal of (poplar) plantations (25 ha).
  • Removal of invasive alien species in alluvial forests, alder-ash woods, mesophile forests and heath land habitats (20 ha).
  • To realise new fencing on a surface of 30 ha in the project area, which enables to start up an appropriate grazing management (which probably overlaps with 5 hectares for the restoration of Nardus grassland and different heathland types).
  • To create 10 small-scale compost units, so we can turn valueless management residues into economic valuable compost.

Public awareness and dissemination of results

  • Development and realisation of a wide range of measures to create a larger support for Natura 2000, to promote the tourist and socio-economical potentiel of the area and to this LIFE +project by the publication of leaflets, information for the general public, new information panels, the development of new tracks, the writing of a layman’s report, the publication of several articles in membership magazines and the organisation of public activities.
  • Organisation of several activities to exchange knowledge and experience with the local people and several authorities, networking with other Life projects. Moreover, we wish to exchange not only technical experience about habitat restoration, but to promote our approach with involvement of local people and volunteers as well.
  • It is evident that we will monitor the results of our actions with a well-structured monitoring scheme. At the end of the project, an ‘after Life conservation plan’ shall focus on the long term perspectives for the pSCI area, to prevent the loss of all our efforts during this Life-project.

Expected results

  • Large-scale restoration and sustainable management of the following Annex I habitats:Alluvial forests and alder-ash woods (91E0+), Nardus-grasslands (6230) Molinia-meadows (6410), Arrhenatherion grasslands (6510), transition mires (7140), Magnopotamium or Hydrocharition (3150) hydrophylous tall herb fringe communities (6430), European dry heaths (4030), inland dunes with open Corynephorus- and Agrostis-grasslands (2330) and dry sand heaths with Calluna (2310)
  • Halting the loss of biodiversity in the project area, a result from the extreme habitat fragmentation in the pSCI. The proposed extension of all Annex I habitats should be sufficient to ensure a sustainable re-establishment and protection of the target habitats and species. Moreover, we expect the re-establishment of typical species yet extinct.
  • Restoration of habitats shall increase the populations of Annex I species of the Bird Directive such as Botaurus stellaris, Circus aeruginosus, Porzana porzana and Luscinia svecica, as well as species of Annex II en IV Habitat Directive such as Luronium natans and Triturus cristatus.
  • Better visitor facilities and mMore information (brochures, leaflets, flyers) about the area, a better socio-economic support and involvement of local people and other stakeholders (also other land managers) of the Natura 2000 area and the Life+ project.

Auf Deutsch

Zielsetzung

Die zentrale Zielsetzung dieses Life+ Projekts ist die großflächige Wiederherstellung aller Annex I Habitate in der Region Hageland. Um das zu verwirklichen, werden wir die folgenden konkreten Maßnahmen durchführen:

  • Signifikante Ausweitung der Gebiete mit gutentwickelten Moliniawiesen (6410) und Arrhenatherion-Grasland (6510) durch großangelegte Habitatswiederherstellung auf einer Fläche von 30 ha
  • Vergrößerung des Gebiets und Qualitätsverbesserung der artenreichen Übergangssümpfe (7140) und des aquatischen Lebensraums Magnopotamium (3150). Das Ziel ist, die Fläche dieser beiden Lebensräume um 2,5 ha zu erweitern. Dies wird dazu führen, dass die Rohrdommel als Brutvogel in das Projektgebiet zurückkehrt.
  • Ausweitung des Gebiets und Qualitätsverbesserung der Auen-, Erlen- und Eschenwälder(91E0). Die Wiederherstellung von 25 ha feuchter Waldtypen wird erreicht durch die Entfernung von (Pappel-) Pflanzungen.
  • Deutliche Erweiterung aller Heidelandhabitate, besonders Bostelgrasland (6230), Europäische trockene Heide (4030), Inlanddünen mit offenem Corynephorus- und Agrostisgrasland (2330) und Inlanddünen (2310). Gegenwärtig sind nur noch wenige Hektar erhalten. Dieses Life+ Projekt strebt die Ausweitung um 10 ha an.
  • Das großangelegte Entfernen von invasiven, eingewanderten Arten, vor allem in den Auen-, Erlen- und Eschenwäldern.
  • Mit einer speziellen Maßnahme werden wir für die Populationen von den zwei Annex II Arten nördlicher Kammmolch (Triturus cristatus) und Froschkraut (Luronium natans) einen besseren Schutzstatus erreichen.

Für alle diese Annex I Habitate planen wir die Einrichtung einer nachhaltigen mechanischen Bewirtschaftung und Begrasung zusammen mit regionalen Freiwilligenteams von Natuurpunt und den Ortsansässigen.

Von der großflächigen Wiederherstellung dieser Annex I Habitate im Projektgebiet werden auch die Populationen von Annex I Zielarten der Vogelschutzrichtlinie wie Rohrdommel (Botaurus stellaris), Rohrweihe (Circus aeruginosus), Tüpfelsumpfhuhn (Porzana porzana) und Blaukehlchen (Luscinia svecica) profitieren.

Aufgrund seiner Lage in der dicht besiedelten Region Flanderen, spielt das Projektgebiet ebenfalls eine große Rolle für die Bevölkerung. Daher sind weitere Ziele ein deutlicher Anstieg des sozioökonomischen Potentials dieses Natura 2000 Gebiets, optimale Nutzung der Möglichkeiten für naturnahe Erholung, Einbeziehung von Freiwilligen in die Naturschutzplanung, Information von Ortsansässigen und Besuchern über das Projekt und Knüpfen von neuen Partnerschaften.

Maßnahmen und verwendete Mittel

Maßnahmen zur Vorbereitung

  • Zwei (eher begrenzte) Studien zur Vorbereitung sind essentiell, um die Hydrologie und Topographie des Projektgebiets zu verstehen und die Zielhabitate effizient und nachhaltig wiederherzustellen (vor allem Bostelgrasland (6230) und Magnopotamion (3150))
  • Entwicklung von ganzheitlichen Schutzplänen auf Basis detaillierter Vegetationskarten und Feldforschung für das angekaufte Land
  • Durchführung von Feldforschung zur Vorbereitung, um das Vorkommen von Bodenverschmutzung und die Anwesendheit von Phosphor im Boden (verhindern die Wiederherstellung gewisser Annex I Habitate) zu bestimmen.
  • Schreiben detaillierter Pläne für die effiziente und nachhaltige Wiederherstellung der Lebensräume.

Landerwerb

Es werden 100 ha im Projektgebiet angekauft, um die großräumige Habitatwiederherstellung durch bestimmte kurzzeitige Maßnahmen einzuleiten, Zielhabitate zu schützen und zu verbinden, einen besseren Schutzstatus für diese Annex I Habitate zu erreichen und ausreichend große Populationen der Zielarten zu schaffen. Aufgrund der hochgradigen Aufsplitterung der Lebensräume, ist ohne den Ankauf von Land die Wiederherstellung der Annex I Habitate nicht möglich.

Konkrete Schutzmaßnahmen

  • Großflächige Wiederherstellung (116 ha) der Annex I Zielhabitate im Projektgebiet, vor allem auf dem angekauften Land, welches auch geeignete Lebensräume für zahlreiche Arten der Habitat- und Vogelschutzrichtline bilden wird.
  • Wiederherstllung von 30 ha Moliniawiesen (6410) und Arrhenatherion (6510) an den Standorten mit dem höchsten Potential
  • Wiederherstellung von 2,5 ha Übergangssümpfe durch das Entfernen junger Bäume und Büsche und Wiedereinführung eines periodischen Mähplans
  • Wiederherstellung von 2,5 ha aquatischen Lebensraums durch das Entfernen von Bäumen, das Anlegnen von natürlichen Ufern und falls notwendig das Abtragen von Lehmboden
  • Entfernen von Pinienpflanzungen und Mähen auf 10 ha für die Wiederherstellung des Borstelgraslands und verschiedener Heidetypen
  • Großräumige Wiederherstellung durch das Entfernen von (Pappel-) Pflanzungen (25 ha).
  • Entfernen von invasiven, eingewanderten Arten in Auen-, Erlen- und Eschenwäldern, mesophilen Wäldern und Heideland (20 ha)
  • Neue Umzäunung auf einer Fläche von 30 ha im Projektgebiet, was die Planung einer angemessenen Begrasung erlaubt.
  • Schaffen von zehn kleinräumigen Komposteinheiten, um wertlose Überbleibsel von Schutzmaßnahmen in ökonimisch wertvollen Kompost zu verwandeln. 

Öffentliche Aufmerksamkeit und Weiterleitung der Ergebnisse

  • Erarbeitung und Ausführung einer breiten Palette an Maßnahmen um die Unterstützung für Natura 2000 zu erhöhen, das touristische und sozioökonomische Potential des Gebiets und des Life+ Projekts mit  Broschüren, Informationen für die allgemeine Öffentlichkeit und neue Informationsforen zu bewerben, das Entwickeln neuer Pfade, Schreiben eins Layman’s Reports, die Veröffentlichung mehrerer Artikel in Mitgliederzeitschriften und das Organisieren öffentlicher Veranstaltungen.
  • Organisation mehrerer Veranstaltungen zum Austausch von Wissen und Erfahrungen mit der Bevölkerung und verschiedenen Behörden und die Vernetzung mit anderen Life Projekten. Es sollen nicht ausschließlich technische Erfahrungen über die Habitatwiederherstellung ausgetauscht werden, sondern unser Projekt soll auch durch das Einbeziehen Ortsansässiger und Freiwilliger profitieren
  • Evaluieren der Ergebnisse unserer Maßnahmen mit einem gutstrukturierten Monitoringplan. Am Ende des Projekts wird sich ein ‘after Life Schutzplan’ mit den Langzeitperspektiven des pSCI Gebiets beschäftigen, um zu verhindern, dass die Erfolge des Life+ Projekts wieder verlorengehen.

Erwartete Ergebnisse

  • Großflächige Wiederherstellung und nachhaltige Planung der folgenden Annex I Habitate: Auen-, Eschen- und Erlenwälder (91E0+), Borstelgrasland (6230), Moliniawiesen (6410), Arrhenatherion Grasland (6510), Übergangssümpfe (7140), Magnopotamium oder Hydrocharition (3150), hydrophile, hochwachsende Krautzonen (6430), europäische trockene Heide (4030), Inlanddünen mit offenem Corynephorus- und Agrostisgrasland (2330) und Sandheiden mit Calluna (2310)
  • Das Anhalten des Verlusts an Biodiversität im Projektgebiet als Ergebnis der extremen Aufsplitterung der Lebensräume. Die Angetrebte Vergrößerung aller Annex I Habitate wird ausreichend sein für die Wiederherstellung und den Schutz von Zielhabitaten und -arten. Des Weiteren erwarten wir die Wiedereinführung von Arten, die momentan im Projektgebiet ausgestorben sind.
  • Die Wiederherstellung von Lebensräumen wird die Populationen von Annex I Arten der Vogelschutzrichtline  wie Rohrdommel (Botaurus stellaris), Rohrweihe (Circus aeruginosus), Tüpfelsumpfhuhn (Porzana porzana) und Blaukehlchen (Luscinia svecica) und auch Annex II und IV Arten der Habitatsrichtlinie wie nördlicher Kammmolch (Triturus cristatus) und Froschkraut (Luronium natans) vergrößern.
  • Bessere Besuchereinrichtungen und mehr Informationen (Broschüren, Flyer) über das Gebiet, eine bessere sozioökonomische Unterstützung und Einbeziehen der Ortsansässigen und anderer Interessengruppen des Natura 2000 Gebiets und des Life+ Projekts.

Contact

Wil je graag meer weten over het project of heb je specifieke vragen, dan kan je het projectsecretariaat contacteren op